ECLI:NL:RBDHA:2019:10515

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2019
Publicatiedatum
8 oktober 2019
Zaaknummer
C-09-564831-HA ZA 18-1239
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een woning tussen broer en zus met betrekking tot regresvordering en schenking

In deze zaak vorderde eiseres, de zus, dat haar broer, gedaagde, zou meewerken aan de verdeling van hun gezamenlijke woning. Eiseres had de volledige koopsom van de woning voldaan, terwijl gedaagde medegerechtigd was in de eigendom. De centrale vraag was of eiseres een regresvordering had op gedaagde of dat er sprake was van een schenking. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning aan eiseres moet worden toegedeeld tegen een waarde van € 835.000, waarbij het aandeel van gedaagde 20,1% bedraagt, wat neerkomt op € 169.835. Eiseres stelde dat zij recht had op een regresvordering van € 150.000, omdat zij de volledige koopsom had betaald. Gedaagde betwistte dit en stelde dat er een schenking had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden en het bewijs, waaronder een geluidsopname van een gesprek tussen partijen, erop wezen dat eiseres inderdaad een schenking had gedaan aan gedaagde. De rechtbank wees de regresvordering van eiseres af en bepaalde dat gedaagde zijn aandeel in de woning moest verlaten en dat eiseres hem het bedrag van € 169.835 moest betalen. De proceskosten werden gecompenseerd, gezien de familiale relatie tussen partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/564831 / HA ZA 18-1239
Vonnis van 9 oktober 2019
in de zaak van
[eiseres ],
wonende te [plaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. A.R.M. van der Pluijm te Leiden ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. L. Rijsdam te Leiden .
Partijen zullen hierna [eiseres ] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 november 2018;
- de conclusie van antwoord van 13 maart 2019;
- de incidentele vordering houdende een voorlopige voorziening ex art. 223 Rv tot ontruiming van [eiseres ] ;
- de conclusie van antwoord inzake een incidentele vordering houdende een voorlopige voorziening ex art. 223 Rv tot ontruiming;
- het vonnis in incident van 30 januari 2019;
  • het tussenvonnis van 3 april 2019 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
  • het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal van comparitie van 2 juli 2019. Hierop hebben partijen niet meer gereageerd, alhoewel zij daartoe in de gelegenheid zijn gesteld.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[voornamen eiseres] (roepnaam: [eiseres ] ) [achternaam eiseres] is geboren op [geboortedatum] . [gedaagde] is haar broer.
2.2.
Begin 2013 heeft [eiseres ] een bedrijfspand met de bovenwoning, waarin zij woonde, verkocht voor een koopsom van € 1.2 miljoen.
2.3.
[eiseres ] heeft vervolgens bij onderhandse akte van 22/23 april 2013 en 16 mei 2013 de woning aan de [adres] (hierna de woning) gekocht, voor de koopsom van € 728.000. De eigendomsoverdracht was voorzien voor 30 september 2013.
2.4.
[eiseres ] heeft vervolgens in de zomer van 2013 [gedaagde] , die een affectieve relatie heeft met [A] , benaderd met het verzoek om gezamenlijk de woning te betrekken. De verstandhouding tussen partijen was toen zeer goed.
2.5.
Bij brief van 22 mei 2013 heeft de notaris aan de verkoper van de woning en zijn echtgenote bericht dat [eiseres ] zich tot hem had gewend met de mededeling dat haar broer [gedaagde] wenst toe te treden als koper tot de koopovereenkomst en dat in overleg met de makelaar van verkoper is besloten geen aanvulling op de koopovereenkomst te maken maar de toetreding van [gedaagde] uit te werken in de akte van levering.
2.6.
Bij testament van 27 juni 2013 heeft [eiseres ] [gedaagde] benoemd tot enig erfgenaam en [A] tot enig erfgenaam indien zij tegelijk met of na haar broer komt te overlijden. [eiseres ] heeft die dag tevens een notariële algemene volmacht aan [gedaagde] verstrekt.
2.7.
