Bij besluit van 25 augustus 2016 heeft verweerder eiser in aanmerking gebracht voor
een ontslaguitkering op grond van de Regeling, omdat hij op 31 december 2006 als vlieger werkzaam was bij het voormalige Korps landelijke politiediensten. De Regeling kende een instroomleeftijd van 55 jaar, waarna de uitkering na 10 jaar, werd beëindigd bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd. De einddatum van de uitkering is gewijzigd in de voor hem geldende AOW-gerechtigde leeftijd, waarbij hij 10 jaar hieraan voorafgaand van de Regeling gebruik kan maken. Op grond van de inmiddels gewijzigde regelgeving is instroom op 55-jarige leeftijd niet meer mogelijk. Met de politiebonden is een tweetal maatwerkafspraken opgesteld:
Maatwerkafspraak 1Eiser mag toch op de leeftijd van 55 jaar gebruik maken van de ontslaguitkering als hij hierom verzoekt. Hij kan dit doen op een moment gelegen tussen zijn 55e en 10 jaar voorafgaand aan de voor hem geldende AOW-gerechtigde leeftijd, maar heeft maximaal recht op 10 jaar ontslaguitkering. Omdat de einddatum van de uitkering in dat geval vóór zijn AOW-gerechtigde leeftijd ligt, krijgt hij te maken met een AOW-gat. De werkgever compenseert dat niet.
Maatwerkafspraak 2Voor vliegers die 10 jaar of meer in het oude type helikopter hebben gevlogen, is daarnaast, gelet op de fysieke belasting die het vliegen met het oude type helikopter met zich bracht, een aparte afspraak gemaakt. Als vliegers uit deze groep na hun 55e jaar willen doorwerken maar daarna om medische redenen niet meer geschikt zijn om te vliegen, zij 10 jaar voorafgaand aan de voor hen geldende AOW-gerechtigde leeftijd toch gebruik kunnen maken van de ontslaguitkering. Er moet dan wel een redelijk vermoeden bestaan tussen de ongeschiktheid tot werken en het gedurende langere tijd vliegen in het oude type helikopter.
Verweerder overweegt dat eiser 10 jaar of langer in het oude type helikopter blijkt te hebben gevlogen, zodat hij ook onder de tweede afspraak valt.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3.1.Bij het primaire besluit van 20 januari 2017 is eiser meegedeeld dat hij met ingang van 1 januari 2017 gebruik gaat maken van de Regeling zoals deze is vastgesteld op
26 juli 2016. De uitkering zal eindigen bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Meegedeeld is dat eiser formeel niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 88a van het Barp om een recht te krijgen op een uitkering op grond van de Regeling, maar dat de uitkering hem, nu hem nog geen vaststellingsovereenkomst conform de nadere CGOP-afspraken in het besluit van 25 augustus 2016 is aangeboden, op grond van goed werkgeverschap wordt toegekend. De FLO-uitkering zal 80% van het laatste salaris bedragen en na 5 jaren wordt het uitkeringspercentage vastgesteld op 70%.
Eiser mag bijverdienen totdat zijn FLO en zijn bijverdiensten net zo hoog zijn als het laatste salaris dat hij verdiende. Voor zijn FLO is de bruto bijverdienmarge vastgesteld op
€ 25.344,26 per jaar. Over de aanspraken in de periode van 65 jaar tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd wordt eiser door de werkgever nog geïnformeerd.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3.3.Bij het bestreden besluit van 26 september 2017 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 17 maart 2017 voor zover het de vaststelling van de berekeningsgrondslag betreft, met vergoeding van gemaakte kosten van bezwaar (2 punten), gegrond verklaard en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Met betrekking tot het besluit van 17 maart 2017 heeft verweerder onder meer overwogen dat voor de berekeningsgrondslag de toelage werving en behoud hoger dient te worden vastgesteld, er komt een nieuw besluit over een nabetaling en wettelijke rente over de nabetaling.
