ECLI:NL:RBDHA:2019:10608

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2019
Publicatiedatum
10 oktober 2019
Zaaknummer
8003979/19-20000
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van salaris door bewindvoerder in kort geding met betrekking tot beschermingsbewind en restitutierisico

In deze zaak heeft de kantonrechter te Den Haag op 10 oktober 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], handelende als bewindvoerder van [rechthebbende], en Stichting Zorggroep Florence. De vordering van [eiser] betreft de betaling van een bedrag van € 23.330,70 aan salaris dat door Florence aan [rechthebbende] is betaald op een verkeerde bankrekening, in plaats van de beheerrekening die voor het beschermingsbewind was geopend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het bewind van [rechthebbende] op 10 mei 2016 is ingesteld en dat Florence op de hoogte had moeten zijn van het beschermingsbewind. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vordering van [eiser] niet toewijsbaar is, omdat de betalingen aan [rechthebbende] daadwerkelijk ten goede zijn gekomen aan haar, en dat er een hoog restitutierisico is. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen en [eiser] veroordeeld in de proceskosten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank den haag
Zittingsplaats ‘s-Gravenhage
es
Zaaknr.: 8003979/19-20000
10 oktober 2019

Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van

[eiser] , handelende onder de naam [naam eenmanszaak] ,kantoorhoudende te Rotterdam,
in diens hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [rechthebbende] , wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J. Verheij,
(toevoeging met kenmerk: 3KM5332)
tegen

de stichting Stichting Zorggroep Florence,

gevestigd en kantoorhoudende te Rijswijk,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J. Smael.
Partijen worden aangeduid als [eiser] en Florence.

Procedure:

De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 4 september 2019;
  • de akte overleggen productie aan de zijde van Florence.
De mondelinge behandeling van de vordering is gehouden op 19 september 2019. Beide partijen zijn verschenen, [eiser] in persoon en Florence vertegenwoordigd door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , beiden bijgestaan door hun gemachtigden, mr. D.A. IJpelaar namens mr. J. Verheij en mr J. Smael tezamen met mr. A. Olsthoorn. De gemachtigden van Florence hebben pleitaantekeningen overgelegd.

Feiten

De kantonrechter gaat uit van de navolgende feiten.
1.1.
De goederen van [rechthebbende] zijn bij beschikking van de kantonrechter te Den Haag van 10 mei 2016 onder bewind gesteld, met benoeming van [eiser] als bewindvoerder.
1.2.
Dit bewind is op 23 mei 2016 gepubliceerd in het openbare Curatele- en
bewindregister.
1.3.
Bij vonnis van 14 april 2017 van de rechtbank Den Haag, team insolventies, is de
Schuldsaneringsregeling (hierna: WSNP) uitgesproken ten aanzien van [rechthebbende] .
1.4.
[rechthebbende] is als verzorgende niveau 3 werkzaam (geweest) bij Florence. De eerste arbeidsovereenkomst dateert van maart 2008 en is geëindigd in maart 2010. Op 1 juni 2016 hebben Florence en [rechthebbende] wederom een arbeidsovereenkomst gesloten.
1.5.
Florence heeft meerdere salarisbetalingen in de periode juli 2018 tot juli 2019, in totaal een bedrag van € 23.330,70, overgemaakt naar een bankrekening, niet zijnde de ten behoeve van het beschermingsbewind geopende beheerrekening (hierna: beheerrekening), te weten op een bankrekening van de SNS-bank.
1.6.
Dreesen heeft Florence verzocht dit bedrag alsnog aan [rechthebbende] te betalen door het over te maken op de beheerrekening van [rechthebbende] .

Vordering

2.1.
[eiser] vordert - zakelijk weergegeven - dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Florence wordt veroordeeld tot betaling van het salaris van [rechthebbende] van € 23.330,70, te storten op de beheerrekening van [rechthebbende] binnen 7 dagen na vonnisdatum, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid daarvan tot aan de dag der voldoening en verder het toekomstige salaris dan wel onkosten of enig andere vorm van vergoeding die Florence uit hoofde van de arbeidsovereenkomst of uit andere hoofde aan [rechthebbende] verschuldigd is ook uit te betalen op de beheerrekening.
2.2.
Omdat Florence tot op heden weigert het salaris op de juiste bankrekening over te maken, hebben [rechthebbende] en [eiser] als bewindvoerder een spoedeisend belang bij de vordering. Nu [eiser] als bewindvoerder niet de beschikking heeft over alle inkomsten, kunnen de vaste lasten niet worden voldaan en kan niet aan de verplichtingen (boedelafdracht) van de WSNP worden voldaan. Hierdoor is de WSNP van [rechthebbende] tussentijds beëindigd en heeft de bewindvoerder een spoedeisend belang bij zijn vordering.
2.3.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat Florence er op grond van het Curatele en Bewindregister van op de hoogte was de goederen van [rechthebbende] onder beschermingsbewind waren gesteld en dat zij daarom enkel bevrijdend kon betalen aan de bewindvoerder, althans op een bankrekening van [rechthebbende] waarover de bewindvoerder het beheer heeft. Nu Florence nagelaten heeft het register te raadplegen, heeft zij niet bevrijdend betaald in de zin van artikel 6:33 BW, omdat [rechthebbende] wegens het beschermingsbewind onbevoegd was de betaling in ontvangst te nemen. Daarom dient Florence dit bedrag alsnog te betalen aan [rechthebbende] .