Op 30 september 2013 is de woning geleverd aan [eiseres ] en aan [gedaagde] . De akte van levering houdt onder meer in:
Heden, dertig september tweeduizend dertien, verschenen voor mij, mr. [de notaris]
, notaris te [plaats 2] :
1. de heer [X] , (…) gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen met mevrouw [Y] ; (…)
hierna te noemen: “verkoper”;
2. a. mevrouw [eiseres ] , (….)
b. de heer [gedaagde] , (…)
beiden voornemens te gaan wonen in na te melden registergoed,
hierna tezamen te noemen: “koper”.
De comparanten verklaarden het navolgende:
LEVERING, REGISTERGOED, GEBRUIK
Verkoper is op drieëntwintig april tweeduizend dertien met de comparante onder 2.a.
genoemd een schriftelijke overeenkomst van verkoop en koop aangegaan met betrekking tot het navolgende registergoed.
Vervolgens is door verkoper en de comparante onder 2.a. genoemd op zestien mei tweeduizend dertien een aanvullende koopovereenkomst getekend.
De comparant onder 2.b. genoemd wenst als koper toe te treden tot gemelde koopovereenkomsten onder aanvaarding van alle voor hem uit de koopovereenkomsten voortvloeiende rechten en verplichtingen, welke toetreding bij deze door verkoper en de comparante onder 2.a. genoemd wordt aanvaard.
Verkoper heeft op grond van het vorenstaande aan koper verkocht en levert aan koper, die bij deze in eigendom aanvaardt, de comparante onder 2.a. genoemd voor vijfduizend negenhonderdzesendertig/zevenduizend vierhonderdzesendertigste (5.936/7.436e) gedeelte en de comparant onder 2.b. genoemd voor eenduizend vijfhonderd/zevenduizend vierhonderdzesendertigste (1.500/7.436e) gedeelte:
het vrijstaande woonhuis met ondergrond, erf tuin, garage en verdere aanhorigheden, plaatselijk bekend [adres] .
kadastraal bekend gemeente [Gemeente] [sectie ..] [nummer I] , groot zeven are en zesenveertig centiare,
hierna ook te noemen: het verkochte.
Het verkochte zal door koper worden gebruikt als woning. (…)
KOOPPRIJS. VERREKENNG DIVERSE BEDRAGEN
De koopprijs bedraagt zevenhonderdachtentwintigduizend euro (€ 728.000,00), welk bedrag door koper is voldaan door storting op een Kwaliteitsrekening ten name van [Notariskantoor] , gevestigd te [plaats 2] . (…)
SLOT
Deze akte is verleden te [plaats 2] op de datum als in het hoofd van deze akte is vermeld. De comparanten zijn mij, notaris, bekend. De identiteit van de bij deze akte betrokken comparanten/partijen is door mij, notaris, aan de hand van de hiervoor gemelde en daartoe bestemde documenten vastgesteld. Na zakelijke opgave van de inhoud en de toelichting daarop aan de comparanten hebben deze eenparig verklaard van de inhoud van deze akte tijdig voor het verlijden van de akte te hebben kennisgenomen, daarmee in te stemmen (…)”
2.8.
De, op naam van beide partijen gestelde, nota van afrekening van 17 september 2013 houdt in dat [eiseres ] een waarborgsom heeft voldaan van € 73.500 en dat de pro resto overblijft te betalen € 670.332,19. [eiseres ] heeft ook dit pro resto bedrag voldaan.
2.9.
Na de levering en voldoening van de koopsom bood voor [eiseres ] haar restantvermogen nog voldoende waarborg voor haar oudedagsvoorziening, in aanvulling op haar AOW-uitkering.
2.10.
In 2016 is de verstandhouding tussen partijen verslechterd.
2.11.
Op 19 juli 2017 heeft [eiseres ] haar testament herroepen onder gelijktijdige intrekking van de aan [gedaagde] verleende notariële volmacht. Zij heeft vervolgens haar haar neef [de neef] tot enig erfgenaam benoemd en aan hem een algemene volmacht verstrekt.
2.12.
De verstandhouding tussen partijen is hierna verder verstoord geraakt.
2.13.
[gedaagde] beroept zich op de navolgende, op 28 augustus 2017 gedateerde, handgeschreven overeenkomst:
“ [plaats 1] 28 augustus 2017
Ik [gedaagde] betaal alle lasten voor de taxatie de transaktie voor uitkoop, zoals, taxatie, overdragsbelasting en notariskosten. De taxatie waarden opgesteld door [Makelaarskantoor] op 15 augustus 2017 bedraagd
€ 835.000,- 15 % = € 125.250,-. Wij Mw [eiseres ] en [gedaagde] spreken hierbij af, dat wij de Notaris zullen vragen de uitkoop van [gedaagde] te regelen van 15% aandeel, dat hij in de woning heeft, voor het hierboven genoemde bedrag.
