ECLI:NL:RBDHA:2019:10017

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2019
Publicatiedatum
25 september 2019
Zaaknummer
C-09-553441-HA ZA 18-582
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de nalatenschap met betrekking tot de erfgenamen en de rol van de notaris

In deze zaak betreft het de verdeling van de nalatenschap van de overleden moeder, die op 23 november 2016 een ontwerp rekening en verantwoording heeft ontvangen van de notaris. De erfgenamen, bestaande uit zes kinderen, zijn het niet eens over de verdeling van de nalatenschap, die onder andere bestaat uit een woning, schulden en activa. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap op de datum van overlijden van de moeder moet worden bepaald, en dat de erfgenamen ieder recht hebben op een gelijk deel van de nalatenschap. De rechtbank heeft ook de rol van de notaris in de verdeling van de nalatenschap beoordeeld, waarbij de notaris heeft verklaard dat de aanwezige gelden door de erfgenamen moeten worden verdeeld. De rechtbank heeft de vorderingen van de erfgenamen en de notaris in overweging genomen en heeft uiteindelijk de verdeling van de nalatenschap vastgesteld, waarbij de bedragen die aan elke erfgenaam toekomen zijn gespecificeerd. De rechtbank heeft ook de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/553441 / HA ZA 18-582
Vonnis van 25 september 2019
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gedaagde in het incident tot tussenkomst,
advocaat mr. J.W.G. van der Wallen te Voorburg,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagden,
gedaagden in het incident tot tussenkomst,
advocaat mr. J.H. Pelle te 's-Gravenhage,

5.[gedaagde 5] ,

wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
eiser in het incident tot tussenkomst,
advocaat mr. H.C.M. Kortman te 's-Gravenhage.
Gedaagde 1 zal [gedaagde 1] worden genoemd. Gedaagde 5, [gedaagde 5] , zal hierna ook [gedaagde 5] worden genoemd. Alle andere partijen zullen telkens met hun volledige naam worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van [eiseres] van 9 mei 2018;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] van 4 juli 2018;
- de conclusie van antwoord, tevens conclusie van tussenkomst gedaagde partij, tevens conclusie van eis in reconventie van [gedaagde 5] van 4 juli 2018;
- het tussenvonnis van 18 juli 2018 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens aanvulling eis in conventie van
[eiseres] van 18 december 2018;
- het proces-verbaal van comparitie van 18 december 2018;
- de reactie op het proces-verbaal van mr. Van der Wallen van 18 januari 2019 en de reacties van mr. Pelle en mr. Kortman, beide van 24 januari 2019; het proces-verbaal wordt met inachtneming van al deze reacties gelezen;
- de akte uitlating van [eiseres] van 27 maart 2019;
- de akte houdende uitlaten van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] van 27 maart 2019;
- de akte na comparitie van [gedaagde 5] d.d. 27 maart 2019;
- de antwoordakte uitlating van [eiseres] van 15 mei 2019;
- de antwoordakte houdende uitlating van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] van 15 mei 2019;
- de antwoordakte van [gedaagde 5] van 15 mei 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Alle partijen zijn (meerderjarig) kind geboren uit het huwelijk van [de vader] (vader) en [de moeder] (moeder). Dit huwelijk werd ontbonden door het overlijden van vader op [datum overlijden 1] 1987.
2.2.
Moeder is op [datum overlijden 2] 2004 te [plaats 1] overleden. Zij heeft een uiterste wil laten opmaken op 3 maart 1977. Door haar overlijden is deze uiterste wil van kracht geworden. De op 28 december 2005 door notaris [de notaris 1] (de notaris) opgemaakte verklaring van erfrecht houdt het volgende in. Erflater heeft geen andere legitimarissen achtergelaten dan haar zes voornoemde kinderen (partijen, rb.) zodat zij ingevolge het wettelijk erfrecht en haar voormelde uiterste wilsbeschikking als erfgenamen heeft achtergelaten haar zes voornoemde kinderen, ieder van hen voor eén/zesde gedeelte van haar nalatenschap.
2.3.
Alle erfgenamen hebben zuiver aanvaard.
2.4.
In februari 2006 is op briefpapier van de notaris aangifte successiebelasting gedaan, deze is niet door alle partijen geaccordeerd. [gedaagde 5] heeft de aangifte op verzoek van de notaris getekend, mede namens [gedaagde 1] en [gedaagde 3] . De aangifte houdt onder meer in:
“De nalatenschap van erflaatster was
volgens de heer [gedaagde 5]op de overlijdensdag samengesteld als volgt:
BEZITTINGEN:
vordering
Op mevrouw
[A], wonende [adres] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , ongehuwd en niet wettelijk als partner geregistreerd, wegens op 12 juni 2002 door haar van erflaatster ter leen ontvangen gelden van in totaal € 244.964,85.
Over het ter leen ontvangen bedrag was de debiteur een rente verschuldigd aan erflaatster van 5% per jaar.
Een kopie van voormelde onderhandse schuldbekentenis zal aan de successie aangifte worden gehecht.
De door de debiteur verschuldigde rente werd verrekend met de maandelijkse door de erflaatster verschuldigde huur, zodat men qua rente en huur niets meer van elkaar te vorderen had. Een kopie van de door beide partijen ondertekende onderhandse overeenkomst zal aan de successie aangifte worden gehecht.
De debiteur heeft vanaf juni 2002 tot en met oktober 2004 maandelijks € 500,00 aan aflossingen betaald aan erflaatster, oftewel 29 maanden x € 500,00 = € 14.500,00, zodat ten tijde van het overlijden de vordering van erflaatster op mevrouw [A] in totaal bedroeg:
€ 244.964,85 - € 14.500,00 € 230.465,00
aandelen
alle aandelen in [X] B.V.,
blijkens aangehechte stukken waarde nihil € 0,00
roerende zaken
inboedel, waarde geschat op nihil € 0,00
liquiditeiten
Postbank, girorekening nummer [rekeningnummer 1] € 837,00
Contanten € 185,00
-------------------------
Totaal activa:
€ 231.487,00
SCHULDEN:
huishoudelijke schulden
Centraal Administratiekantoor te Den Haag,
eigen bijdrage zorg zonder verblijf € 716,00
gemeente [plaats 1] , OZB 2001 € 482,00
gemeente [plaats 1] , OZB 2002 € 420,00
Duinwaterbedrijf Zuid-Holland, jaarafrekening € 62,00
Eneco Energie, jaarafrekening € 115,00
[Y] administratiekantoor € 19,00
leesmap & SRV-man € 159,00
Casema € 28,00
liquiditeiten
Rabobank, betaalrekening zonder krediet
nummer [rekeningnummer 2] € 651,00
belastingschulden
aanslag Inkomstenbelasting 2004 € 1.968,00
aanslag Inkomstenbelasting 2003 € 2.889,00
aanslag Inkomstenbelasting 2002 incl. kosten € 2.985,00
overige schulden
aan de heer [gedaagde 5] , inzake door hem voor
erflaatster voorgeschoten betalingen aan [Y]
administratiekantoor (2003-2004) € 2.233,00
Aan ieder van de kinderen van erflaatster de erfdelen die zij wegens
onderbedeling tegoed hebben uit de nalatenschap van hun op
[datum overlijden 1] 1987 te [plaats overlijden] overleden vader, de heer [de vader] ,
volgens aangehecht ontwerp van de akte van verdeling (…) voor ieder groot:
€ 1.287,46 (fl. 2.837,19) tegen een enkelvoudige rente van 7% per jaar
gedurende een periode van 17 jaar en 104 dagen, welke rente diende te worden
uitgekeerd jaarlijks op [datum overlijden 1] , hetgeen niet is gebeurd zodat er een
samengestelde rente is ontstaan, oftewel verschuldigd aan rente = € 2.861,34,
zodat zij ieder van erflaatster te vorderen hebben:
€ 1.287,46 + € 2.861,34 = € 4.067,12
Mevrouw [gedaagde 1] € 4.067,00
Mevrouw [eiseres] € 4.067,00
De heer [gedaagde 2] € 4.067,00
De heer [gedaagde 3] € 4.067,00
Mevrouw [gedaagde 4] € 4.067,00
De heer [gedaagde 5] € 4.067,00
volgens aangehechte bijlage aan eenmanszaak [X]
van de heer [gedaagde 5] , inzake huurkoop: 7 jaar lang was
er sprake van een huurkoop van de eenmanszaak van het perceel van
erflaatster, waarbij de eenmanszaak aan erflaatster per maand betaalde.