Het primaire besluit van 20 januari 2017 wordt gehandhaafd. Daaraan ligt ten grondslag dat artikel 88a van het Barp per 1 juli 2016 is gewijzigd terzake van de ondergrens voor een ontslaguitkering, maar dat de duur van de uitkering onveranderd maximaal 10 jaren, voorafgaande aan de AOW-leeftijd, is gebleven. Tegelijkertijd is artikel 11, eerste lid, sub c, van de Regeling aangepast. Hoewel ten tijde van het ontslagbesluit artikel 88a van het Barp zeer recent gewijzigd was, is het ontslag, gezien de inhoud van het ontslagbesluit, gebaseerd op de regels van het Barp tot 1 juli 2016. Eiser heeft zijn bezwaar tegen het ontslagbesluit ingetrokken en daarmee zijn ontslag op de leeftijd van 55 jaar geaccepteerd. Eiser mag redelijkerwijs niet verwachten dat de ingangsdatum van zijn ontslag wordt gebaseerd op de oude regels en dat de einddatum van zijn ontslaguitkering wordt vastgesteld aan de hand van de nieuwe regels in de Regeling. Dat zou een onredelijk hoge uitkeringsduur opleveren die niet in overeenstemming is met de duidelijke bedoeling van de Regeling. Bovendien zou dit een onaanvaardbare bevoordeling zijn ten opzichte van collega-vliegers aan wie eveneens met toepassing van artikel 88a van het Barp zoals dat tot 1 juli 2016 van kracht was, ontslag is verleend. De tekst van het primaire besluit is niet geheel consistent. Enerzijds is vermeld dat de Regeling van 26 juli 2016 van toepassing is. Anderzijds wordt eiser geïnformeerd over recht en hoogte van zijn uitkering tot de leeftijd van 65 jaar, uitgaande van het gegeven dat zijn ontslag inmiddels was ingegaan op de leeftijd van 55 jaar. Het was eiser echter duidelijk dat zijn ontslag was gebaseerd op het oude Barp en op, daarmee materieel onlosmakelijk verbonden, de Regeling zoals die tot 26 juli 2016 van kracht was. De einddatum is terecht bepaald op 65 jaar.
De bijverdienmarge wordt inderdaad hoger wanneer de uitkering wordt verlaagd naar 70%. De bijverdienmarges voor 2017 bij een uitkering van 80% en van 70% worden vermeld in het besluit dat eiser zal ontvangen over de verhoging van de berekeningsgrondslag en de uitkering.
1.3.5.Bij besluit van 28 september 2017 is eiser een vergoeding van wettelijke rente toegekend.
2. Eiser heeft bij brief van 27 oktober 2017 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de besluiten van 28 september 2017. Bij brief van 27 november 2017 heeft hij gronden ingediend. Voor wat betreft de bijverdienmarges had het bezwaar gegrond moeten worden verklaard, omdat dit heeft geleid tot wijziging van de bijverdienmarges. Hij legt zich neer bij het bestreden besluit voor wat betreft de herziening van de hoogte van de uitkering. Het beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen van 28 september 2017 (de berekeningsgrondslag en de wettelijke rente), kan ook buiten beschouwing blijven.
Eiser kan zich niet vinden in de beëindiging van de uitkering bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Hij heeft primair aangevoerd dat het ontslagbesluit geen voorbehoud vermeldt ter zake van het ontslag en geen enkele beperking ter zake van het recht op uitkering. Ten onrechte wordt gesteld dat het ontslag kenbaar is gebaseerd op de regels die tot 1 juli 2016 golden. Dit is (juridisch gezien) onmogelijk, nu het ontslagbesluit dateert van na de wijziging van artikel 88a van het Barp per 1 juli 2016. Bovendien was het voor hem niet kenbaar en kon het redelijkerwijs ook niet kenbaar zijn geweest. Verweerder is nimmer van dit besluit teruggekomen. De grondgedachte van het oude artikel 88a van het Barp en de Regeling was niet de door verweerder genoemde maximale periode van 10 jaar. De achtergrond van de leeftijd van 55 jaar is de (onderzochte) fysieke belasting die het vliegen voor de betreffende groep vliegers met het oude type helikopter met zich meebracht, waardoor op die leeftijd een verplicht ontslag volgde met een uitkering die de periode tot de toen nog geldende AOW-gerechtigde leeftijd van 65 jaar overbrugde. Uit de historie van artikel 88a van het Barp noch uit de tekst en toelichting bij dit artikel blijkt van een keuze voor een periode van uitkering van maximaal 10 jaar. Vanwege de fysieke belasting is een bewuste keuze gemaakt voor FLO met 55 jaar met een aanspraak op de uitkering tot aan de pensioengerechtigde leeftijd. Zo was het bij eiser bekend en zo is dit bij alle aanpassingen (afschaffing FLO) ook via overgangsrecht voor hem blijven gelden. Het oude artikel 88a van het Barp gold niet meer op 14 juli 2016 en er was ook geen sprake van een overgangsperiode. De Regeling zoals deze gold op de ontslagdatum is van toepassing en eiser heeft op grond van de Regeling een (dwingende) aanspraak op een uitkering met ingang van 1 januari 2017 tot de AOW-gerechtigde leeftijd. Verweerder kan en mag daarvan niet op basis van een eigen invulling afwijken.