[hieronder zijn twee handtekeningen geplaatst, rb.]”
2.14.
Op 15 september 2017 heeft de advocaat van [eiseres ] aan de advocaat van [gedaagde] geschreven:
“Hierbij zend ik u kopie akte van Levering d.d. 30 september 2013 ter zake het woonhuis c.a. te [adres] .
Daaruit kan worden afgeleid dat uw cliënt - de broer van mijn cliënte - is toegetreden tot de onderhandse koopovereenkomsten en dat uw cliënt in (mede)eigendom verkreeg 1500/7436e deel (± 20.1%) in voormeld woonhuis; ik begrijp dat het breukdeel door de notaris is berekend op basis van een bedrag van € 150.000,00 dat uw cliënt als medekoper zou betalen, onder hoofdelijk verband in gevolge het desbetreffende beding in de onderhandse koopakte, zulks gerelateerd aan de koopsom met opslag van de verkrijgingskosten (€ 743.600,00 afgerond).
De koopsom met opslag heeft cliënte betaald, terwijl cliënte nog geen gebruik heeft gemaakt van haar inningsbevoegdheid ten titel van subrogatie voortvloeiende uit het bepaalde in art. 6:12 BW.
Omdat de familierelatie tussen partijen is verstoord, wenst uw cliënt de medebewoning te beëindigen onder “uitkoop” van zijn onverdeelde aandeel in de eigendom van het woonhuis; mijn cliënte is daartoe bereid. Het bedrag van de uitkoopsom betreft het aandeel van uw cliënt in de waardestijging van het woonhuis, onder verrekening van de eigenaarslasten van het woonhuis vanaf tijdstip verkrijging tot verdeling met uitkoop;
mocht uw cliënt menen dat er nog andere lasten rechtens voor verrekening in aanmerking komen, dan dient uw cliënt dat gedocumenteerd kenbaar te maken ter beoordeling; die waardestijging dient nog te worden bepaald. Uw cliënt heeft al een taxatie laten verrichten; mijn cliënte heeft inmiddels daartoe opdracht verstrekt
Gaarne ontvang ik van uw cliënt de bevestiging ter zake de verlangde uitkoop op de grondslag van de waardestijging met verrekening en verdeling. Over de vaststelling van het bedrag kunnen partijen (nader) overleg voeren. (…)”
2.15.
Op 25 januari 2018 heeft [eiseres ] aan [gedaagde] een brief van 19 januari 2018 doen betekenen. Het exploot houdt onder meer in:
“BETEKEND
een brief van 19 januari 2018, aan [gedaagde] voornoemd, waarbij onder andere de gemachtigde van requirant ter vermijding van misverstanden en voor zoveel nodig ter voorkoming van verjaring, aan [gedaagde] mededeelt dat requirant uitdrukkelijk haar aanspraak op betaling door [gedaagde] , van de in voornoemde brief genoemd bedrag, zich voorbehoudt en aldus handhaaft voorshands middels verrekening ingeval van hetzij bij uitkoop in de toekomst hetzij bij verkoop van de woning;”
In de brief van 19 januari 2018 wordt verwezen naar voormelde brief van de advocaat van [eiseres ] van 15 september 2018.
2.16.
[gedaagde] heeft, in reactie op het voormelde exploot, op 5 februari 2018 aan de advocaat van [eiseres ] geschreven:
“In uw brief van 15 september 2017 waarin namens mijn zus kenbaar is gemaakt dat zij aanspraak maakt op betaling door mij van een bedrag van € 150.000,00.
Ik hecht eraan te reageren in die zin dat in mijn visie ik geen geld verschuldigd ben aan mijn zus, uit welke hoofde dan ook. In uw brief spreekt u van verjaring.
Graag verneem ik van u welke verjaring van welke aanspraak u dan doelt. Daar in mijn visie mijn zus geen enkele vordering op mij heeft. (…)”
2.17.
