ECLI:NL:RBDHA:2019:1024

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
6 februari 2019
Zaaknummer
09-842306-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor doodslag met TBS na fatale steekpartij

Op 7 februari 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 47-jarige man uit Leiden, die werd beschuldigd van het opzettelijk doden van een jonge man in september 2017. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De zaak kwam aan het licht na een melding van een vriend van het slachtoffer, die aangaf dat deze dood in een woning lag. De verdachte werd kort daarna aangetroffen met bloed op zijn handen en verklaarde dat hij het slachtoffer had vermoord omdat deze hem wilde doden. Het onderzoek wees uit dat het slachtoffer meerdere steekwonden had opgelopen, wat leidde tot zijn overlijden. De verdachte heeft tijdens de rechtszittingen verklaard dat hij onder invloed was van drugs en in een psychose verkeerde, wat zijn handelen zou hebben beïnvloed. De rechtbank oordeelde dat, ondanks de psychische problemen van de verdachte, er voldoende bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van moord, maar doodslag bewezen verklaard. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernstige geestelijke stoornissen van de verdachte en de impact van zijn daden op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842306-17
Datum uitspraak: 7 februari 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] 1972 [geboorteplaats] ,
[adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 9 januari 2018, 29 maart 2018, 7 juni 2018, 23 augustus 2018, 8 november 2018 en 24 januari 2019 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr.
A.J. Algera en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. K.H.T. van Gijssel naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 september 2017 te Leiden [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst en/of de rug en/of de hals, althans in het (boven)lichaam, en/of in het hoofd van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen en omdat deze door de verdediging niet zijn betwist als vaststaand worden aangemerkt en kunnen zonder nadere motivering als vertrekpunt voor de bewijsvraag dienen.
Op zondag 24 september 2017 omstreeks 19.30 uur kwam [aangever 1] naar het politiebureau aan de [adres 3] in Leiden en verklaarde dat een vriend dood in een woning lag. [aangever 1] was de avond ervoor samen met die vriend in de woning op bezoek bij een andere vriend. [aangever 1] was die avond weggegaan en deze zondag weer terug gegaan naar de woning. Daar had hij gezien dat de vriend met wie hij op bezoek was gegaan in het bloed lag en niet meer ademde. [2]
[aangever 1] is vervolgens met twee verbalisanten naar de woning aan de [adres 2] in Leiden gereden. Daar aangekomen kwam een man (naar later bleek: de verdachte) hen tegemoet lopen. Hij zei: “Ik heb hem vermoord omdat hij mij wilde vermoorden.” Zijn handen en mouwen zaten onder het bloed. [3]
Een verbalisant is de woning van de verdachte binnen gegaan en zag het lichaam van een man (naar later bleek: [slachtoffer] [4] [slachtoffer] ) deels op de grond en deels voorover op de bank liggen. [slachtoffer] was overleden. [5]
Uit pathologisch onderzoek is gebleken dat de dood van [slachtoffer] is veroorzaakt door veel bloedverlies in combinatie met functieverlies van de rechterlong en het hart, opgelopen door drie steekletsels aan de hals links, de borstkas en de rug. De steekletsels zijn bij leven ontstaan door scherprandig snijdend en perforerend geweld, zoals van een mes. Er bevonden zich in totaal tien steek- en snijwonden in het lichaam van [slachtoffer] . [6]
Uit onderzoek naar het letsel van de verdachte is gebleken dat de verdachte op 24 september 2017 aan zijn linkerhand twee letsels had die gekenmerkt zouden kunnen worden als snijwonden. Deze zijn beide veroorzaakt door een scherprandig voorwerp, zoals een mes. [7]
3.2
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [aangever 1] en [slachtoffer] op 22 of 23 september 2017 naar hem toe waren gekomen. Ze hebben met zijn allen drugs gebruikt en zijn de hele nacht door gegaan. Toen er op zaterdagavond een discussie ontstond tussen [aangever 1] en [slachtoffer] , heeft de verdachte [aangever 1] weggestuurd. Op zondag 24 september 2017 zijn de verdachte en [slachtoffer] samen boodschappen gaan doen en hebben ze wiet gehaald bij [naam 1] . Daarna zijn ze weer naar de woning van de verdachte gegaan en hebben ze weer drugs gebruikt. De verdachte heeft door zijn huis lopen schreeuwen en was in gevecht met stemmen in zijn hoofd, die zeiden dat [slachtoffer] hem zou vermoorden. Hij kreeg een black-out, en hij kwam weer bij door het geluid van het afbreken van een mes in de hals van [slachtoffer] . Toen zag hij bloed op de rug van [slachtoffer] . De verdachte denkt dat [slachtoffer] op de bank lag op het moment dat de verdachte hem heeft gestoken. [slachtoffer] had niets gedaan, aldus de verdachte. [8]
Tussenconclusie
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de verdachte [slachtoffer] op
24 september 2017 in Leiden om het leven heeft gebracht door hem meermalen met een mes in zijn hals, borstkas en rug te steken.