De eenmanszaak heeft uiteindelijk van de koop afgezien, zodat
erflaatster de daarmee gemoeide gelden verschuldigd was aan
de eenmanszaak, restschuld op overlijdensdag: € 37.800,00
-------------------------
Totaal passiva:
€ 74.938.00
RECAPITULATIE :
de bezittingen bedragen: € 231.487,00
de schulden bedragen: € 74.938,00
resteert € 156.549,00
Af: de kosten van de uitvaart
Monuta […] € 7.415,05
kosten inzake bloemen, broodjes,
drinken, bediening e.d. samenkomst
begrafenis € 585,00
gemeente [plaats 1] ,
onderhoudsrecht graven € 74,88
totaal aan uitvaartkosten € 8.075,00
Blijft als zuiver saldo der nalatenschap
€ 148.474,00
Tot dit saldo zijn gerechtigd:
erflaatsters voornoemde zes kinderen,
ieder voor 1/6 gedeelte, of
€ 24.746.00
Vervolgens verklaart de aangever:
Voor zover hem bekend heeft de erflaatster in generlei vorm enige aan recht onderworpen schenkingen in de zin van de Successiewet gedaan, waarover het recht van schenking niet is geheven.
De erflaatster bezat geen goederen in vruchtgebruik of als bezwaarde erfgename of begiftigde en door haar overlijden zijn geen periodieke uitkeringen bij opvolging overgegaan of vervallen.
Voor zover hem bekend moeten tengevolge van het overlijden van de erflaatster krachtens een overeenkomst van levensverzekering of derdenbeding geen uitkeringen in rente of kapitaal plaatshebben, danwel hebben plaatsgehad, behoudens een uitkering van de destijds genaamde 'Eerste Hollandsche Levensverzekerings-Bank, thans Generali te Diemen, onder polisnummer [polisnummer] , groot € 90,76.”
2.5.
Op 27 juni 2006 is de aanslag successierecht opgelegd voor een bedrag van € 4.878 in totaal. Daarbij is uitgegaan van een totale verkrijging van € 148.474. De aangifte is dus gevolgd.
2.6.
Op 23 november 2016 heeft de notaris een ontwerp rekening en verantwoording toegestuurd. Hierop is door de erven commentaar ingediend. Naar aanleiding daarvan heeft de notaris op 27 maart 2017 een gewijzigde concept rekening en verantwoording verstuurd. Dit concept houdt onder meer in:
“De roerende zaken zijn inmiddels tussen de deelgenoten verdeeld of afgevoerd zonder verrekening van de waarde met hun erfdeel.
De huishoudelijke schulden zijn betaald. De kosten van de huishoudster, SRV, Casema, bloemen, broodjes en het grafrecht zijn betaald door de heer [gedaagde 5] , voornoemd. Deze kosten zijn verrekend met de tegoeden op de Postbank, Rabobank
en de aanwezige contanten.
De belastingschulden zijn voldaan uit het tegoed van de derdengelden rekening aangehouden ten kantore van [de notaris 1] , notaris te [plaats 2] .
De grafrechten voor de komende elf jaar zijn betaald door de heer [gedaagde 5] , voornoemd en zullen verrekend worden met de nalatenschap.
De besloten vennootschap [X] BV. gevestigd te [plaats 2] is door de Kamer van Koophandel opgeheven en uitgeschreven zonder kosten.
De begrafeniskosten van Monuta zijn gedeeltelijk betaald en worden in onderling overleg verrekend. Het restant van de begrafeniskosten van Monuta ten bedrage van € 2.551,18 zal worden verrekend met het erfdeel van mevrouw [gedaagde 4] ,
voornoemd.
De proceskosten ten bedrage van € 30.864,83, gemaakt door de heer [gedaagde 2] , voornoemd ten behoeve van de nalatenschap zullen worden verrekend met de nalatenschap.
De huurkoop ten bedrage van € 37.800,00 zal, na overlegging van bewijs van het betaalde bedrag aan erflaatster en/of bewijs van het reeds terug betaalde bedrag van erflaatster, verrekend worden met de nalatenschap.
De schuld bij Eneco, het CAK, de onroerende zaak belastingen en Dunea zijn door voormelde instellingen afgeboekt. Alle overige schulden zijn voldaan.
Van de mutaties, welke hebben plaatsgevonden vanaf de overlijdensdatum tot en met na te noemen verdelingsdatum, blijkt uit een aan deze akte te hechten staat van ontvangsten en uitgaven (
bijlage).
De deelgenoten hebben voormelde staat van ontvangsten en uitgaven nagezien en akkoord bevonden.
De ondergetekenden verklaren bij deze over te gaan tot de verdeling van de tot de nalatenschap van erflaatster behorende gelden per 1 november 2016 samengesteld als volgt:
Saldo ten kantore van notaris [de notaris 1] te [plaats 2] , volgens staat van
ontvangsten en uitgaven
€ 267.090,33
Nog te vermeerderen met:
- restant kosten van Monuta BV. ten bedrage van € 2.551,18
- de aanslag erfbelasting in totaal ten bedrage van
€ 4.078,00
Totaal € 273.719,51
Nog te verminderen met:
- de afkoop grafrechten voor 11 jaar ten bedrage van € pm
- proceskosten wegens geschil mevrouw [A] totaal € 30.864,83
- betaalde gelden wegens huurkoop door de heer [gedaagde 5] € 37.800,00
- de einddeclaratie van notaris [de notaris 1]
groot € 3.000,00 (exclusief btw) € 3.000,00
omzetbelasting 21%
€ 630,00 € 3.630,00
totaal in mindering
€ 72.294,83
zodat resteert ter verdeling
€ 201.424 68
tot welk saldo gerechtigd zijn:
1. de ondergetekenden sub 1, 2 en 4
[ [gedaagde 1] , [eiseres] en [gedaagde 3] , rb]
voor het 1/6e gedeelte of € 33.570,78
Te verminderen met de aanslag erfbelasting ten bedrage van
€ 813,00
Blijft te ontvangen
€ 32.757,78
2. de ondergetekende sub 5, voornoemd, [ [gedaagde 4] , rb]
voor het 1/6e gedeelte of € 33.570,78
waarop in mindering komt:
de rekening van Monuta ten bedrage van € 2.551,18
de aanslag erfbelasting ten bedrage van
€ 813,00
resteert te ontvangen
€ 30.206,60
3. de ondergetekende sub 3, voornoemd [ [gedaagde 2] , rb]
voor 1/6e gedeelte of voor € 33.570,78
de voorgeschoten bedragen wegens proceskosten ten bedrage van € 30.864,83
minus de aanslag erfbelasting ten bedrage van
€ 813,00
Totaal te ontvangen
€ 63.622.61
4. de ondergetekende sub 6, voornoemd [ [gedaagde 5] , rb]
voor 1/6e gedeelte of voor € 33.570.78
vordering wegens huurkoop ten bedrage van € 37.800,00
minus restant erfbelasting
€ 13,00
Blijft te ontvangen
€ 71.357,78
2.7.
