ECLI:NL:RBDHA:2019:10303

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2019
Publicatiedatum
2 oktober 2019
Zaaknummer
4493053/15-29718
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over uitbetaling van geïnde bedragen door Invorderingsbedrijf aan klant na beëindiging van incasso-overeenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het Invorderingsbedrijf B.V. De eiseres had een serviceovereenkomst van incasso gesloten met het Invorderingsbedrijf, maar heeft deze opgezegd wegens onvoldoende vertrouwen. De eiseres had een vordering op een derde partij, [betrokkene 2], die door het Invorderingsbedrijf was geïnd. Na beëindiging van de overeenkomst heeft de eiseres herhaaldelijk verzocht om uitbetaling van de door het Invorderingsbedrijf ontvangen gelden, maar het Invorderingsbedrijf heeft slechts een deel van het bedrag aan haar overgemaakt. De eiseres vorderde het resterende bedrag van € 1.170,92, vermeerderd met proceskosten. Het Invorderingsbedrijf voerde verweer en stelde dat het bedrag dat aan de eiseres was betaald correct was, omdat zij kosten had verrekend die zij had gemaakt voor de incasso en executie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het Invorderingsbedrijf voldoende had aangetoond dat de verrekende kosten terecht waren en dat de eiseres geen recht had op het volledige bedrag dat door [betrokkene 2] was betaald. De vordering van de eiseres werd afgewezen, maar het Invorderingsbedrijf werd wel veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, omdat het pas na dagvaarding tot uitbetaling was overgegaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
sn
Rolnr.: 4493053/15-29718
23 mei 2016
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres] ,wonende en gevestigd te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.N. Morren,
tegen
de besloten vennootschap Invorderingsbedrijf B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Den Haag,
gedaagde partij,
gemachtigde: [gemachtigde] .
Partijen zullen nader worden aangeduid als “ [eiseres] ” en “het Invorderingsbedrijf”

1.Procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 17 september 2015, met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord, met bijlagen;
  • de door beide partijen in het geding gebrachte producties voor de comparitie van partijen;
  • de aantekeningen van de griffier van de op 9 februari 2016 gehouden comparitie. Hierbij zijn verschenen eisende partij, bijgestaan door haar gemachtigde mr. M.N. Morren, en gedaagde partij bij de heer [betrokkene 1] , bijgestaan door de gemachtigde [gemachtigde] . Ter comparitie heeft [eiseres] een akte vermindering van eis overgelegd.
  • de akte specificatie deurwaardersnota namens het Invorderingsbedrijf van 18 maart 2016 en de akte van 15 april 2016;
  • de antwoordakte namens [eiseres] van 18 maart 2016 en de gelijkluidende akte van
1.2
Vervolgens is de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.Feiten