De advocaat van [eiseres ] heeft hierop bij brief van 9 februari 2018 gevraagd kenbaar te maken waarop de visie van [gedaagde] , dat hij niets verschuldigd is aan zijn zus, gebaseerd is en hem aangeraden een advocaat te zoeken.
2.18.
De advocaat van [gedaagde] heeft hierop bij brief van 28 februari 2018 als volgt gereageerd:
Zoals u bekend zijn partijen broer en zus. Uw cliënte heeft nadat haar echtgenoot is overleden, aan mijn cliënt verzocht samen met haar een woning te betrekken. Cliënt heeft daarmee ingestemd en zijn aandeel van de woonboerderij waar hij woonde verkocht. Vervolgens hebben partijen gezamenlijk een woning gekocht aan de [adres] .
Gelet op de notariële akte van levering d.d. 30 september 2013 is de eigendomsverhouding 80/20. De verstandhouding tussen partijen was ten tijde van de aankoop van de gemeenschappelijke woning erg goed te noemen.
Zo had uw cliënte mijn cliënt een notariële volmacht verstrekt.
In december 2016 overleed de neef van partijen. Volgens cliënt kreeg uw zus toen een terugslag.
De verstandhouding van partijen is in de zomer van 2017 verder verslechterd.
Eén van de redenen daarvoor is volgens cliënt de omstandigheid dat de belangen van uw cliënte sedertdien worden behartigd door de heer [de neef] . De volmacht van mijn cliënt is ingetrokken en thans heeft, voor zover mijn cliënt bekend, de heer [de neef] een zeer verstrekkende volmacht.
Van cliënt begrijp ik dat de spanningen tussen partijen dusdanig zijn toegenomen dat uw cliënte van mening is dat een voortzetting van de samenwoning niet meer mogelijk is.
Ook cliënt ziet in dat zulks het geval is. Hij beschikt echter thans niet over de financiële middelen om een andere woning te betrekken c.q. aan te schaffen. Gelet op de akte van levering en op de eigendomsakte maakt hij derhalve aanspraak op zijn deel van de waarde van de woning. Partijen hadden reeds in augustus vorig jaar dienaangaande overeenstemming in die zin dat aan mijn cliënt een bedrag zou worden uitgekeerd van
€ 125.250,00.
Cliënt ontving vervolgens eerst in januari van dit jaar een brief van uw kant d.d. 19 januari 2018 welke brief middels een deurwaardersexploot aan hem is betekend. In deze brief wordt melding gemaakt van het feit dat die brief is verstuurd ter voorkoming van verjaring.
Cliënt stelt zich op het standpunt dat hij ten tijde van het aanschaffen van de woning geen lening bij uw cliënte is aangegaan. Van een dergelijke overeenkomst is mij niet gebleken. Evenmin blijkt dat uw cliënte om een andere reden een vordering heeft op mijn cliënt. Van enige verjaring van welke vordering dan ook is geen sprake.
Wel wenst cliënt nog op te merken dat op 1 maart 2017 door notaris [de notaris] te [plaats 2] een overeenkomst van geldlening is opgemaakt voor een bedrag van € 60.000,00. Deze lening heeft echter geen enkele betrekking op de woning aan de [adres] en wordt ook conform de gemaakte afspraken aan uw cliënte afgelost. (…)”
2.19.
Op 11 mei 2018 heeft de advocaat van [gedaagde] aan [gedaagde] gemaild:
“Helaas heeft mijn telefonisch contact met mr Van der Pluijm niet geleid tot een afspraak voor een viergesprek.
(…) Hij blijft bij het standpunt dat er geen sprake was van een schenking en dat u zou moeten meewerken aan verkoop van de woning. (…)”
2.20.
[gedaagde] beroept zich op de navolgende transcriptie van een geluidsopname. De geluidsopname is van een op 8 juni 2018 in de woning gevoerd gesprek tussen [eiseres ] , [gedaagde] en [A] .
“(…) [eiseres ] ; "We hebben ons rot gelachen om jou hoe zielig jij bent.. lekker hierin trappen en mij niet betalen he? Zeg is wat, zeg is wat zielepoot. Kijk dan hij kijkt me nog geen eens aan wat een figuur zeg. Alleen maar schelden naar mij en een stomp geven. Tjonge, jonge nou ze zijn blij dat je daar weg bent heb ik al lang in de gaten. Heb je het opgenomen broer? (00.33)
( volgt een kort gesprek over dat ze er ( […] ex-partner) gaan eten)
0.5
[eiseres ] ; Ja joh? Nou ik heb het wel door hoor, hoe het in elkaar zit...... Ah joh zielepoot schijnheil. Maar wanneer begin jij mij terug te betalen?