Partijen kunnen het niet over de verdeling van de nalatenschap eens worden. [eiseres] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] zijn het op hoofdlijnen eens. [gedaagde 5] neemt een afwijkend standpunt in.
2.8.
Ter zitting hebben partijen afgesproken om een aantal vragen aan de notaris voor te leggen.
2.9.
De advocaat van [eiseres] heeft op 15 januari 2019 onder meer aan [de notaris 2] , notaris, gemaild:
“Omdat vele vragen onbeantwoord bleven, hebben partijen tijdens de zitting afgesproken dat zij onderstaande vragen aan u voorleggen. Mr. J.H. Pelle en mr. H.C.M. Kortman zullen ook een dergelijk verzoek aan u richten.
Partijen wensen van u te ontvangen: (… )
- een kopie van het
volledigdossier, omdat het beginsaldo van de nalatenschap onbekend is, omdat de inkomsten en uitgaven ten laste van de nalatenschap onbekend zijn, zodat partijen de door u opgestelde rekening en verantwoordingen 2016 en 2017 met de opgenomen bedragen kunnen controleren.
- een verklaring van u van de opgenomen bedragen waarvan u geen bewijsstukken heeft.
- een urenverantwoording met declaraties.
- een uitdraai van de derdengeldrekening voor zover die op deze zaak betrekking heeft.
- een kopie van de stukken over de erfbelasting, inclusief de definitieve aanslag, zodat kan worden vastgesteld wie of wat betaald heeft aan de belastingdienst.
- een kopie van de stukken van [Y] BV, zodat de vraag kan worden beantwoord waarom u de BV op nihil heeft gesteld.
- een kopie van de originele overeenkomsten van 25 juni 2002, waarop uw verklaring staat dat u de originele overeenkomsten onder uw berusting heeft.
- een verklaring van u met de opsomming over welke originele stukken u beschikt en over welke kopieën van stukken u beschikt.
- een verklaring van u waarin staat wie uw opdrachtgever(s) was/waren met bewijs daarvan.
- een kopie van de stukken ter zake de grafrechten (overeenkomst met betaalbewijzen). (…)”
2.10.
Op 5 februari 2019 heeft [de notaris 2] , notaris, aan de advocaat van [eiseres] gemaild:
“De nalatenschap van [de moeder] is op ons kantoor aangemeld door de heer [gedaagde 5] , hij heeft ons kantoor de opdracht gegeven voor het opstellen van een verklaring van erfrecht dat was in het jaar 2005.
Het dossier is toen behandeld door een collega van mij die niet meer bij ons kantoor werkt. Ik ben in dienst gekomen per 1 oktober 2016. Ik heb de dossiers van de vertrekkende collega overgenomen.
Over het dossier van de nalatenschap [de moeder] werd mij verteld dat er een beslaglegging op de derdengelden rekening lag mbt de boedelgelden en er geen enkele werkzaamheid meer in het dossier werd verricht (dat kon ook niet want er lag een beslag op van de begrafenisonderneming voor een nog openstaand saldo van zijn rekening.)
Na een tijdje heeft de heer [B] mij benaderd om toch de nalatenschap weer op te pakken. Op dat moment ben ik mij pas gaan verdiepen in de dossiers, 9 stuks. Als eerste heb ik het beslag opgeheven door de factuur van de begrafenisondernemer te betalen.
Het geld op mijn derdengelden rekening kon nu pas verdeeld worden. Het geld van de nalatenschap was niet het geld wat op de rekeningen van [de moeder] stond maar een verplichte storting van mevrouw [A] als uitkomst van de eerste gevoerde procedure. Kortom ik was eigenlijk alleen een bewaarder van de gelden. De herkomst was dus alleen door de uitspraak van de rechter en is kennelijk ook abusievelijk op mijn rekening beland.
De gelden hadden eigenlijk naar de derdengelden rekening van de heer Pelle, advocaat van de eisers moeten worden overgemaakt.
Ongewild is ons kantoor voor de tweede keer betrokken geraakt bij de nalatenschap.
Na bestudering van de dossiers ben ik tot de conclusie gekomen dat er eigenlijk geen andere oplossing is dan de aanwezige gelden door 6 te delen. Dat was mijn eerste voorstel. Hier kwamen reacties op van de erfgenamen en ik heb toen een tweede voorstel van verdeling gemaakt. De discussie over het tweede voorstel is nu de inzet bij de procedure.
Voor uw begrip, een verdeling begint bij de opsomming van de baten en de schulden op de dag van overlijden (de aangifte erfbelasting). Dan volgen een aantal mutaties en een eindsaldo, welk saldo dan wordt verdeeld.
In mijn verdeling heb ik het begin saldo genomen van de aangifte erfbelasting. Ik heb de posten zo goed mogelijk verantwoord door alle instellingen na te bellen en in het dossier na te gaan of deze posten nog bestaan of niet.
De grafrechten zijn mij niet bekend, die heeft [gedaagde 5] voor zijn rekening genomen. De BV is uitgeschreven uit de Kamer van Koophandel wegens liquidatie. Een BV wordt nooit geliquideerd als deze niet op nul staat.
Mijn opdrachtgevers waren [gedaagde 5] en de heer [B] . Mutaties zijn alleen de mutaties vermeld op mijn derdengelden rekening.
Voor uw begrip ik ben alleen betrokken notaris in deze, geen executeur en geen boedelnotaris!
Bijgaand de stukken die u heeft gevraagd die bij mij bekend zijn. Meer stukken heb ik niet en anders toch maar zelf in de 9 dossiers duiken. (…)”
[de notaris 1] en [de notaris 2] zullen hierna gemakshalve allebei als ‘de notaris’ worden aangeduid.
2.11.
Bij voormelde e-mail heeft de notaris onder meer een “Overzicht Financiële kaart per dossier” (hierna: de financiële kaart) van die datum gevoegd, behorend bij het dossier van moeder. De financiële kaart, waarop de notaris de mutaties van de derdengeldrekening heeft vermeld, ziet er, voor zover van belang, als volgt uit:
Vanwege privacy overwegingen niet gepubliceerd.
2.12.
