ECLI:NL:RBDHA:2019:10098
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van verblijfsvergunning en verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 september 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een verblijfsvergunning van een Nigeriaanse man. De eiser, die zijn verblijfsvergunning had verloren omdat hij te lang buiten Nederland had gewoond, had op 24 mei 2018 een aanvraag ingediend voor verlenging van zijn verblijfsvergunning. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de aanvraag niet tijdig was ingediend en eiser zijn hoofdverblijf naar Nigeria had verplaatst. Eiser had geen bezwaar gemaakt tegen de eerdere intrekking van zijn verblijfsvergunning en kon niet aantonen dat hij vanwege medische redenen niet in staat was om naar Nederland terug te keren.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat de intrekking van de verblijfsvergunning en de verplaatsing van het hoofdverblijf in rechte vaststonden. Eiser had geen beroep ingesteld tegen de eerdere intrekking van zijn verblijfsvergunning, waardoor de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag voor verlenging niet kon worden ingewilligd. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen, aangezien het beroep ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft ook geen proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht toegewezen.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft in deze zaak de belangen van de eiser en de wettelijke vereisten zorgvuldig afgewogen, maar kwam tot de conclusie dat de afwijzing van de verblijfsvergunning terecht was.