[gedaagde] ; Ben ik al mee bezig elke maand.
[eiseres ] ; Nee ik heb het over met wat jij voor het pand hebt gedaan. Jij hebt je ingekocht bij de notaris. Zeg daar is wat op.
[gedaagde] ; Laat hem maar met bewijs komen dan.
[eiseres ] ; Oh ja? Dat heb ik genoeg gelukkig.
[gedaagde] ; Nou goed, daar wacht ik op.
[eiseres ] ; Ja.
[gedaagde] ; Wacht ik op
[eiseres ] ; Maar die schenking gaat niet door he? Dat weet je ook wel das helemaal dom van jullie.
[gedaagde] ; Eerst geven dan terugdraaien ja, ja.. Maar ja, als jij bewijs hebt...
[eiseres ] ; Ja, wij hebben zeker bewijs.
[gedaagde] ; Nou goed, dan wacht ik daar op.
[eiseres ] ; Ja, er gaat wat gebeuren hoor jij bent hier zo weg.
[gedaagde] ; Dat heb je al 10 x gezegd. (…)”
2.21.
Bij vonnis in incident van 30 januari 2019 heeft de rechtbank de door [eiseres ] in het incident gevorderde ontruiming door [gedaagde] afgewezen en de beslissing omtrent de kosten van het incident aangehouden.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
[eiseres ] vordert samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen om:
1. binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan verdeling van de gemeenschappelijke woning op de grondslag van de concept notariële akte van verdeling (productie 14) door het ondertekenen van die akte met de bepaling dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 50.000 indien hij in gebreke blijft met de hiervoor omschreven medewerking aan het passeren van de akte van verdeling;
2. binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de gemeenschappelijke woning met de zijnen en al het zijne te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [eiseres ] te stellen en vervolgens te verlaten en ontruimd te houden, zulks met machtiging aan [eiseres ] om bij gebreke van volledige voldoening hieraan de ontruiming en verlating zelf te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm van politie en justitie en op kosten van [gedaagde] ;
3. aan [eiseres ] te betalen € 150.000 ter zake haar verhaals/regresvordering met bepaling dat [eiseres ] bevoegd is tot verrekening ex art. 6:127 BW op het tijdstip van het passeren van de onder 1 genoemde akte van verdeling, zulks onder vermelding daarvan op de nota van afrekening van de notaris, die de akte van verdeling passeert;
4. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in de hoofdzaak

4.1.
Tussen partijen staat vast dat de woning moet worden verdeeld. Zij zijn het erover eens dat de woning aan [eiseres ] moet worden toegedeeld en dat als te verdelen waarde € 835.000 heeft te geleden. Het aandeel van [gedaagde] komt daarmee neer op (20,1% van € 835.000 =) € 169.835. Zij strijden echter over de vraag of [eiseres ] dit volledige bedrag aan [gedaagde] verschuldigd is als de woning aan haar wordt toegedeeld.
4.2.
[eiseres ] stelt dat, doordat zij het aandeel van [gedaagde] in de koopprijs heeft voldaan, zij ingevolge artikel 6:10 BW een regresvordering van € 150.000 op [gedaagde] heeft. Deze regresvordering wenst zij te verrekenen met het aan [gedaagde] toekomende aandeel in de waarde, zodat zij per saldo nog € 17.875 aan [gedaagde] moet voldoen.
4.3.