Uit de financiële kaart volgt onder meer dat de notaris niet op haar derdengeldrekening heeft ontvangen de bedragen die op de bank- of spaarrekeningen van moeder stonden ten tijde van haar overlijden, noch destijds eventueel contant bij moeder voorhanden gelden. Verder volgt hieruit dat de notaris op 24 augustus 2017 (inzake de nalatenschap van vader) aan vier van de zes erfgenamen hun kindsdeel à € 2.845 heeft overgemaakt, te weten aan [gedaagde 4] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 1] .
2.13.
Voor de beoordeling van de omvang van de nalatenschap en de aanspraken van partijen over en weer is verder nog een aantal kwesties van belang.
De woning
2.14.
Moeder woonde bij leven in de woning gelegen aan de [adres] (de woning). [gedaagde 3] en [gedaagde 5] woonden daar ook vanaf hun geboorte. [gedaagde 4] hield in de woning kantoor en [gedaagde 2] gebruikte bij de woning behorende hobbyruimte (loods).
Lening [A] en procedure daarover
2.15.
[A] , de partner van [gedaagde 5] , heeft de woning van moeder gekocht en op 12 juni 2002 geleverd gekregen. De koopprijs bedroeg € 453.780,22. [A] heeft daarvan € 208.815,37 betaald en is aan moeder schuldig gebleven een bedrag van
€ 244.964,85, welk bedrag zij van moeder heeft geleend. Moeder en [A] hebben afgesproken dat over vermeld bedrag een rente van 5% per jaar verschuldigd is, € 1.020,69 per maand. Na de koop is [A] ook in de woning komen wonen. Thans wonen [gedaagde 5] en [A] daar nog.
2.16.
Tussen [eiseres] , [gedaagde 4] en [gedaagde 2] enerzijds en [A] anderzijds is een procedure gevoerd, in eerste aanleg voor de kantonrechter en in hoger beroep voor het hof.
2.17.
In conventie vorderden [eiseres] , [gedaagde 4] en [gedaagde 2] een bedrag van € 14.499,85 als hoofdsom, vermeerderd met rente. Zij beriepen zich, op een tussen moeder en [A] op 12 juni 2002 gesloten schuldbekentenis.
2.18.
In voorwaardelijke reconventie beriep [A] zich op een onderhandse akte met verrekenovereenkomst van 1 juni 2002, waarin was overeengekomen dat de door [A] verschuldigde rente van 5% op jaarbasis over de onderhandse lening groot
€ 244.964,85 (rente € 1.020,69 per maand) zou worden verrekend met de door moeder op haar beurt aan [A] verschuldigde huur (€ 1.020,60 per maand) inzake het gedeelte van het woonhuis en dierenverblijf met tuin dat zij nog in gebruik had.
2.19.
Door [eiseres] , [gedaagde 4] en [gedaagde 2] werd de echtheid van de handtekening van moeder onder de verrekenovereenkomst betwist.
2.20.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 20 september 2007 in conventie [A] veroordeeld te betalen aan de onverdeelde boedel van [eiseres] c.s. een bedrag van € 14.499,85. Hij heeft in reconventie [A] tot bewijslevering toegelaten ter zake van de verrekenovereenkomst en heeft hoger beroep van het vonnis toegestaan.
2.21.
In hoger beroep heeft het hof bij arrest van 26 maart 2013, na deskundigenonderzoek, voor zover van belang overwogen ervan uit te gaan dat de verrekenovereenkomst echt is en door [A] en moeder gesloten, dat ervan moet worden uitgegaan dat [A] en moeder een huurovereenkomst hebben gesloten voor dat deel van de woning dat bij moeder in gebruik bleef en dat zij de vergoeding daarvan hebben vastgesteld op de hoogte van de rente en dat [A] de verschuldigde rente ad € 1.020,69 over de periode juni 2002 tot en met [datum overlijden 2] 2004 mag verrekenen met de door moeder over die periode verschuldigde huur ad € 1.020,69. Het hof heeft vervolgens (omwille van de leesbaarheid) het vonnis van de kantonrechter vernietigd en opnieuw rechtdoende, in conventie en in reconventie, [A] veroordeeld om aan [eiseres] , [gedaagde 4] en [gedaagde 2] te voldoen
€ 14.499,85 met rente van 5% per maand vanaf 28 december 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, en tot betaling van de rente van 5% per maand over een bedrag van
€ 244.964,85 over de periode [datum overlijden 2] 2004 tot 28 december 2005, met compensatie van de proceskosten in hoger beroep en in eerste aanleg, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, met uitzondering van de kosten van het deskundigenonderzoek ad € 1.200 (inclusief BTW) die ten laste van [eiseres] , [gedaagde 4] en [gedaagde 2] komen en die deze aan [A] moeten vergoeden en waartoe eerstgenoemden ook zijn veroordeeld. Van dit arrest is geen cassatie ingesteld.
2.22.
Op de financiële kaart van de notaris is vermeld dat op 29 december 2005 een bedrag van € 230.464,85 ís betaald onder vermelding ‘lening [A] ’. Tevens is vermeld dat op 23 februari 2015 en op 6 maart 2015 bedragen zijn betaald van respectievelijk
€ 33.131,33 en € 5.590,79 met als omschrijving ‘derde rekening nalatenschap’.
[X] B.V. en de gelijknamige eenmanszaak
2.23.
Vader was oorspronkelijk directeur enig aandeelhouder van [X] B.V. Deze bv hield zich bezig met verhuur van kramen en party-artikelen. Na de dood van vader heeft moeder de exploitatie van de bv voortgezet. Rond 2004 zijn de activiteiten van de bv beëindigd en is deze geliquideerd. In 2010 is in het handelsregister geregistreerd dat de bv geliquideerd is.
2.24.
[Y] administratiekantoor heeft op 8 december 2005 aan de notaris geschreven:
“In antwoord op u brief dd. 15 november jl. delen wij u mede dat wij niet in het bezit zijn van het origineele aandeelhoudersregister en de akte van oprichting van de B.V.
Een exemplaar van de jaarrekening van de B.V. per 31 december 2004 voegen wij bij.
De nominale waarde van de aandelen schatten wij op nihil. (…) Een overzicht waaruit de schuld tot een totaalbedrag van
€ 2.233,- blijkt voegen wij ter duidelijkheid bij, dit betreft de kosten van ons kantoor betreffende de B.V.”
2.25.
[gedaagde 5] drijft een eenmanszaak, eveneens onder de naam [X] . Deze eenmanszaak staat sinds 1996 ingeschreven op hetzelfde adres als [X] B.V. destijds, aan de [adres] . [gedaagde 5] houdt zich met deze eenmanszaak bezig met soortgelijke activiteiten als de bv destijds.
Overboeking van rekening moeder
2.26.
Op 13 juni 2002 is op de rekening van moeder een bedrag van € 23.899,98 ontvangen van de notaris ter zake van ‘afrek verk [adres] ’. Diezelfde dag is van de betaalrekening van moeder een bedrag van € 23.500 overgemaakt naar [X] , zonder betalingskenmerk. Met [X] is de eenmanszaak van [gedaagde 5] bedoeld.
Overeenkomst einde huurkoop tussen moeder en [gedaagde 5] ?
2.27.
In het geding gebracht is een kopie van een onderhandse akte ter zake huurkoop. De akte houdt het volgende in:
“Hierbij verklaar ik, Mevrouw [de moeder] terug te betalen aan de heer [gedaagde 5] . De huurkoop zoals afgesproken vanaf 1 januari 1996 t/m 30 juni 2002 zijnde 84 mnd maal 450,= euro is gelijk aan 37800,= euro totaal.