2.1
Op 23 januari 2013 hebben partijen een serviceovereenkomst van incasso gesloten, tegen het Incasso Premium tarief van € 125,00. De Algemene Leveringsvoorwaarden van het Invorderingsbedrijf zijn hierop van toepassing.
2.2
[eiseres] heeft een vordering op [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) ter incasso ondergebracht bij het Invorderingsbedrijf.
2.3
Bij brief van 1 oktober 2014 heeft [eiseres] de overeenkomst met het Invorderingsbedrijf opgezegd, wegens onvoldoende vertrouwen. In de e-mail van 22 oktober 2014 van het Invorderingsbedrijf is aan [eiseres] gevraagd of zij de overeenkomst echt wil beëindigen, nu de opdracht nog niet ten einde is en de deurwaarder bezig is met de beslaglegging. Ook zou er nog een bedrag openstaan van € 498,30 en zou het Invorderingsbedrijf bij beëindiging nog doorbelasten:
“(…)
a. a) de gemaakte incassokosten en
b) alle niet verhaalde kosten o.a. de kosten van de deurwaarder.
(…)”
2.4
Bij vonnis van 30 oktober 2013 van de Rechtbank Midden Nederland sector kanton is [betrokkene 2] veroordeeld tot betaling van € 6.326,35 te verminderen en te vermeerderen met bepaalde rentebedragen en tot betaling van € 836,49 aan buitengerechtelijke incassokosten.
2.5
Deurwaarder Baldinger is belast met de executie van het vonnis en heeft de gelden die door [betrokkene 2] verschuldigd waren uit hoofde van het vonnis van [betrokkene 2] ontvangen.
2.6
In de door deurwaarder Baldinger ten behoeve van het Invorderingsbedrijf opgemaakte afrekeningen van 5 juli 2014 en 16 juli 2015 is vermeld dat deurwaarder Baldinger in totaal van [betrokkene 2] heeft ontvangen een bedrag van € 8.780,05 en aan het Invorderingsbedrijf heeft uitbetaald een bedrag van € 7.479,53, met verrekening van executiekosten.
2.7
In de factuur van het Invorderingsbedrijf van 20 juli 2015 aan [eiseres] is het volgende vermeld:
“(…)
Ontvangen van de debiteur (…) € 8.779,82
Executiekosten verhaald op debiteur (…) € 1.074,62
Incassokosten / VWII (…) € 1.565,80
Afwikkeling executie (beslaglegging) 5% (…)
€ 438,99
Subtotaal exclusief BTW € -5.700,41
BTW 21 % over € 3.079,41
€ 646,68
Totaal te voldoen € -5.053,73
(…)”
2.8
[eiseres] heeft meerdere malen verzocht de door het Invorderingsbedrijf ontvangen gelden op grond van voornoemd vonnis aan haar uit te betalen, welk zij heeft ingeschat op een bedrag van € 7.638,30.
2.9
Bij factuur van het Invorderingsbedrijf van 8 februari 2016 aan [eiseres] heeft het Invorderingsbedrijf een bedrag van € 1.413,65 gecrediteerd. Een en ander is op die factuur als volgt gespecificeerd:
“(…)
Incassokostenverschil 1.565,80 -\- 836,49 = -729,31/ (…) € -729,31
nota 12710669
Korting Afwikkelingskosten executie (beslaglegging) (…)
€ -438,99
5% / nota 12710669
Subtotaal exclusief BTW € -1.168,30
BTW 21 % over € -1.168,30
€ -245,35
Totaal te voldoen € -1.413,65
(…)”
2.1
Op 8 februari 2016 heeft het Invorderingsbedrijf aan [eiseres] een bedrag van € 6.467,38 overgemaakt.

3.Vordering, grondslag en verweer

3.1
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, na wijziging van eis, de veroordeling van het Invorderingsbedrijf om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen een bedrag van ((€ 7.638,30 - € 6.467,38=) € 1.170,92, te vermeerderen met de gerechtelijke kosten van de gevoerde procedure, zijnde de dagvaardingskosten ad € 94,00, 2x € 250,00 en griffierecht van € 221,00, met afgifte van alle stukken.
3.2
[eiseres] legt aan deze vordering, naast voormelde feiten, kort gezegd ten grondslag dat zij alle kosten die verschuldigd waren voor de procedure tegen [betrokkene 2] heeft voldaan aan het Invorderingsbedrijf. Het Invorderingsbedrijf daarentegen is lange tijd weigerachtig gebleven om de gelden die, naar aanleiding van het tegen [betrokkene 2] gewezen vonnis, aan haar zijn betaald uit te betalen aan [eiseres] . Uiteindelijk is een bedrag van € 6.467,38 aan haar overgemaakt. Nu blijkens voornoemde factuur van 20 juli 2015 het Invorderingsbedrijf een bedrag van € 8.779,82 heeft ontvangen van [betrokkene 2] , via deurwaarder Baldinger, dient het Invorderingsbedrijf dat volledige bedrag aan haar uit te betalen.
3.3
Het Invorderingsbedrijf heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna – voor zover van belang – zal worden ingegaan.