De volgende vraag die aan de rechtbank voorligt is of er daarbij sprake is geweest van voorbedachte raad en of de verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
3.3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de impliciet primair ten laste gelegde moord en tot bewezenverklaring van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag. Naar haar oordeel had de verdachte opzet op de dood van [slachtoffer] .
3.4
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van opzet. De verdachte verkeerde ten tijde van het ten laste gelegde in een psychose. Hij was er van overtuigd dat [slachtoffer] een geheim agent was die hem wilde vermoorden. Hij had bovendien een black-out op het moment dat hij [slachtoffer] van het leven beroofde. Er was daarom geen sprake van willens en wetens handelen, aldus de verdediging. Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat er geen sprake is van moord, nu er geen aanwijzingen zijn voor voorbedachte raad.
3.5
De beoordeling van de tenlastelegging
Voorbedachte raad?
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer] “na kalm beraad en rustig overleg” om het leven heeft gebracht, zodat de verdachte zal worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde moord.
Opzet?
De volgende vraag is of de verdachte opzet heeft gehad op zijn handelen. De rechtbank stelt bij de beantwoording van die vraag voorop dat, zoals de rechtbank hierna nog zal vaststellen, het gegeven dat de verdachte het ten laste gelegde onder invloed van zijn psychotische toestand heeft gepleegd, niet aan een bewezenverklaring van opzet in de weg staat. Een geestelijke stoornis staat slechts dan aan een bewezenverklaring van opzet in de weg, indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken, waarvan slechts bij hoge uitzondering sprake is (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2775).
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat een dergelijke uitzondering zich in deze zaak niet voordoet. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. De verdachte heeft bij zijn aanhouding tegen de politie gezegd: “Ik heb hem vermoord omdat hij mij wilde vermoorden”, en heeft bij de rechter-commissaris verklaard: “Ik neem geen risico om zelf uitgeschakeld te worden. Daarom heb ik degene die nu als slachtoffer wordt gezien uitgeschakeld, met de hoogste grens van uitschakeling.” Ter terechtzitting heeft de verdachte voorts verklaard dat hij [slachtoffer] heeft gedood omdat hij stemmen hoorde die tegen hem zeiden dat [slachtoffer] een geheim agent was die hem wilde vermoorden. Vervolgens heeft hij [slachtoffer] tien keer met een mes gestoken in onder meer de hals, de borstkas en de rug. Dat heeft de verdachte kennelijk met zodanige kracht gedaan dat het heft van het mes is afgebroken en het lemmet in de hals en het hoofd van [slachtoffer] is achtergebleven. De rechtbank komt op grond van deze verklaringen en gedragingen van de verdachte tot de conclusie dat de wil van de verdachte er op gericht was om [slachtoffer] te doden en dat hij nog voldoende inzicht in de draagwijdte van zijn handelen en de gevolgen daarvan heeft gehad.
Conclusie
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verdachte, ondanks het gegeven dat hij het ten laste gelegde onder invloed van zijn psychotische toestand heeft gepleegd, niettemin opzet heeft gehad op het doden van [slachtoffer] , en dat de subsidiair ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
op 24 september 2017 te Leiden [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meermalen met een mes in de borst en de rug en de hals van die [slachtoffer] te steken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van het Pieter Baan Centrum van 12 september 2018 opgemaakt door E.A. Kuiper, arts-assistent in opleiding tot psychiater, onder supervisie van R.J.P. Rijnders, psychiater, en G.M. Jansen, GZ-psycholoog, allen verbonden aan het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum (hierna: PBC-rapport).