Na betaling van dit bedrag is overeengekomen:
A. De huur/koop vanaf 1 januari 1996 geen doorgang zal vinden.
B. De huur per 30 Juni 2002 beëindigd zal worden
C. Er van iedere verdere aanspraak op koop, huur, of huur/koop word afgezien
Dit in overeenstemming met beide partijen
[woonplaats 3] datum 25 juni 2002
De heer [gedaagde 5] [de moeder]
[handtekening, rb.] [handtekening, rb.]
Opmerking rechtbank: op de akte is nog een stempel geplaatst met het woord ‘KOPIE’”

3.Het geschil in de hoofdzaak

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert samengevat – na vermeerdering van eis bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. gedaagden te gelasten hun medewerking te verlenen aan de (algehele) verdeling van de nalatenschap van moeder,
b. de hoogte van de nalatenschap van moeder en de verdeling van die nalatenschap vast te stellen, zodat de notaris tot uitbetaling kan overgaan;
c. aan de erfgenamen een voorschot op de erfenis toe te kennen van € 26.000, waarbij een eventueel reeds betaald voorschot in mindering dient te komen;
d. te bepalen dat de werkelijke advocaatkosten van [eiseres] (een PM-bedrag) primair ten laste komen van de nalatenschap en deze kosten in de verdeling worden meegenomen en subsidiair gedaagden te veroordelen in de werkelijke advocaatkosten van [eiseres] , meer subsidiair, gedaagden, naar de rechtbank begrijpt: hoofdelijk, te veroordelen in de kosten van deze procedure, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd.
3.2.
Gedaagden voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde 5] vordert in reconventie samengevat – [eiseres] te veroordelen tot het overgaan van verdeling van de nalatenschap zoals verwoord in het lichaam van deze conclusie, met het verzoek aan de rechtbank om de verdeling aldus vast te stellen.
3.5.
[eiseres] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Incident tot tussenkomst
3.7.
[gedaagde 5] heeft bij conclusie van antwoord tevens gevorderd te mogen tussenkomen in het tussen [eiseres] en de overige erfgenamen aanhangige geding. Hij heeft gesteld zowel vorderingen te hebben op de nalatenschap als op een aantal individuele erven. Daarom heeft hij in het lichaam van zijn conclusie verzocht te bepalen dat de verdeling van de nalatenschap tevens inhoudt een verrekening van de vorderingen tussen hem en deze partijen en een verdeling van de gelden onder de notaris. Hij heeft in het petitum van zijn conclusie (tevens) gevorderd
de medegedaagden in conventiete veroordelen tot het overgaan van verdeling van de nalatenschap zoals in het lichaam van de conclusie verwoord.
3.8.
De andere erfgenamen hebben zich tegen de gevorderde tussenkomst op zichzelf niet verzet. Wel hebben zij zich inhoudelijk tegen de vorderingen van [gedaagde 5] verweerd.
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In het incident tot tussenkomst

4.1.
Een partij kan op de voet van artikel 217 Rv in een aanhangig geding vorderen te mogen tussenkomen indien zij een eigen vordering wenst in te stellen tegen (een van) de procederende partijen en voldoende belang heeft zich met dat doel te mengen in het aanhangige geding in verband met de nadelige gevolgen die zij van de uitspraak in de hoofdzaak kan ondervinden. Dat belang kan erin bestaan dat in verband met de gevolgen die de uitspraak in de hoofdzaak kan hebben, benadeling of verlies van een recht van de tussenkomende partij dreigt, dan wel diens positie anderszins kan worden benadeeld (Hoge Raad 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:768). De vordering moet worden ingesteld bij incidentele conclusie vóór of op de roldatum waarop de laatste conclusie in het aanhangige geding wordt genomen (artikel 218 Rv).
4.2.
[gedaagde 5] heeft bij conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie tevens conclusie tot tussenkomst tijdig gevorderd te mogen tussenkomen. Aan de (ruime) eisen van artikel 217 Rv. is ook voldaan. Voldoende gebleken is dat [gedaagde 5] zijn vorderingen op één of meer van de andere erfgenamen in dit geding wil doen betrekken, opdat deze vorderingen, door middel van verrekening, bij de verdeling van de nalatenschap kunnen worden meegenomen. De vorderingen zijn ook goed te beoordelen in dit geding en beoordeling levert geen onredelijke vertraging op. De andere erfgenamen hebben zich niet tegen de tussenkomst verzet. De gevorderde tussenkomst komt dus niet in strijd met de goede procesorde. Dit betekent dat de tussenkomst wordt toegestaan.
In de hoofdzaak, in conventie en in reconventie
Omvang van de nalatenschap
4.3.
De omvang van de nalatenschap wordt bepaald per datum overlijden van moeder ( [datum overlijden 2] 2004). Nagegaan moet worden welke activa en passiva er op die datum waren. Partijen zijn in het saldo hiervan, en in de daarop gevormde rente, in beginsel elk voor een zesde deel gerechtigd.
Inboedel
4.4.
De inboedel bevindt zich nog in de woning. Partijen verstaan dat de inboedel verdeeld is, en dat daarover geen nadere verrekening meer behoeft plaats te vinden. De rechtbank zal dit vastleggen.
Vermogen
4.5.
Partijen strijden nog over de verdeling van het tot de nalatenschap van moeder behorende vermogen. Zij zijn het niet (geheel) eens met de wijze waarop de notaris haar werkzaamheden heeft uitgevoerd en de door haar gedeclareerde bedragen en ze zijn het met name, doch niet uitsluitend, onderling niet eens over vorderingen die [gedaagde 5] nog op de nalatenschap pretendeert te hebben.
4.6.
Naar aanleiding van hetgeen ter zitting is besproken hebben partijen stukken opgevraagd bij de notaris. De van de notaris ontvangen stukken heeft de advocaat van [eiseres] in het geding gebracht. De notaris beschikt kennelijk over nog 9 dossiers met originele stukken, naar de rechtbank begrijpt: in hoofdzaak ontvangen van [gedaagde 5] . Van deze dossiers hebben noch partijen noch de rechtbank kennis genomen.
Saldi bankrekeningen en contanten
4.7.
Gesteld noch gebleken is verder dat thans nog schulden van moeder openstaan of nog saldi op bankrekeningen dan wel contanten voorhanden zijn, los van het bedrag dat op de derdengeldrekening van de notaris staat. [gedaagde 5] heeft gesteld alle bewijsstukken bij de notaris te hebben ingeleverd. De notaris heeft verklaard negen dossiers onder zich te hebben en verder:
Ik heb de posten zo goed mogelijk verantwoord door alle instellingen na te bellen en in het dossier na te gaan of deze posten nog bestaan of niet.”Uit de aangifte successierecht volgt dat de schulden door verrekening met de (kennelijk daarvoor door [gedaagde 5] aangewende saldi van de bankrekeningen en de contanten van moeder) zijn voldaan. Gelet op de hoogte van de in de aangifte successierecht opgenomen posten en nu de definitieve aanslag overeenkomstig de aangifte is opgelegd, komt dit de rechtbank ook plausibel voor.
Saldo financiële kaart
4.8.