4.Beoordeling

4.1
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de vraag die ter beantwoording voorligt welk bedrag het Invorderingsbedrijf aan [eiseres] had moeten uitbetalen. Volgens [eiseres] dient het in de factuur van 20 juli 2015 genoemde bedrag van € 8.779,82 integraal te worden overgemaakt aan haar. Volgens het Invorderingsbedrijf heeft zij met dat bedrag terecht verrekend de door deurwaarder Baldinger gemaakte executiekosten ad € 1.074,62 en de door haar zelf gemaakt incassokosten ad € 836,49 exclusief BTW.
4.2
Nu uit de factuur van 20 juli 2015 niet blijkt welk bedrag door [betrokkene 2] aan [eiseres] diende te worden betaald en of het bedrag dat van [betrokkene 2] is ontvangen in- of exclusief de door Baldinger gemaakte executiekosten ad € 1.074,62 is, is het Invorderingsbedrijf in de gelegenheid gesteld de afwikkelnota van deurwaarder Baldinger in het geding te brengen.
4.3
Bij akte heeft het Invorderingsbedrijf vervolgens een opgaaf van deurwaarder Baldinger overgelegd. Hierin staat onder meer het volgende:
“Alle executiekosten en de daarover te berekenen BTW zijn verhaald op de debiteur.”
“Som ontvangen betaling bank € 8.780,05”
Hieruit en uit de door deurwaarder Baldinger geformuleerde specificatie van het bedrag van € 8.780,05 is af te leiden dat [betrokkene 2] de kosten van deurwaarder Baldinger heeft betaald, dat die kosten € 1.074,62 bedragen en dat Baldinger aan het Invorderingsbedrijf het verschil tussen die beide bedragen, zijnde € 7.705,43 heeft uitbetaald. Tevens is uit de specificatie af te leiden dat het uit hoofde van het vonnis door [betrokkene 2] aan [eiseres] verschuldigde bedrag aan hoofdsom inclusief rente en buitengerechtelijke kosten € 7.353,33 bedraagt. Nu de inhoud van de opgaaf van deurwaarder Baldinger door [eiseres] niet is weersproken gaat de kantonrechter uit van de juistheid daarvan.
4.4
Aldus heeft het Invorderingsbedrijf naar het oordeel van de kantonrechter genoegzaam aangetoond dat in het in de factuur van 20 juli 2015 van het Invorderingsbedrijf opgenomen bedrag van € 8.779,82, dat het van [betrokkene 2] ontvangen bedrag van € 8.780,05 benadert, zowel de aan [eiseres] verschuldigde hoofdsom als de executiekosten en de op grond van het vonnis door [betrokkene 2] verschuldigde incassokosten zijn begrepen.
4.5
Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – valt niet in te zien waarom [eiseres] recht zou hebben op uitbetaling van de door [betrokkene 2] aan Baldinger betaalde executiekosten. Uit de door [eiseres] overgelegde algemene voorwaarden volgt dat de in het vonnis van 30 oktober 2013 toegewezen incassokosten aan het Invorderingsbedrijf toekomen. De kantonrechter is dan ook met het Invorderingsbedrijf van oordeel dat zij terecht de aan deurwaarder Baldinger toekomende executiekosten van € 1.074,62 en de aan het Invorderingsbedrijf toekomende incassokosten in mindering heeft gebracht en het restant ad € 6.467,38 aan [eiseres] heeft uitbetaald. De vordering van [eiseres] tot betaling van € 1.170,92 wordt daarom afgewezen.
4.6
Het voorgaande neemt niet weg dat het Invorderingsbedrijf eerst nadat zij door [eiseres] is gedagvaard bij [eiseres] heeft gevraagd om haar rekeningnummer en over is gegaan tot uitbetaling van het aan haar verschuldigde bedrag van € 6.467,38 en eerst bij de na de comparitie van partijen door haar genomen aktes volledig inzicht heeft verschaft in de hoogte van het door [betrokkene 2] verschuldigde bedrag en de verrekende kosten, terwijl van enig verzuim van [eiseres] in verband waarmee het Invorderingsbedrijf haar betaling zou hebben opgeschort niet is gebleken. De kantonrechter is daarom van oordeel dat het Invorderingsbedrijf de kosten van de onderhavige procedure dient te dragen en zal daartoe worden veroordeeld
Beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt het Invorderingsbedrijf in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 1.048,84, waaronder begrepen een bedrag van
€ 750,- als het aan de gemachtigde van [eiseres] toekomende salaris;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. A. Emmens en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 mei 2016