In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 september 2019 een beschikking gegeven over de voorlopige voogdij van twee jonge kinderen, geboren in het kalifaat van IS en verblijvend in een Syrisch vluchtelingenkamp. De kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], zijn in een situatie van gezagsvacuüm terechtgekomen door het overlijden van hun moeder en de onbekende verblijfplaats van hun vader, die in Nederland bij verstek is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. De rechtbank oordeelt dat het dringend noodzakelijk is om in de gezagsuitoefening van de kinderen te voorzien, zodat hun belangen kunnen worden behartigd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen momenteel in het vluchtelingenkamp worden opgevangen door een Nederlandse IS-vrouw, en er zijn ernstige zorgen over hun veiligheid en ontwikkeling. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, te belasten met de voorlopige voogdij over de kinderen. De rechtbank heeft dit verzoek ingewilligd en verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak. De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar eerdere beslissingen en de noodzaak om de kinderen zo snel mogelijk naar Nederland te halen voor noodzakelijke medische zorg en om hen te verenigen met hun grootouders en oom.