Om praktische redenen neemt de rechtbank bij de beoordeling van de zaak (het saldo op) de financiële kaart tot uitgangspunt. Gesteld noch gebleken is dat de boekingen op de financiële kaart op zichzelf onjuist zijn. Volgens de financiële kaart, gedateerd op 5 februari 2019, bedroeg het saldo op de derdengeldrekening per 19 december 2018
€ 251.535,83. Hierom gaat de rechtbank ervan uit dat nadien (tot in elk geval 5 februari 2019) geen mutaties hebben plaatsgevonden. Voor zover partijen strijden over de vraag of de bewuste boeking(en) terecht was/waren zal daarop in het navolgende worden ingegaan.
Daarbij merkt de rechtbank nu vast op dat zij aan ongemotiveerde stellingen voorbij gaat. Het had op de weg gelegen van degene die het met de bewuste boeking niet eens was om de bij de notaris aanwezige negen dossiers te raadplegen en zijn/haar stellingname verder te onderbouwen.
4.9.
Vaststaat dat op de derdengeldrekening van de notaris géén gelden zijn gestort die van bankrekeningen of oorspronkelijk uit contanten van moeder afkomstig zijn. Het saldo bij de notaris is geheel gevoed door de betalingen van [A] en de daarna daarop gevormde rente.
Stortingen door [A]
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank behoren alle door [A] onder de notaris gestorte bedragen en de daarop gevormde rente tot de nalatenschap. Deze komen dus voor verdeling in aanmerking. Het betoog van [eiseres] , [gedaagde 4] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] dat het door [A] gestorte bedrag van
€ 38.722,12 slechts moet worden verdeeld onder [eiseres] , [gedaagde 4] en [gedaagde 2] , omdat zij hiervoor als eiseres tegen [A] hebben geprocedeerd, faalt. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres] , [gedaagde 4] en [gedaagde 2] in privé een vordering hadden op [A] . De door hen tegen [A] gevoerde procedure betrof de tussen moeder en [A] gesloten overeenkomst van geldlening en de tussen moeder en [A] gesloten verrekenovereenkomst inzake de woning. Een redelijke uitleg van (het vonnis van de kantonrechter en) het arrest van het hof leidt evenzeer tot de conclusie dat [eiseres] , [gedaagde 4] en [gedaagde 2] in die procedure hebben opgetreden in hun hoedanigheid van erfgenamen van moeder. [A] heeft, zo blijkt uit de financiële kaart, deze betalingen voorts verricht onder de mededeling ‘derde rekening nalatenschap’. Dit betekent dat ook het bedrag van € 38.722,12 tot de nalatenschap behoort.
Advocaatkosten
4.11.
Keerzijde hiervan is dat de door [eiseres] (€ 7.809,27), [gedaagde 4] (€ 10.709,09) en [gedaagde 2] (€ 12.346,46) gemaakte proceskosten (à in totaal
€ 30.864,82) in redelijkheid ten laste van de nalatenschap mogen worden gebracht. Anders zouden de overige erfgenamen wel de lusten van de uitkomst van deze procedure hebben maar niet de lasten. Er is, anders dan [eiseres] meent, geen reden om [gedaagde 5] met de proceskosten te belasten omdat hij de vordering van erflaatster/de nalatenschap jegens zijn partner [A] ten onrechte heeft betwist. [gedaagde 5] was in die procedure immers geen partij, dat was zijn partner [A] . [gedaagde 5] en zijn partner kunnen in rechte niet op één lijn worden gesteld. Ook is er, anders dan [gedaagde 5] veronderstelt, geen reden om de proceskosten voor rekening van de drie toenmalige eisers te laten omdat zij ten onrechte de handtekening van moeder onder de verrekenovereenkomst hebben betwist, omdat hij voor zijn partner [A] haar proceskosten heeft gedragen, of omdat er om slechts een relatief gering bedrag is geprocedeerd.
Declaraties notaris
4.12.
De rechtbank gaat verder uit van de door de notaris wegens declaraties voor haar werkzaamheden in rekening gebrachte bedragen, die zij van het onder haar aanwezige saldo heeft afgetrokken. Vaststaat dat de notaris werkzaamheden heeft uitgevoerd ten behoeve van de nalatenschap en dat zij daarvoor de op de financiële kaart vermelde bedragen heeft gedeclareerd. Weliswaar hebben partijen vraagtekens gezet bij de facturering en hebben zij een debat gevoerd over wie de notaris opdracht heeft gegeven en voor welke werkzaamheden. Het is echter aan partijen om daarover desgewenst met de notaris in gesprek te gaan. Binnen het kader van dit geding is er onvoldoende reden om ten laste van de nalatenschap van andere bedragen uit te gaan dan op de financiële kaart zijn vermeld.
Monuta / kosten deurwaarder
4.13.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde 4] het bedrag van
€ 2.551inzake deurwaarderskosten (ten laste van haar eigen erfdeel) voor haar uitsluitende rekening moet nemen. Dit betreft begrafeniskosten van Monuta die [gedaagde 4] ten onrechte onbetaald heeft gelaten zodat deze via een deurwaarder zijn geïnd. Het voor verdeling in aanmerking komende saldo moet met dit bedrag van € 2.551 worden verhoogd. Het bedrag van
€ 2.551 moet vervolgens ten laste van het aandeel van [gedaagde 4] in de nalatenschap worden gebracht.
Kindsdelen
4.14.
Verder staat tussen partijen vast dat nog van het genoemde bedrag van
€ 251.535,83 aan [eiseres] en aan [gedaagde 5] inzake hun kindsdeel moet worden betaald, zijnde
twee maal € 2.845, alvorens dit door zes mag worden gedeeld.
Vorderingen van [gedaagde 5]
4.15.
Naar de rechtbank begrijpt stelt [gedaagde 5] de volgende vorderingen te hebben op de nalatenschap:
1. betaling grafrechten 11 jaar afgekocht
2. € 2.125 nog te betalen: 17 jaar grafrecht
3. € 585 betaling bloemen, drankjes, hapjes bij begrafenis
4. € 12.600 opslagkosten inboedel moeder in de woning over de periode januari 2007 – juni 2018
5. € 813 betaling successierecht door [gedaagde 5]
6. € 37.800 afwikkeling niet doorgegane huurkoopovereenkomst met moeder
7. € 2.001 huishoudelijke kosten voldaan voor moeder
8. € 2.331 nota [Y] 2004 voldaan voor moeder
9. € 14.500 aan moeder voldaan huishoudgeld ter hoogte van € 500 per
maand contant in de periode juni 2002 – november 2004
4.16.
Naar de rechtbank begrijpt stelt [gedaagde 5] de volgende vorderingen te hebben op een of meer individuele erven, die in de verrekening moeten worden betrokken:
10. € 38.275 gebruik van de woning door erven [gedaagde 4] (als kantoor) en [gedaagde 2] (als hobbyruimte) in de periode vanaf [datum overlijden 2] 2004 gedurende 25 maanden, betreft vergoeding ‘huur’ en vaste lasten
11. € 34.200 huur van de woning door [gedaagde 3] (€ 300 per maand over de periode [datum overlijden 2] 2004 tot en met augustus 2016)
12. € 1.500 voor [gedaagde 3] voorgeschoten kosten van de begrafenis
De posten 4 en 10 en 11
4.17.