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, nu uit het PBC-rapport volgt dat de realiteitstoetsing en impulscontrole van de verdachte in ernstige mate waren verminderd, maar dat niet onderbouwd kan worden dat er een volledige afwezigheid van wilsvrijheid bestond, noch dat verdachtes handelen onontkoombaar en allesoverheersend door de stoornis werd bepaald.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard en daarom van alle rechtsvervolging moet worden ontslagen. De conclusie van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum dat de klachten van de verdachte kenmerken van aggravatie bevatten, is onvoldoende onderbouwd. Deze conclusie is mede gebaseerd op het vermoeden dat deze aggravatie zou samenhangen met de procespositie van de verdachte, maar gelet op de bekennende verklaring van de verdachte is dat onbegrijpelijk. Uit het gedrag van de verdachte in de eerste paar dagen na het ten laste gelegde blijkt dat sprake was van een ernstig psychotische man en niet van iemand die willens en wetens handelde. Het ten laste gelegde is evenmin grotendeels aan middelengebruik en dus eigen schuld te wijten, aldus de raadsman.
5.3
Het rapport van het Pieter Baan Centrum
In het PBC-rapport staat onder meer het volgende:
“Er is bij betrokkene bovenal sprake van psychotische kwetsbaarheid, waarbij de overkoepelende diagnose minder helder wordt door de complexe veelheid aan klachten en symptomen en de mogelijke neiging van betrokkene tot het aggraveren van klachten. De psychotische kwetsbaarheid blijkt uit psychose-gelijkende symptomen zoals denkstoornissen (versneld en wijdlopig denken, van de hak op de tak springen), gestoorde inhoud van het denken (paranoïde en overmatige denkbeelden die bij wijlen kunnen aandoen als (grootheids)wanen), alsmede aanwijzingen voor (door betrokkene aangegeven) akoetische hallucinaties (stemmen) in het verleden. Deze psychotische kwetsbaarheid is in de persoonlijkheid van betrokkenen gelegen, er is sprake van een ‘psychotische persoonlijkheidsorganisatie’. Niet gesproken kan worden van een continu aanhoudende psychotische stoornis, maar van het gegeven dat betrokkene onder druk neigt psychose-gelijkende symptomen te ervaren. (…) Deze beschreven disfuncties die een duurzaam patroon vormen, zijn in beschrijvende zin te diagnosticeren als een ernstige en complexe, primair antisociale persoonlijkheidsstoornis, met tevens borderline, narcistische en paranoïde kenmerken. Tevens voldoet betrokkene aan psychopathie volgens het concept van Hare.”
De deskundigen beantwoorden de vraag naar de invloed van eventuele stoornissen of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens op het gedrag van de verdachte als volgt:
“Duidelijk is dat er in de weken voorafgaand aan het ten laste gelegde een (in ernst en omvang fluctuerend) psychotisch toestandsbeeld bestond. Betrokkene heeft aangegeven dat hij zowel voorafgaand aan als ten tijde van het ten laste gelegde psychotische klachten had in de vorm van paranoïde wanen en hallucinaties (“stemmen”). Volgens hem dacht hij onder meer dat het slachtoffer een geheime agent was en dat hij voornemens was hem (betrokkene) om het leven te brengen. Hij zou daarop zo angstig zijn geraakt dat hij - naar zijn zeggen uit zelfverdediging - het slachtoffer om het leven bracht (indien bewezen).
Ondergetekenden menen dat het bestaan van psychotische klachten direct voorafgaande aan en tijdens het ten laste gelegde valt te onderbouwen en dat betrokkenes realiteitstoetsing en impulscontrole daardoor naar waarschijnlijkheid in ernstige mate waren verminderd. Hieruit volgt dan dat zijn handelingsvrijheid op dat moment waarschijnlijk ook was beperkt en betrokkene niet goed in staat was handelingsalternatieven te kiezen, zoals zijn woning te verlaten en/of hulp in te schakelen. Ondergetekenden zien echter ook dat betrokkene door zijn omgeving (waaronder behandelaren) herhaaldelijk werd gestimuleerd zijn antipsychotische medicatie te gebruiken als mede zich tevens te onthouden van het gebruik van middelen. Hij is bekend met het feit dat enerzijds het gebruik van antipsychotische medicatie zijn psychosegevoeligheid vermindert en anderzijds dat middelengebruik die juist aanjaagt.