Verweer

3.1.
Florence voert gemotiveerd verweer en concludeert [eiser] in de vordering niet ontvankelijk te verklaren, dan wel deze af te wijzen, zulks met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding. Florence stelt daartoe het navolgende.
Er is geen spoedeisend belang. Niet is aangetoond dat er sprake is van een financiële noodsituatie. Voorts is er sprake van een groot restitutierisico. Er is sprake van een problematische schuldensituatie en daarmee is het risico van onverhaalbaarheid en derhalve het restitutierisico enorm. Daarom is de vordering niet toewijsbaar in kort geding.
3.2.
Ten tijde van het aangaan van de tweede arbeidsovereenkomst met [rechthebbende] op 1 juni 2016 was Florence niet op de hoogte van het feit dat de goederen van [rechthebbende] onder beschermingsbewind waren gesteld. Florence heeft vanaf 1 juni 2016 het loon van [rechthebbende] betaald op het door [rechthebbende] opgegeven rekeningnummer. Dit is kennelijk achteraf het rekeningnummer geweest van de beheerrekening. Uit niets bleek uit het hier ging om een beheerrekening, ook niet uit het rekeningnummer zelf. In juni 2018 heeft [rechthebbende] Florence verzocht om haar salaris op een ander bankrekeningnummer uit te betalen. Pas in juni 2019, 1 jaar na de wijziging van het bankrekeningnummer, meldt [eiser] zich bij Florence. Van Florence kan niet worden gevraagd om voor iedere werknemer het Curatele- en bewindregister te raadplegen. [eiser] zelf heeft zich onvoldoende ingespannen als beschermingsbewindvoerder en had zich eerder moeten melden.

Beoordeling

4.1.
De spoedeisendheid van de vordering vloeit voort uit de door [eiser] gestelde dreigende beëindiging van de WSNP, waartoe [rechthebbende] is toegelaten, zonder “schone lei”. De rechtbank heeft die toelating al op die manier beëindigd en daartegen is hoger beroep ingesteld.
4.2.
In deze procedure dient de kantonrechter te beoordelen of het zo zeer waarschijnlijk te achten is, dat de vorderingen van [eiser] in een eventueel aan te spannen bodem-procedure toewijsbaar zijn, dat het verantwoord is daarop bij wijze van voorziening bij voorraad vooruit te lopen. De kantonrechter is van oordeel dat daarvan geen sprake is. Daartoe is het navolgende redengevend.
4.3.
De vordering in de bodemprocedure zal waarschijnlijk niet toewijsbaar zijn, omdat in dit kort geding aannemelijk is geworden dat de betalingen daadwerkelijk ten goede zijn gekomen aan [rechthebbende] , hetgeen door [eiser] ten tijde van de mondelinge behandeling is bevestigd. Zij is daarmee door deze betalingen gebaat als bedoeld in artikel 6:32 BW. Dat betekent ook dat de regel van artikel 6:32 BW in de weg staat aan de toewijzing van de vordering van [eiser] , die hier optreedt als formele procespartij, terwijl [rechthebbende] materiele procespartij is. Dat [rechthebbende] deze bedragen mogelijk op andere wijze heeft aangewend dan door haar beschermingsbewindvoerder gewenst, doet hieraan niet af.
4.4.
Ook het verweer wat betreft het restitutierisico treft doel. [eiser] heeft erkend dat dit risico er is en dat dit risico hoog is. Een betaling door Florence zal immers onmiddellijk worden aangewend voor het voldoen van [rechthebbende] schulden en zij biedt verder geen verhaal.
4.5.
Ten overvloede wordt overwogen dat het opmerkelijk is dat het [rechthebbende] kennelijk is gelukt een bankrekening te openen tijdens de onderbewindstelling en/of de lopende WSNP-regeling en dat [eiser] over het instellen van dit kort geding naar eigen zeggen géén overleg heeft gevoerd met de toezichthoudend kantonrechter.
4.6.
[eiser] , in zijn hoedanigheid als bewindvoerder van [rechthebbende] , wordt als de in het ongelijk gestelde formele procespartij veroordeeld in de kosten van de procedure, nu hij deze procedure kennelijk ook op eigen naam als bewindvoerder heeft gevoerd.

Beslissing ex artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

De kantonrechter:
  • wijst de vordering af;
  • veroordeelt [eiser] , als formele procespartij en in zijn hoedanigheid als bewindvoerder van [rechthebbende] , in de kosten van de procedure tot hiertoe aan de zijde van Florence vastgesteld op € 400,-, als het aan de gemachtigde van Florence toekomende salaris, onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde BTW;
- verklaart dit vonnis voor zover het ziet op de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C. Heuveling van Beek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 oktober 2019, in tegenwoordigheid van de griffier.