Hoewel vaststaat dat de inboedel van moeder in de woning van [A] (waarin [gedaagde 5] ook woont) is achtergebleven, en partijen kennelijk niet eerder dan ter zitting afspraken over de verdeling van de inboedel hebben gemaakt, alsmede dat, ook na het overlijden van moeder, naast [gedaagde 5] en [A] , tevens [gedaagde 2] , [gedaagde 4] en [gedaagde 3] van de woning gebruik hebben gemaakt, is er geen grond voor toekenning van een vergoeding aan [gedaagde 5] .
4.18.
Immers, niet is komen vast te staan dat aan [gedaagde 5] ter zake de woning enig vorderingsrecht (ook niet uit ongerechtvaardigde verrijking) toekomt. [A] is immers eigenaar van de woning. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 5] namens [A] gevolmachtigd is een eventueel aan haar toekomende vordering op eigen naam in rechte te innen. [gedaagde 5] heeft tot slot gesteld dat [A] weliswaar eigenaar van de woning is maar geen kostwinner en dat alles betreffende de woning door hem wordt betaald. De proceseconomie brengt daarom volgens hem mee dat hij in deze vordering kan worden ontvangen. De rechtbank verwerpt dit betoog, als zijnde in strijd met voormeld toetsingskader. Daarbij komt dat [gedaagde 5] , tegenover de betwisting door de andere partijen, niet heeft onderbouwd dat hij de genoemde kosten voor de woning (zakelijke lasten alsmede de kosten van gas, water en licht à € 1.181 per maand en € 350 per maand) daadwerkelijk zelf heeft voldaan (en niet zijn moeder of later zijn partner [A] ). Evenmin heeft hij op enigerlei wijze onderbouwd dat op enig moment afspraken zijn gemaakt over vergoeding van kosten voor het gebruik van de woning (‘huur’) en de opslag van inboedel, of dat afspraken zouden zijn gemaakt dat de daarmee gemoeide kosten later met een erfdeel verrekend zouden worden. Dat had wel voor de hand gelegen nu vaststaat dat de genoemde erven al voor het overlijden van moeder van de woning gebruik maakten en gesteld noch gebleken is dat zij daarvoor toen een vergoeding verschuldigd waren.
Hierop stranden deze posten. Het door de andere erfgenamen gedane beroep op verjaring kan onbesproken blijven.
De posten 1 tot en met 3 en 12
4.19.
Namens de andere erfgenamen is ter zitting verklaard dat zij onderschrijven dat er voor een graf moet worden betaald en dat zij bereid zijn hun aandeel in die kosten te dragen maar dat deze post van [gedaagde 5] , bij gebreke van onderliggende stukken, wordt betwist.
4.20.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door de andere erven heeft [gedaagde 5] zijn vordering inzake de grafrechten echter nog steeds onvoldoende onderbouwd. De notaris heeft in haar e-mail van 5 februari 2019 verklaard dat de grafrechten haar niet bekend zijn en dat [gedaagde 5] die voor zijn rekening heeft genomen. Hieruit leidt de rechtbank af dat [gedaagde 5] aan de notaris heeft medegedeeld de grafrechten voor zijn rekening te hebben genomen en dat zij daarover geen stukken heeft ontvangen. De nu door [gedaagde 5] als productie 12 overgelegde facturen zijn onvoldoende voor onderbouwing van zijn vordering. De rechtbank kan, zonder onderliggende overeenkomst, niet vaststellen dat deze facturen zien op het graf van moeder en evenmin dat [gedaagde 5] deze facturen heeft betaald. Dat er grafrechten over een periode van 11 jaar zijn afgekocht volgt nergens uit. Ook de vordering voor de nog komende jaren moet worden afgewezen. [gedaagde 5] heeft pas een regresvordering op de overige erven zodra hij deze voor hen voor meer dan het aandeel dat hem aangaat heeft voldaan. Daarbij komt dat [gedaagde 5] geen overeenkomst heeft overgelegd waaruit volgt dat het grafrecht nog voor deze periode verschuldigd zal worden. Deze post neemt de rechtbank niet mee.
4.21.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door de andere erven heeft [gedaagde 5] zijn vordering inzake de kosten van de begrafenis (bloemen, drankjes en hapjes) evenmin voldoende onderbouwd. Uit de concept rekening en verantwoording van de notaris van 27 maart 2017 leidt de rechtbank af dat deze kosten zijn verrekend met tegoeden (van moeder) op de Postbank en de Rabobank en de aanwezige contanten. Derhalve kan de rechtbank niet vaststellen dat [gedaagde 5] deze kosten in privé heeft gedragen. Ook deze post kan niet worden meegenomen.
4.22.
[gedaagde 5] heeft gesteld
€ 1.500voor [gedaagde 3] te hebben voorgeschoten in verband met zijn aandeel in de kosten van de begrafenis. Deze vordering is niet weersproken, zodat deze in de verdeling/verrekening zal worden betrokken.
Post 5
4.23.
De andere erven hebben betwist dat [gedaagde 5] het ten laste van hem gebrachte successierecht in privé heeft gedragen. Zij hebben erop gewezen dat de notaris het successierecht van de derdengeldrekening heeft betaald.
4.24.
De rechtbank overweegt als volgt. Blijkens de financiële kaart is van de derdengeldrekening op 6 maart 2007 wegens ‘successie’ een bedrag van € 4.078 afgeboekt. Op 12 april 2007 is wegens ‘successie’ een bedrag van € 90 afgeboekt. De notaris heeft in haar concept rekening en verantwoording van maart 2017 bij [gedaagde 5] , anders dan bij de andere erven, opgenomen ‘minus restant erfbelasting € 13,00’, terwijl bij de andere erven staat vermeld: ‘minus de aanslag erfbelasting ten bedrage van € 813,00’. Het aan [gedaagde 5] in rekening gebrachte successierecht bedraagt € 813 volgens de door [gedaagde 5] als productie 7 overgelegde aanslag. Geen van de andere erven heeft gesteld zijn of haar successierecht in privé te hebben gedragen. Daaruit volgt dat kennelijk wel het voor de overige erven verschuldigde successierecht van de derdengeldrekening is voldaan (5 x € 813 = € 4.065) en dat de notaris daarbij nog € 13 voor [gedaagde 5] heeft voldaan. Daarmee kan de afboeking van € 4.078 wegens ‘successie’ worden verklaard. De post van € 90 wegens ‘successie’ ziet, naar de rechtbank uit de van de notaris afkomstige stukken begrijpt, overigens op verschuldigd geworden invorderingsrente omdat het successierecht niet tijdig was betaald. Bij deze stand van zaken mag [gedaagde 5] deze post tot een bedrag van
€ 800nog ten laste van het saldo van de nalatenschap brengen, alvorens deze wordt verdeeld. De post wordt aldus meegenomen.
Post 6
4.25.
[gedaagde 5] heeft een beroep gedaan op een op 25 juni 2002 tussen hem en moeder gesloten overeenkomst, hiervóór opgenomen onder 2.26. Hij heeft gesteld dat moeder het bedrag van € 37.800 ter zake van de niet doorgegane huurkoopovereenkomst nog niet aan hem heeft terugbetaald, omdat zij voor die tijd is overleden. Dit moet alsnog uit de nalatenschap gebeuren.
4.26.