Tijdens het huidig onderzoek blijft betrokkene herhalen dat hij door zijn psychotische symptomen met navenante beperking in zijn ziektebesef, niet in staat was een gezonde afweging te maken met betrekking tot het gebruik van middelen en het afwijzen van medicatiegebruik. Ondergetekenden menen dat deze zienswijze niet volledig kan worden onderbouwd, deels voorvloeiend uit hun overweging dat betrokkenes presentatie tijdens het huidige onderzoek kenmerken bevatte van aggravatie van zijn klachten en hij bij herhaling zelf aanstuurde op de conclusie het ten laste gelegde geheel niet toe te rekenen. (…)
Er kan derhalve niet worden onderbouwd dat betrokkenes handelen onontkoombaar en allesoverheersend door de stoornis werd bepaald.
Het geheel overziend adviseren ondergetekenden Uw College het ten laste gelegde levensdelict, indien bewezen, betrokkene in verminderde mate toe te rekenen, waarbij zij menen dat betrokkenes realiteitstoetsing in zeer sterke mate onder druk stond en zijn wilsvrijheid in sterke mate was beperkt.”
5.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit het rapport van het Pieter Baan Centrum volgt dat de verdachte zijn klachten zwaarder lijkt aan te zetten dan ze in werkelijkheid zijn; volgens de deskundigen vermoedelijk omdat hij volledig ontoerekeningsvatbaar wil worden verklaard. Bovendien zou er volgens de deskundigen sprake kunnen zijn geweest van een werkelijk conflict tussen de verdachte en het slachtoffer. De deskundigen kunnen daarom niet onderbouwen dat het handelen van de verdachte onontkoombaar en allesoverheersend door de stoornis werd bepaald.
De rechtbank acht het zwaarder aanzetten van klachten in combinatie met de kennelijke wens van de verdachte om volledig ontoerekeningsvatbaar te worden verklaard, onvoldoende om te kunnen concluderen dat de verdachte enkel om die reden toch nog in enige mate toerekeningsvatbaar is. Dat er sprake zou zijn geweest van een werkelijk conflict tussen [slachtoffer] en de verdachte kan voorts op geen enkele wijze worden afgeleid uit het dossier.
Voor de beantwoording van de vraag of zijn gedragingen onontkoombaar en allesoverheersend door de stoornis werden bepaald, acht de rechtbank voorts het volgende van belang.
De deskundigen hebben gerapporteerd dat in de weken voorafgaand aan het ten laste gelegde een (in ernst en omvang fluctuerend) psychotisch toestandsbeeld bij de verdachte bestond. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij stemmen hoorde die tegen hem zeiden dat [slachtoffer] een geheim agent was die hem wilde vermoorden en dat hij daarna een black-out kreeg.
Uit het dossier volgt dat de verdachte in de uren nadat [slachtoffer] was overleden, onsamenhangende sms-berichten heeft gestuurd en bizarre voicemailberichten heeft ingesproken bij een wijkagent en twee bekenden, waarin de verdachte stelt dat hij een geheim agent had vermoord. Voorts is uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting duidelijk geworden dat hij zijn antipsychotische medicatie toen al twee of drie weken niet meer had ingenomen, dat hij al zeker anderhalve week in een psychose verkeerde en dat hij die dag speed en wiet had gebruikt.
Uit de hierboven opgenomen passages uit het PBC-rapport omtrent de geestesgesteldheid van de verdachte ten tijde van het begaan van het delict in combinatie met de genoemde feiten en omstandigheden komt de rechtbank, anders dan de deskundigen, tot de conclusie dat de verdachte het ten laste gelegde volledig onder invloed van zijn psychotische toestand moet hebben gepleegd.
