ECLI:NL:RBDHA:2019:10572

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2019
Publicatiedatum
9 oktober 2019
Zaaknummer
09/067739-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van voorbereiden brandstichting en bewezenverklaring van gekwalificeerde diefstal met contactloze betaling

Op 9 oktober 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1989, die werd beschuldigd van het voorbereiden van brandstichting en gekwalificeerde diefstal. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 1 juli 2019 en 25 september 2019. De officier van justitie, mr. S.S. Sleeswijk Visser, vorderde bewezenverklaring van beide feiten, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.L. Oudshoorn, vrijspraak bepleitte wegens gebrek aan bewijs.

De tenlastelegging omvatte het voorbereiden van brandstichting door het verwerven van explosieve stoffen en het stelen van geldbedragen van een slachtoffer door contactloos te betalen met een bankpas die op naam van het slachtoffer stond. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de voorbereiding van brandstichting, omdat niet kon worden vastgesteld welk crimineel doel de verdachte met de aangetroffen goederen voor ogen had. De verdachte werd daarom van dit feit vrijgesproken.

Met betrekking tot de gekwalificeerde diefstal oordeelde de rechtbank dat de verdachte wel degelijk de bankpas van het slachtoffer had gebruikt om geldbedragen te pinnen. De historische gegevens van de banktransacties toonden aan dat de verdachte en het slachtoffer op dezelfde momenten in dezelfde gebieden gebruik maakten van hun respectieve bankpassen. De rechtbank achtte het bewijs voor de diefstal overtuigend en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van twee weken, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/067739-19
Datum uitspraak: 9 oktober 2019
tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] 1989 te [geboortedatum] ([geboorteland]),
[adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 1 juli 2019 (pro forma) en 25 september 2019 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.S. Sleeswijk Visser en van hetgeen door de raadsman van de verdachte, mr. J.L. Oudshoorn, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2018 tot en met 23 oktober 2018 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten het opzettelijk stichten van een brand en/of het teweeg brengen van een ontploffing waarbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten is, opzettelijk een of meer voorwerp(en) en/of stof(fen), te weten (onder meer) een tas met daarin een gasbrander en/of een gasfles en/of een zadelpen (waar een batterij in geprepareerd was) en/of een kookwekker en of een of meerdere bakje(s) inhoudende een hoeveelheid flitskruid, althans een explosieve stof kennelijk bestemd tot het begaan van dat/die misdrijf/misdrijven, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of voorhanden heeft gehad.
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 augustus 2018 tot en met 21 augustus 2018 te 's-Gravenhage en/of te Roermond en/of te Breda, althans in Nederland meermalen, althans eenmaal een of meer geldbedrag(en), in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel te weten door (telkens) contactloos te betalen met een op naam van [slachtoffer] gestelde bankpas.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdachte wordt - kort samengevat - verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het voorbereiden van het opzettelijk stichten van een brand en/of het teweegbrengen van een ontploffing (feit 1) en diefstal van (een) geldbedrag(en) van [slachtoffer] door (meermalen) contactloos te betalen met een op naam van [slachtoffer] gestelde bankpas (feit 2).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig zijn op schrift gestelde aantekeningen gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 op grond van het forensisch dossier (NFI explosievenonderzoek, NFI DNA-onderzoek en NFI vingersporenonderzoek), de doorzoeking op 19 maart 2019, de verklaring van [getuige] van 5 april 2019 en een verklaring van de verdachte uit zijn IND-dossier van 3 februari 2011.
Ook feit 2 acht de officier van justitie bewezen op grond van het verhoor en de aangifte van [slachtoffer] en de vergelijking van de historische gegevens van de transacties van de bankpas van [slachtoffer] en de Moneycard van de verdachte. Hieruit blijkt dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte met de bankpas van [slachtoffer] heeft gepind.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig zijn pleitaantekeningen verzocht om de verdachte vrij te spreken van de hem tenlastegelegde feiten wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman primair aangevoerd dat het dossier geen bewijs bevat dat de verdachte de tenlastegelegde voorwerpen en stoffen heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd of voorhanden heeft gehad. Subsidiair moet de verdachte volgens de raadsman worden vrijgesproken, omdat onvoldoende duidelijk is op welk concreet strafbaar feit de voorbereiding ziet, met andere woorden omdat onvoldoende is gebleken welk crimineel doel de verdachte met die voorwerpen en stoffen voor ogen stond.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat het de verdachte is geweest die met de bankpas van [slachtoffer] heeft betaald.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Met betrekking tot feit 1
Het verwijt komt erop neer dat de verdachte voorwerpen en/of stoffen heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd en/of voorhanden heeft gehad die naar hun uiterlijke verschijningsvorm bestemd waren tot het begaan van brandstichting dan wel het teweegbrengen van een ontploffing. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 28 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:179) geconcludeerd dat daarbij niet alleen moet gekeken worden naar de aard van de voorwerpen, maar ook naar het misdadig doel dat de verdachte met het gebruik van die voorwerpen voor ogen had. Er moet sprake zijn van een min of meer concreet strafbaar feit.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van het forensisch dossier vastgesteld kan worden dat de in de tas aangetroffen goederen (nog) geen explosief vormden. Wel gaat het om diverse goederen, al dan niet geprepareerd, die gebruikt kunnen worden bij een geïmproviseerd explosief. Voorts zijn op een aantal van die geprepareerde voorwerpen in de tas DNA-sporen en vingerafdrukken aangetroffen die zeer waarschijnlijk van de verdachte afkomstig zijn. Daarmee staat voldoende vast dat de verdachte deze goederen in handen heeft gehad.