Eiser heeft voorts subsidiaire gronden aangevoerd.
3. Bij besluit van 22 januari 2018 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van
25 augustus 2016 gegrond verklaard, omdat de daarin opgenomen maatwerkafspraken, gelet op de specifieke situatie van eiser, niet op hem van toepassing zijn. Daaraan ligt ten grondslag dat eiser op 16 januari 2017 een vaststellingsovereenkomst (VSO) is voorgelegd, waarin is aangegeven dat de maatwerkafspraken, gelet op zijn specifieke situatie, geen toepassing kunnen vinden, waardoor eiser aangewezen was op een specifieke afspraak. De VSO is niet tot stand gekomen. Verweerder vermeldt dat in de VSO is opgenomen dat
- het eervol ontslag per 1 januari 2017 op grond van artikel 88a van het Barp gehandhaafd blijft;
- alhoewel eiser formeel niet voldoet aan de in artikel 88a van het Barp genoemde leeftijd, waarop van een uitkering op grond van de Regeling gebruik kan worden gemaakt, hij toch in de gelegenheid is gesteld om aansluitend aan het ontslag in de Regeling in te stromen zonder het tekenen van een VSO;
- door het Abp een ontslaguitkering is toegekend voor de duur van 10 jaar en dat eiser tegen dit besluit rechtsmiddelen heeft aangewend.
Verweerder bevestigt de toekenning van hetgeen eiser in de VSO is voorgelegd:
- Gedurende de uitkeringsduur is het bepaalde in de Regeling van toepassing, met uitzondering van artikel 11, eerste lid, sub c, van de Regeling. In afwijking van het in artikel 11, eerste lid, sub c, van de Regeling bepaalde, bedraagt de uitkeringsduur maximaal 10 jaar en wordt de uitkering uiterlijk per 1 januari 2027 beëindigd. Vanaf 1 januari 2027 wordt eiser onder de werking gebracht van artikel 13a van de Regeling en wordt hem tot aan zijn AOW-gerechtigde leeftijd de in artikel 13a, tweede lid, van de Regeling opgenomen compensatie betaald. Indien er na het nemen van dit besluit wijzigingen plaats vinden c.q. nieuwe afspraken gemaakt worden voor de groep vliegers die al recht heeft op een ontslaguitkering op grond van de Regeling, dan zullen die eveneens op eiser van toepassing zijn.
Bij besluit van 24 januari 2018 is eiser een dwangsom toegekend wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 25 augustus 2016.
4. Eiser heeft bij brief van 22 februari 2018 beroep ingesteld tegen de besluiten van
22 januari 2018 en 24 januari 2018. Eiser meent dat het beroep op grond van artikel 6:19 van de Awb wordt geacht mede te zijn gericht tegen deze besluiten.
Bij brief van 29 maart 2018 heeft eiser meegedeeld dat hij zich kan vinden in het dwangsombesluit van 24 januari 2018. Voorts heeft hij gronden aangevoerd tegen het besluit van 22 januari 2018, onder meer inhoudende dat hij op grond van de Regeling onverkort aanspraak kan maken op een uitkering tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd, dat de maatwerkafspraken niet op hem van toepassing waren, dat hij niet met de VSO akkoord kon gaan en dat hij het er niet mee eens is dat dit thans eenzijdig aan hem wordt opgelegd. Voorts ontbreekt een vergoeding van kosten van rechtsbijstand in verband met het bezwaar.
Eiser heeft bij brief van 10 mei 2019 een aanvullende reactie ingediend.