Niettemin kan een delict aan een verdachte worden toegerekend als de opgetreden psychose aan de verdachte zelf te wijten is geweest, zo volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 12 februari 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC3797). De verdachte heeft in dat verband, zoals hiervoor al kort is aangehaald, ter terechtzitting verklaard dat hij twee of drie weken voor het bewezenverklaarde feit bij de overstap op andere antipsychotische medicatie heeft nagelaten het nieuwe medicijn Risperdal in te nemen. In dezelfde periode heeft de verdachte wel drugs gebruikt, terwijl hij wist dat drugs bij hem psychoses kunnen veroorzaken. Zijn vrienden en zijn hulpverleners hebben hem er immers meerdere malen op gewezen dat hij zijn medicatie moest innemen en geen drugs moest gebruiken. Hij is ook een tijdje gestopt met het gebruiken van drugs op aandringen van een vriendin, maar heeft vervolgens toch zelf weer de keuze gemaakt ermee te beginnen. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het grotendeels aan de verdachte zelf te wijten is geweest dat hij, door het niet innemen van zijn nieuwe medicatie en het wel gebruiken van drugs, in de psychotische toestand is geraakt waarin hij zich ten tijde van het ten laste gelegde bevond. Tegelijkertijd, zo overweegt de rechtbank, is bij de verdachte al jaren sprake van een ernstige en complexe, primair antisociale persoonlijkheidsstoornis met tevens borderline, narcistische en paranoïde kenmerken, en een onderliggende psychotische persoonlijkheidsstructuur die ook invloed hebben gehad op het maken van keuzes zoals het niet innemen van zijn medicatie en het gebruiken van drugs. De rechtbank is, gelet op al deze omstandigheden, van oordeel dat de verdachte strafrechtelijk gezien in (sterk) verminderde zin verantwoordelijk moet worden gehouden voor zijn daden en de gevolgen daarvan.
Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

6.De op te leggen straf en maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en dat hem de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna ook: tbs) met dwangverpleging wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest en tbs met voorwaarden op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich op 24 september 2017 schuldig gemaakt aan één van de ernstigste feiten die zijn opgenomen in het Wetboek van Strafrecht, te weten doodslag. Hoewel de toedracht van zijn handelen tot op de dag van vandaag niet helemaal duidelijk is geworden, staat vast dat de verdachte zijn slachtoffer meerdere malen met kracht met een mes heeft gestoken. Het mes is zelfs in de hals van het slachtoffer afgebroken. De verdachte heeft het slachtoffer hiermee op gruwelijke wijze zijn leven ontnomen. De aard van de door de verdachte toegebrachte letsels geeft een indringend beeld van de agressie die het slachtoffer heeft moeten ervaren en waar hij niet aan heeft kunnen ontkomen.
Met zijn handelen heeft de verdachte de familie van het nog jonge slachtoffer onbeschrijfelijk leed aangedaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat nabestaanden van een dergelijk ernstig feit hiervan nog lange tijd, zo niet de rest van hun leven, psychische en lichamelijke klachten kunnen ondervinden. Dat dit in onderhavig geval ook het geval is, blijkt uit de slachtofferverklaring die namens de familie van het slachtoffer ter terechtzitting is voorgedragen.
Ook voor de samenleving heeft een levensdelict als het onderhavige een schokkend karakter. Het brengt gevoelens van angst en onveiligheid teweeg bij burgers in het algemeen en zeker bij de directe buren van de verdachte, in wiens woning het feit heeft plaatsgevonden.
Persoon van de verdachte
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 28 december 2018. Hieruit volgt dat hij eerder tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen en tbs met voorwaarden is veroordeeld terzake van geweldsdelicten.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de onder 5. reeds genoemde rapportage. Uit deze rapportage volgt dat de deskundigen het risico op recidive inschatten als hoog. Zij nemen hierbij onder meer in aanmerking dat bij de verdachte sprake is van een gebrek aan zelfinzicht, gewelddadige denkbeelden, affectieve en gedragsmatige instabiliteit en beperkte therapietrouw, terwijl de (gemiddelde) intelligentie van de verdachte zijn enige beschermende factor voor gewelddadig gedrag is.
De deskundigen zijn van mening dat een klinische behandeling in een gespecialiseerde gestructureerde forensisch gesloten setting met een hoog zorg- en beveiligingsniveau is geïndiceerd om recidive te voorkomen. Het is daarbij van belang dat psychotherapeutische interventies worden hervat, dat de verdachte antipsychotische medicatie gebruikt en dat hij abstinent van drugs blijft. Gelet op de ernst van de stoornis, de aard en omvang van het recidiverisico en het benodigde zorg- en beveiligingsniveau adviseren de deskundigen de rechtbank om de verdachte tbs met dwangverpleging op te leggen.