[gedaagde] stelt dat tussen partijen langere tijd is gesproken over de woonsituatie. Afgesproken is dat [eiseres ] een deel van de woning zou schenken en dat [gedaagde] en zijn partner samen met [eiseres ] in de woning zouden gaan wonen. De relatie tussen broer en zus was toen zeer goed. [gedaagde] zou bij wege van tegenprestatie onderhoud aan de woning zou plegen, hetgeen hij ook heeft gedaan. [eiseres ] heeft aan de notaris bericht dat [gedaagde] wenste toe te treden tot de koopovereenkomst en zij heeft de volledige koopsom voldaan. De schenking blijkt ook uit een uitgeprint mailbericht van [eiseres ] aan [gedaagde] van 13 januari 2018 en uit gespreksopnamen. Bovendien hebben partijen in onderling overleg, in een door hen ondertekende overeenkomst van 28 augustus 2017, afgesproken dat de uitkoop van de woning door de notaris zal worden geregeld voor een bedrag van € 125.250. Partijen hebben deze verklaring aan de keukentafel van de woning getekend. Hier was niemand anders bij aanwezig. Laatstgenoemd bedrag sluit aan bij een percentage van ongeveer 15%. In de verklaring wordt over een regresvordering niet gerept. Gezien het huidige standpunt van [eiseres ] was het niet meer dan logisch geweest om de regresvordering op te nemen. Dit is niet gebeurd. Derhalve komt hem zijn aandeel in de woning toe, zonder verrekening wegens een regresvordering. Ter zitting heeft [gedaagde] het originele exemplaar van de overeenkomst in het geding gebracht.
4.4.
[eiseres ] heeft betwist dat sprake is van een schenking. Zij betwist verder dat zij met [gedaagde] in de overeenkomst van 28 augustus 2017 een uitkoopbedrag heeft afgesproken. Uit de overeenkomst volgt de schenking niet. Bovendien laat de overeenkomst de bevoegdheid tot verrekening van de verhaalsvordering onverlet, aldus [eiseres ] .
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. De enkele omstandigheid dat [eiseres ] de volledige koopsom heeft voldaan terwijl de woning mede aan [gedaagde] is geleverd leidt niet zonder meer tot de conclusie dat ten behoeve van [eiseres ] een regresvordering op [gedaagde]
isontstaan. In het geval partijen immers zijn overeengekomen dat zij dit aandeel aan hem zou schenken, doordat hij zou toetreden tot de koopovereenkomst zonder mee te betalen aan de koopsom, heeft zij immers voldaan aan de ten tijde van de levering op haar rustende verplichting om de gehele koopprijs te voldoen.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres ] onvoldoende gemotiveerd weersproken dat sprake is geweest van een schenking. Daartoe is het volgende redengevend.
4.7.
Schenkingsovereenkomsten zijn vormvrij en kunnen mondeling worden aangegaan. Vaststaat dat [gedaagde] medegerechtigd is geworden in de woning zonder dat hij op dat moment heeft bijgedragen in de koopsom. [eiseres ] heeft gesteld dat [gedaagde] , ten tijde van de levering bij de notaris, ineens te kennen gaf mede-eigenaar te willen worden van de woning en dat zij, desgevraagd door de notaris, te kennen heeft gegeven dat dit goed was, zodat dit ook is gebeurd. Partijen hadden volgens [eiseres ] hierover nog nooit eerder gesproken. [gedaagde] heeft dit bestreden. Daarbij heeft hij er terecht op gewezen dat dit verhaal niet juist is en dat het tegendeel volgt uit de brief van de notaris aan de verkoper van 22 mei 2013, aangehaald onder 2.5, die al maanden voor de levering is verzonden. Van belang is verder dat de verhouding tussen partijen in die tijd zeer goed was. Na de levering en voldoening van de koopsom bood het restantvermogen voor [eiseres ] nog voldoende waarborg bood voor haar oudedagsvoorziening, in aanvulling op haar AOW-uitkering. [eiseres ] heeft onweersproken gesteld bij de levering of vlak daarna geen aanspraak te hebben gemaakt op betaling van het aandeel in de koopprijs door [gedaagde] en ook geen betalingsafspraak te hebben gemaakt. Op zijn beurt heeft [gedaagde] onweersproken gesteld dat hij, als dat had gemoeten, destijds wel in staat zou zijn geweest bij te dragen in de koopsom.
4.8.
[gedaagde] heeft zich, ter onderbouwing van de gestelde schenking, verder beroepen op geluidsopnamen, waarvan de hiervoor geciteerde transcriptie is overgelegd. De transcriptie betreft een op 8 juni 2018 tussen [eiseres ] en [gedaagde] en/of [A] gevoerd gesprek. Hierin is onder meer opgenomen:
“ [eiseres ] ; Maar die schenking gaat niet door he? Dat weet je ook wel das helemaal dom van jullie.