Voor het bewijs dat de tenlastegelegde voorwerpen “bestemd waren tot het begaan van dat misdrijf” moeten op zijn minst ook de contouren van het (feitelijk) te plegen misdrijf blijken en dat ontbreekt hier. De rechtbank kan namelijk niet vaststellen dat en zo ja welk crimineel doel de verdachte met die goederen voor ogen had.
Uit het dossier blijkt dat de tas is aangetroffen in de bosschage bij een fietspad op de Scheveningseweg in Den Haag. Deze was als zodanig zichtbaar vanaf het fietspad. Hoe de tas daar gekomen is, waarom de tas daar lag en of de verdachte daarbij betrokken was, kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld. Verder zijn in de kamer van de verdachte goederen aangetroffen die voor alledaagse doeleinden gebruikt kunnen worden maar ook gebruikt kunnen worden voor het vervaardigen van geïmproviseerde explosieven. Dit alles roept zonder meer vragen op maar wijst niet per definitie in een zodanige richting dat een concreet crimineel doel kan worden vastgesteld. De verklaring van de verdachte tegenover de IND in 2011 (dat hij de boel in brand steekt als hij zou worden gedwongen terug te gaan naar Irak) biedt daarvoor in de gegeven omstandigheden en gelet op het feit dat de verdachte dit zeven jaar voor het tenlastegelegde feit heeft geroepen, evenmin voldoende aanknopingspunten. Verder is de verklaring van [getuige] onvoldoende betrouwbaar om daar zwaarwegende conclusies aan te verbinden.
Gelet op dit alles zal de verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
Met betrekking totfeit 2
In de hiervoor genoemde tas is ook een zwarte etui aangetroffen met daarin diverse documenten, waaronder een Belgische identiteitskaart, op naam van [slachtoffer]. [2]
Op 25 oktober 2018 heeft [slachtoffer] verklaard dat 3 tot 4 maanden geleden zijn portemonnee met inhoud, waaronder zijn identiteitskaart en een ING-bankpas, in Den Haag is gestolen of door hem is verloren. Hij heeft voorts verklaard dat 2 maanden later gedurende 2 tot 3 dagen met de bankpas kleine bedragen van zijn bankrekening werden afgeschreven door middel van contactloos pinnen. Hij heeft zijn rekening toen laten blokkeren. [3]
Op 23 januari 2019 heeft een medewerker van het Asielzoekerscentrum te Echt, waar de verdachte woonachtig was, aan de politie verklaard dat de verdachte in het bezit was van een persoonlijke Moneycard, voorzien van het [nummer]. [4]
Vervolgens zijn door de politie de historische gegevens van zowel de bankpas van [slachtoffer] als de Moneycard van de verdachte opgevraagd. Uit die gegevens blijkt dat de Moneycard op 17 augustus 2018 voor het eerst is gebruikt en dat met de bankpas en de Moneycard in de periode van 17 tot 21 augustus 2018 de volgende transacties hebben plaatsgevonden:
Historische gegevens van de ING-bankpas van [slachtoffer] [5]
17-8-2018 18:21 [Locatie ] 1,10 Euro
17-8-2018 18:21 [Locatie ] 1,10 Euro
18-8-2018 15:27 [Locatie ] 5,48 Euro
18-8-2018 15:20 [Locatie ] 5,29 Euro
18-8-2018 20:01 [Locatie ] 3,50 Euro
18-8-2018 20:01 [Locatie ] 1,50 Euro
18-8-2018 20:02 [Locatie ] 2,50 Euro
18-8-2018 20:04 [Locatie ] 2,10 Euro
18-8-2018 20:08 [Locatie ] 7,00 Euro
18-8-2018 20:19 [Locatie ] 3,00 Euro
18-8-2018 20:24 [Locatie ] 3,80 Euro
18-8-2018 20:25 [Locatie ] 4,00 Euro
18-8-2018 20:27 [Locatie ] 0.50 Euro
19-8-2018 19:12 [Locatie ] 2,60 Euro
19-8-2018 21:08 [Locatie ] 2,25 Euro
20-8-2018 12:25 [Locatie ] 1,80 Euro
20-8-2018 18:48 [Locatie ] 2,15 Euro
(Het totale bedrag dat is afgeschreven is 49,87 euro)
Historische gegevens van de Moneycard van de verdachte [6]
17-8-2018 21:01:19 [Locatie ]
17-8-2018 21:46:19 [Locatie ] / Den Haag
18-8-2018 17:10:19 [Locatie ] / Den Haag
18-8-2018 17:47:33 [Locatie ] DEN HAAG
18-8-2018 19:00:41 [postcode] / DEN HAAG
18-8-2018 19:42:31 [postcode] / REGIO DEN HAAG
18-8-2018 19:50:29 [Locatie ] /‘S-GRAVENHAGE
19-8-2018 14:28:02 [Locatie ] / Den Haag
19-8-2018 19:10:34 [Locatie ] / Den Haag
19-8-2018 20:37:33 [Locatie ] / Breda
20-8-2018 10:17:32 [Locatie ] / BREDA
20-8-2018 12:21:37 [Locatie ] / HEERENVEEN
20-8-2018 17:55:42 [Locatie ] / ROERMOND-ECHT
20-8-2018 18:18:49 [Locatie ] / ECHT
20-8-2018 19-38-22 [Locatie ] / ROERMOND-ECHT
