ECLI:NL:RBDHA:2019:10098

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2019
Publicatiedatum
27 september 2019
Zaaknummer
AWB 19/2986 en AWB 19/2987
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verblijfsvergunning en verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 september 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een verblijfsvergunning van een Nigeriaanse man. De eiser, die zijn verblijfsvergunning had verloren omdat hij te lang buiten Nederland had gewoond, had op 24 mei 2018 een aanvraag ingediend voor verlenging van zijn verblijfsvergunning. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de aanvraag niet tijdig was ingediend en eiser zijn hoofdverblijf naar Nigeria had verplaatst. Eiser had geen bezwaar gemaakt tegen de eerdere intrekking van zijn verblijfsvergunning en kon niet aantonen dat hij vanwege medische redenen niet in staat was om naar Nederland terug te keren.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat de intrekking van de verblijfsvergunning en de verplaatsing van het hoofdverblijf in rechte vaststonden. Eiser had geen beroep ingesteld tegen de eerdere intrekking van zijn verblijfsvergunning, waardoor de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag voor verlenging niet kon worden ingewilligd. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen, aangezien het beroep ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft ook geen proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht toegewezen.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft in deze zaak de belangen van de eiser en de wettelijke vereisten zorgvuldig afgewogen, maar kwam tot de conclusie dat de afwijzing van de verblijfsvergunning terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/2986 (beroep)
AWB 19/2987 (voorlopige voorziening)
V-nummer: 130.509.3252
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 24 september 2019 in de zaken tussen

[eiser/verzoeker] ,

geboren op [geboortedag] 1974, van Nigeriaanse nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. J. Singh),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Oba).

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 24 mei 2018 tot verlenging van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking humanitair afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 26 maart 2019 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 17 april 2019 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was de partner van eiser ter zitting aanwezig. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
Inleiding
1. De verblijfsvergunning van eiser is op 20 september 2017 ingetrokken per 12 juli 2016, omdat eiser zijn hoofdverblijf zou hebben verplaatst. Eiser heeft op 24 mei 2018 een aanvraag gedaan voor verlenging van zijn verblijfsvergunning.
Besluitvorming
2.1.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser in het primaire besluit afgewezen, omdat eiser zijn aanvraag niet tijdig heeft ingediend. Nu eiser geen bezwaar heeft ingediend tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning wegens het verplaatsen van zijn hoofdverblijf, staat dit volgens verweerder in rechte vast. Eiser heeft bevestigd dat hij van 12 juli 2016 tot 18 april 2018 zijn hoofdverblijf naar Nigeria heeft verplaatst. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat hij in Nigeria heeft moeten verblijven in verband met ernstige medische klachten. Eiser beschikt niet over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en komt ook niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de uitzetting van eiser niet in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Er is niet gebleken dat eiser familie- of gezinsleven heeft in Nederland. Eiser heeft zijn stelling dat hij twee kinderen heeft op geen enkele wijze aangetoond.
2.2.
Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiser bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder blijft bij het standpunt dat eiser zijn hoofdverblijf heeft verplaatst. Uit de Basisregistratie personen blijkt dat sinds eiser op 12 juli 2016 is uitgeschreven en daarna niet meer is ingeschreven. Uit de door eiser overgelegde medische verklaring van 24 mei 2018 blijkt verder niet dat het voor eiser vanwege zijn medische situatie niet mogelijk was om naar het buitenland te reizen. Het is bevreemdingwekkend dat eiser na de afwijzing van zijn aanvraag een nieuwe medische verklaring heeft overgelegd van dezelfde datum en dezelfde arts, waarin de arts verklaart dat het eiser destijds werd afgeraden om te reizen. Hierom kan volgens verweerder niet de waarde aan de verklaring worden gegeven, die eiser aan de verklaring wenst te zien.
Standpunt eiser
3. Eiser voert aan dat er geen sprake is van verplaatsing van zijn hoofdverblijf. Eiser is naar Nigeria gereisd om daar een behandeling te ondergaan en ging er vanuit dat hij spoedig zou herstellen en binnen korte termijn weer naar Nederland zou terugkeren. De medische situatie van eiser verslechterde echter, waardoor hij in het ziekenhuis werd opgenomen en volgens de artsen niet in staat was om te reizen. Eiser legt ter onderbouwing van dit standpunt in beroep een verklaring van het ziekenhuis over. Eiser voert aan dat de omstandigheid dat hij langere tijd in Nigeria verbleef, hem daarom niet kan worden verweten. Uitschrijving uit de gemeentelijke basisadministratie was een gevolg van deze lange afwezigheid. De termijnoverschrijding moet door verweerder verschoonbaar worden geacht. Eiser voert verder aan dat verweerder alle persoonlijke omstandigheden bij de besluitvorming had moeten betrekken. Verweerder had eiser hiertoe kunnen horen. Eiser heeft een kind met de Nederlandse nationaliteit. Verder is zijn huidige partner zwanger. Ook dat kind zal de Nederlandse nationaliteit hebben.
Oordeel rechtbank
4. Op grond van artikel 3.82, eerste lid van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 is het mvv‑vereiste van artikel 3.71 van het Vb 2000 niet van toepassing, indien de niet-tijdig ingediende aanvraag tot het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd naar het oordeel van verweerder is ontvangen binnen een redelijke termijn nadat het rechtmatig verblijf is beëindigd. Op grond van artikel 3.82, tweede lid, onder a van het Vb 2000 is het eerste lid niet van toepassing als de vreemdeling zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd.
5. Eiser heeft geen beroep ingesteld tegen het besluit van 20 september 2017, waarbij eisers verblijfsvergunning werd ingetrokken. Hiermee staan de verplaatsing van eisers hoofdverblijf en de intrekking van de verblijfsvergunning in rechte vast. Op grond van artikel 3.82, tweede lid, onder a van het Vb 2000 kan een vreemdeling wiens hoofdverblijf is verplaatst niet vrijgesteld worden van het mvv‑vereiste. Eisers beroepsgronden gericht tegen de verplaatsing van zijn hoofdverblijf kunnen daarom niet slagen. De vanaf 12 juli 2016 ingetrokken verblijfsvergunning kan daarom niet verlengd worden. Het beroep van eiser slaagt reeds daarom niet.
Conclusie
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
7. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
8. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 19/2986,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 19/2987,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. El Ouardiji, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 september 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.