[gedaagde] ; Eerst geven dan terugdraaien ja, ja.. Maar ja, als jij bewijs hebt...
[eiseres ] ; Ja, wij hebben zeker bewijs.
[gedaagde] ; Nou goed, dan wacht ik daar op.”
Anders dan [eiseres ] acht de rechtbank de transcriptie een getrouwe weergave van het gesprek. De rechtbank heeft daartoe de transcriptie vergeleken met de op een USB-stick gezette geluidsopnamen. Zij heeft niet kunnen constateren dat met de opnamen gemanipuleerd is omdat er relevante delen zijn weggelaten. Namens [eiseres ] is ook niet precies aangegeven waar er in de opnamen zou zijn ‘geknipt’ en wat zij aanvullend zou hebben gezegd dat een ander licht op de zaak zou kunnen werpen. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres ] op het moment van dit gesprek niet wist wat ze zei. Uit het opgenomen gesprek blijkt genoegzaam dat ook [eiseres ] op dat moment ervan uitging een schenking aan [gedaagde] te hebben gedaan, maar dat zij wenste dat die schenking werd teruggedraaid. Dit is rechtens echter niet mogelijk. De rechtbank gaat er dus vanuit dat [eiseres ] het oorspronkelijk voor zijn aandeel in de woning verschuldigde bedrag van de koopsom aan [gedaagde] heeft geschonken. Hierop stuit haar regresvordering af. Het, door [eiseres ] betwiste, e-mailbericht van 13 januari 2018 kan onbesproken blijven.
4.9.
Volledigheidshalve overweegt de rechtbank nog het volgende. [gedaagde] heeft zich, ter onderbouwing van de gestelde schenking, tevens beroepen op een handgeschreven overeenkomst van 28 augustus 2017 (de overeenkomst). De overeenkomst luidt als volgt:
“Ik [gedaagde] betaal alle lasten voor de taxatie de transaktie voor uitkoop, zoals, taxatie, overdragsbelasting en notariskosten. De taxatie waarden opgesteld door [Makelaarskantoor] op 15 augustus 2017 bedraagd € 835.000,- 15 % = € 125.250,-. Wij Mw [B] en [gedaagde] spreken hierbij af, dat wij de Notaris zullen vragen de uitkoop van [gedaagde] te regelen van 15% aandeel, dat hij in de woning heeft, voor het hierboven genoemde bedrag.”
4.10.
Deze overeenkomst is een onderhandse akte in de zin van artikel 157 Rv, die ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, tussen partijen dwingend bewijs oplevert van de waarheid van die verklaring, tenzij dit zou kunnen leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat. [eiseres ] heeft bij dagvaarding ontkend de overeenkomst te hebben getekend en gesteld dat die overeenkomst haar volslagen onbekend was. Ter zitting heeft zij alsnog erkend de overeenkomst te hebben ondertekend. Zij heeft vervolgens betoogd dat [gedaagde] , nadat zij de bewuste overeenkomst al had getekend, daaraan zonder overleg de laatste zinsnede heeft toegevoegd. Hieromtrent geldt dat, nu [eiseres ] ter zitting alsnog heeft erkend deze overeenkomst te hebben ondertekend, zij op de voet van art. 150 Rv., als degene die zich op de valsheid van het stuk beroept, daarvan de bewijslast heeft (zie o.m. Hoge Raad 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:641). [eiseres ] heeft voor toelating tot bewijslevering echter onvoldoende gesteld. Daartoe is doorslaggevend dat zij wisselende verklaringen over de waarachtigheid van de overeenkomst heeft afgelegd. Aanvankelijk heeft zij immers gesteld dat de overeenkomst haar volslagen onbekend was en dat zij die niet heeft getekend. Nadat ter zitting het origineel is overgelegd, heeft zij alsnog erkend de overeenkomst te hebben getekend. Ze heeft vervolgens verklaard dat de laatste zin er zonder overleg aan is toegevoegd, hetgeen ook zou blijken uit de opmaak van de overeenkomst. [gedaagde] heeft dit uitdrukkelijk weersproken en heeft verklaard ook de laatste zinsnede met [eiseres ] te hebben besproken en te zijn overeengekomen. De overeenkomst is bovendien geheel in lijn met de schenking (een verklaarbare uitwerking daarvan). Van deze schenking, waarvan [eiseres ] kennelijk later spijt heeft gekregen, moet, naar hiervoor is overwogen, in rechte worden uitgegaan. Dit betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat partijen óók de laatste zinsnede zijn overeengekomen. Uitgangspunt is dus dat zij hebben afgesproken dat zij de notaris zullen vragen de uitkoop van [gedaagde] te regelen voor het bedrag van € 125.250. Anders dan [eiseres ] meent sluit een redelijke uitleg van deze zinsnede uit dat daarop nog enig bedrag, laat staan een regresvordering van € 150.000, in mindering zou worden gebracht. Per saldo zou dit immers juist tot een betalingsverplichting van [gedaagde] aan [eiseres ] leiden. Niet valt in te zien waarom [eiseres ] daarvan geen gewag zou hebben willen maken in de overeenkomst. De onder 3 gevorderde regresvordering zal worden afgewezen.