Uit deze gegevens blijkt dat de bankpas van [slachtoffer] en de Moneycard van de verdachte in de periode van 17 tot en met 20 augustus 2018 dezelfde route hebben afgelegd, namelijk van Roermond naar Den Haag naar Breda en dan weer terug naar Roermond en Echt. Daarnaast zijn deze op een aantal momenten vrijwel direct na elkaar gebruikt. Dit alles duidt erop dat de bankpas van [slachtoffer] en de Moneycard van de verdachte gedurende die dagen in gebruik waren bij één en dezelfde persoon. De verklaring van de verdachte dat niet hij maar iemand anders (die met hem meereisde) de bankpas van [slachtoffer] heeft gebruikt (zonder dat de verdachte dat wist) acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk. Dit staat lijnrecht tegenover zijn verklaring tegen de politie dat hij altijd alleen reist. Hetzelfde geldt voor zijn verklaring dat hij zijn Moneycard wel eens aan vrienden heeft uitgeleend en dus mogelijk ook vanaf 17 augustus 2018. Daargelaten dat hij pas vanaf die datum over de Moneycard kon beschikken en dus niet aannemelijk is dat hij die meteen zou hebben uitgeleend, staat ook deze verklaring lijnrecht tegenover zijn verklaring tegen de politie dat alleen hij deze Moneycard gebruikt.
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang bezien - acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte degene is geweest die in de periode van 17 tot en met 20 augustus 2018 in Roermond, Den Haag, Breda en Echt - en dus in Nederland - meermalen (in totaal 17 keer) kleine geldbedragen (in totaal 49,87 euro) heeft weggenomen door met een bankpas die toebehoorde aan [slachtoffer] met een valse sleutel - namelijk contactloos - te pinnen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
2.
hij op meer tijdstippen in de periode van 17 augustus 2018 tot 21 augustus 2018 in Nederland, meermalen geldbedragen, die toebehoorden aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door telkens contactloos te betalen met een op naam van [slachtoffer] gestelde bankpas.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor beide feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd, nu zij bepleit heeft om de verdachte van beide feiten vrij te spreken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich in een korte periode van vier dagen schuldig gemaakt aan diefstal van geldbedragen met een bankpas die hem niet toebehoorde. Hij heeft deze pas gebruikt op de enige wijze waarop dat zonder pincode mogelijk was, namelijk door contactloos bedragen te pinnen. Daarbij heeft hij heeft zich beperkt tot het dagelijks pinnen van kleine bedragen. Dat duidt erop dat hij er goed over heeft nagedacht, want dit soort bedragen zullen op het betaaloverzicht van de rechthebbende waarschijnlijk niet snel opvallen.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 24 september 2019. Daaruit volgt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar een maal eerder is veroordeeld wegens het plegen van een diefstal. Deze veroordeling heeft hem er kennelijk niet van weerhouden om zich wederom schuldig te maken aan een vermogensdelict.
Alles overwegende - en kijkend wat er in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd -acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken passend en geboden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder
1. tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder
2 tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mr. N.I.S. Wallet, rechter,
mr. M.E. Notermans, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.Th. Boeter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 oktober 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019073484, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum (doorgenummerd blz. 1 t/m 339).
2.Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 29 december 2018, p. 15-17.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 oktober 2018, p. 125 en 127.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 februari 2019, p. 168.
5.Proces-verbaal bankrekening [slachtoffer] d.d. 20 februari 2019, p. 169.
6.Proces-verbaal d.d. 21 maart 2019, p. 171.