Op te leggen maatregel
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onverantwoord om de verdachte onbehandeld te laten terugkeren in de maatschappij en zal zij de verdachte de tbs-maatregel opleggen.
Met betrekking tot de vraag of, zoals de deskundigen hebben geadviseerd, tbs met dwangverpleging of, zoals de raadsman heeft verzocht, tbs met voorwaarden moet worden opgelegd overweegt de rechtbank het volgende.
De deskundigen zijn van mening dat de kans dat de verdachte psychotisch zal decompenseren en vanuit zijn achterdocht en verminderde realiteitstoetsing tot impulscontroleverlies en agressie komt, groot is bij gebrek aan (externe) structuur en medicatie. Voorts is hij niet therapietrouw en is hij niet voornemens middelen te laten staan. Gezien zijn problematiek moet er volgens de deskundigen rekening mee worden gehouden dat de verdachte zich niet zal houden aan voorwaarden. In het dagelijks leven zal de verdachte worden geconfronteerd met stressvolle situaties, maar zijn coping om hiermee om te gaan, is zeer beperkt. Hij heeft weliswaar een beperkt steunend netwerk, maar in het verleden is dit netwerk niet in staat gebleken hem voldoende te beschermen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, vereist dat de verdachte, conform het advies van de deskundigen, de tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd. Een tbs met voorwaarden biedt een volstrekt onvoldoende kader om de noodzakelijke behandeling bij de verdachte te waarborgen en de maatschappij te beschermen.
Ook overigens is aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van deze maatregel voldaan. Het bewezenverklaarde feit betreft immers een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en tijdens het begaan van dit feit bestond bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, te weten een ernstige en complexe, primair antisociale persoonlijkheidsstoornis met tevens borderline, narcistische en paranoïde kenmerken, en een onderliggende psychotische persoonlijkheidsstructuur.
De tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Om die reden zal, gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, een totale duur van de maatregel van meer dan vier jaren niet op voorhand uitgesloten zijn.
Op te leggen straf
Naast de tbs-maatregel zal de rechtbank de verdachte ook een gevangenisstraf opleggen. Gelet op de aard en de ernst van het feit, alsmede op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, is naar het oordeel van de rechtbank enkel oplegging van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Bij het bepalen van de duur van deze gevangenisstraf houdt de rechtbank echter rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en met het feit dat hem de tbs-maatregel met dwangverpleging zal worden opgelegd. Dit in aanmerking genomen acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding van € 3.253,40, bestaande uit materiële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 24 september 2017.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 3.223,27.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toewijzen, nu deze voldoende is onderbouwd en uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 24 september 2017.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.253,40, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 24 september 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [naam 2] .

8.De inbeslaggenomen goederen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de inbeslaggenomen goederen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
doodslag;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
6 (ZES) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
terbeschikkingstellingvan de verdachte;
beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 2] toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 3.253,40, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 24 september 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 3.253,40 ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 42 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen, te weten:
1.00 STK Telefoontoestel
MOTOROLA MOTOG5
1.00 STK Tas Kl:wit
met inhoud.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Y.J. Wijnnobel - van Erp voorzitter,
mr. R.E. Perquin, rechter,
mr. M.S. Neervoort, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Walenkamp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 februari 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017273796 (onderzoek “TGO Juliet17”), van de politie eenheid Den Haag, Team Grootschalige Opsporing, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 535), en het Forensisch dossier Deel A met nummer 2017-273796 (onderzoek “TGO Juliet17”) (doorgenummerd p. 1 t/m 39).
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 56.
3.Proces-verbaal van aanhouding, p. 38.
4.Proces-verbaal van bevindingen schouwverslag, p. 94.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 59.
6.Een geschrift, te weten het Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van 13 juli 2018, forensisch dossier Deel A, p. 15.
7.Een geschrift, te weten een brief van [naam 3] van het Nederlands Forensisch Instituut van 18 januari 2018, forensisch dossier Deel A, p. 8 en 9.
8.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 24 januari 2019.