4.11.
De woning moet worden verdeeld en aan [gedaagde] moet zijn aandeel worden uitgekeerd. Zoals hiervoor overwogen zijn partijen het erover eens dat het aandeel van [gedaagde] € 169.835 bedraagt. Geen van partijen heeft zich op het standpunt gesteld dat aan [gedaagde] ter zake slechts het bedrag van € 125.250 toekomt. Dit is ook begrijpelijk nu [gedaagde] onweersproken heeft gesteld dat hij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst abusievelijk in de veronderstelling verkeerde dat hij voor 15% (in plaats van voor 20,1 %) in de woning gerechtigd was. De vordering onder 1 zal als na te melden worden toegewezen en voor het overige worden afgewezen.
4.12.
Dit betekent tevens dat [gedaagde] (en [A] ) de woning zal (zullen) moeten verlaten. Aan [gedaagde] zal in redelijkheid een vertrektermijn worden gegund. Nu deze procedure alweer even loopt en [gedaagde] (mede gezien de eerder in het incident gevorderde, maar toen afgewezen, ontruiming) met een komend vertrek uit de woning rekening heeft kunnen en moeten houden, zal de vertrektermijn in redelijkheid worden bepaald op tenminste drie maanden en uiterlijk vier maanden na betekening van dit vonnis.
4.13.
[gedaagde] heeft steeds medegedeeld te willen meewerken aan vertrek uit de woning, mits hem een redelijke vertrektermijn wordt gegund en hij zijn aandeel in de koopprijs ontvangt. Nu hierbij een redelijke vertrektermijn wordt vastgesteld en tevens wordt bepaald dat aan [gedaagde] zijn aandeel in de woning moet worden uitgekeerd, zonder dat daarop een regresvordering in mindering mag worden gebracht, heeft [eiseres ] onvoldoende belang bij haar vordering tot ontruiming (onder 2). Deze vordering zal dus worden afgewezen. Het spreekt vanzelf dat [gedaagde] (en [A] ) tijdig voor het transport de woning moeten hebben verlaten. Dit zal zo worden vastgelegd. De rechtbank ziet nu onvoldoende reden om daaraan een dwangsom te verbinden.
in de hoofdzaak en in het incident
4.14.
In de omstandigheid dat partijen zus en broer zijn, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten tussen hen te compenseren op de hierna vermelde wijze.

5.De beslissing

De rechtbank:
in de hoofdzaak:
5.1.
stelt de verdeling van de gemeenschappelijke woning aan de [adres] (hierna: de woning) vast als volgt:
5.2.
deelt de woning toe aan [eiseres ] tegen een waarde van € 835.000;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om binnen vier maanden na de betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan het transport van zijn 20,1% aandeel in de woning, nadat tenminste drie maanden sinds de betekening van dit vonnis zijn verstreken en na daartoe schriftelijk door de notaris te zijn uitgenodigd;
5.4.
bepaalt dat [gedaagde] de woning met al het zijne en de zijnen uiterlijk twee dagen voor het transport moet hebben verlaten;
5.5.
bepaalt dat [eiseres ] ter gelegenheid van dit transport aan [gedaagde] voor zijn 20,1% aandeel in de woning een bedrag € 169.835 moet voldoen;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak en in het incident:
5.7.
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Alt-van Endt en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 1308