De andere erven hebben de waarachtigheid van de overeenkomst gemotiveerd betwist. Daarbij hebben ze betoogd dat de vordering van [gedaagde 5] , zo deze al bestaat, is verjaard.
4.27.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door de andere erfgenamen heeft [gedaagde 5] onvoldoende onderbouwd dat hij op dit punt een vordering op de nalatenschap heeft. Nog daargelaten dat de andere erfgenamen hebben betwist dat moeder deze overeenkomst heeft getekend en in het deskundigenonderzoek de handtekening van moeder onder deze overeenkomst geen voorwerp van onderzoek was, kan uit de verklaring zelf niet worden afgeleid dat moeder op 25 juni 2002 nog een bedrag aan [gedaagde 5] schuldig was. Moeder heeft immers volgens de kopie overeenkomst op 25 juni 2002 verklaard
“….
terug te betalenaan de heer [gedaagde 5] . De huurkoop zoals afgesproken vanaf 1 januari 1996 t/m 30 juni 2002 zijnde 84 mnd maal 450,= euro is gelijk aan 37800,= euro totaal.
Na betaling van dit bedrag is overeengekomen:
A. De huur/koop vanaf 1 januari 1996 geen doorgang zal vinden.
B.
De huur per 30 Juni 2002 beëindigd zal worden
C.
Er van iedere verdere aanspraak op koop, huur, of huur/koop word afgezien
Dit in overeenstemming met beide partijen”
De rechtbank heeft drie passages vet gedrukt die, in samenhang gelezen, er veeleer op lijken te wijzen dat het bedrag van € 37.800 al is terugbetaald. Verder zijn geen bewijsstukken overgelegd waaruit de eerder aangegane huurkoopovereenkomst blijkt. Ook de notaris heeft in haar concept rekening en verantwoording van 27 maart 2017 nog geen rekening gehouden met deze post. Zij schrijft daar immers:
“De huurkoop ten bedrage van € 37.800 zal, na overlegging van bewijs van het betaalde bedrag aan erflaatster en/of bewijs van het reeds terug betaalde bedrag van erflaatster, verrekend worden met de nalatenschap.”
Hieruit volgt dat ook de notaris de door haar genoemde bewijsstukken niet heeft ontvangen. Tot slot is gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 5] deze vordering richting moeder en na haar overlijden aan de nalatenschap tijdig heeft gestuit. Dit betekent dat een eventuele vordering, die alsdan eind juni 2002 opeisbaar is geworden, thans is verjaard. Ook aan deze post gaat de rechtbank voorbij.
Post 7
4.28.
[gedaagde 5] vordert vergoeding van een bedrag van € 2.001 als zijnde huishoudelijke schulden die hij heeft voldaan voor moeder. De in de aangifte successiebelasting onder de kopjes ‘SCHULDEN’ ‘huishoudelijke schulden’ vermelde posten inzake Centraal Administratiekantoor te Den Haag tot en met Casema bedragen opgeteld € 2.001. Hij stelt deze bedragen te hebben betaald.
4.29.
De overige erfgenamen hebben dit gemotiveerd betwist.
4.30.
De rechtbank gaat aan deze post voorbij. Vaststaat dat [gedaagde 5] na het overlijden van moeder de beschikking heeft gehad over de saldi op haar bankrekeningen en ook over haar contanten. In de concept rekening en verantwoording van 27 maart 2017 heeft de notaris opgenomen:
“De huishoudelijke schulden zijn betaald. De kosten van de huishoudster, SRV, Casema, bloemen, broodjes en het grafrecht zijn betaald door de heer [gedaagde 5] , voornoemd. Deze kosten zijn verrekend met de tegoeden op de Postbank, Rabobank
en de aanwezige contanten.”
[gedaagde 5] heeft geen andere stukken overgelegd waaruit volgt dat hij deze post in privé heeft voldaan. Bij deze stand van zaken moet deze post worden afgewezen.
Post 8
4.31.
[gedaagde 5] heeft aangevoerd de nota van [Y] administratiekantoor van 2003-2004 à € 2.331 te hebben voldaan voor moeder en dat daarvan blijkt uit het overzicht van de notaris, naar de rechtbank begrijpt uit de aangifte successiebelasting. Deze post moet volgens [gedaagde 5] ten laste van de nalatenschap worden gebracht.
4.32.
De overige erfgenamen hebben deze post gemotiveerd betwist.
4.33.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de omstandigheid dat de notaris zonder voorbehoud deze post à € 2.233 als door [gedaagde 5] voor moeder betaald in de aangifte successiebelasting heeft opgenomen leidt de rechtbank af dat de notaris daarvan destijds bewijsstukken heeft gezien. Dat [Y] administratiekantoor een vordering tot dit bedrag op de bv had blijkt ook uit de (door de notaris aan de advocaat van eiseres gezonden) brief van [Y] administratiekantoor aan de notaris van 8 december 2005. Mede gelet op de hoogte van de in de aangifte successiebelasting opgenomen bedragen op de rekeningen van moeder, de hoogte van de voorhanden contanten zoals vermeld in de concept rekening en verantwoording van 27 maart 2017 en de omstandigheid dat de huishoudelijke schulden al door verrekening daarmee zijn voldaan, kan er niet vanuit worden gegaan dat ook deze post uit de nalatenschap is voldaan. Anders dan [eiseres] meent is er geen reden om deze post voor [gedaagde 5] te laten omdat hij, naar zij stelt, de onderneming heeft overgenomen en daarom een vergoeding voor goodwill moet betalen. De rechtbank gaat hierna verder op de kwestie rond [X] in. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] stellen tot slot zonder onderbouwing dat de erven deze post allen naar rato hebben voldaan. De rechtbank gaat hieraan, gezien het hiervoor overwogen, voorbij. Deze post wordt dan ook tot een bedrag van
€ 2.233meegenomen. Voor het meerdere wordt deze post afgewezen.
Post 9
4.34.
[gedaagde 5] vordert voorts een bedrag van € 14.500 inzake door hem aan moeder voldaan huishoudgeld ter hoogte van € 500 per maand contant in de periode juni 2002 – november 2004. Moeder ontving slechts een AOW-uitkering en dat was onvoldoende om rond te komen. [gedaagde 5] meent dat deze post bij de verdeling van de nalatenschap in acht moet worden genomen als ‘negatief vermogen’.
4.35.
De andere erfgenamen hebben deze post gemotiveerd betwist.
4.36.
De rechtbank neemt deze post niet mee. Ook als er vanuit moet worden gegaan dat [gedaagde 5] deze betalingen heeft verricht, hetgeen is betwist en [gedaagde 5] niet heeft onderbouwd, geldt dat [gedaagde 5] geen grond heeft gesteld om deze vordering thans ten laste van de nalatenschap te kunnen brengen. De enkele omstandigheid dat [gedaagde 5] boodschappen voor moeder heeft betaald levert nog geen vorderingsrecht op, omdat [gedaagde 5] deze bij wijze van schenking kan hebben betaald of omdat hij kan hebben voldaan aan een op hem rustende natuurlijke verbintenis. Uit hetgeen [gedaagde 5] ter zitting heeft verklaard volgt bovendien dat hij hierover geen overeenkomst met zijn moeder heeft gesloten.
Vorderingen van de nalatenschap op [gedaagde 5]
Bedrag van € 23.500
4.37.
[eiseres] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] stellen dat op 13 juni 2002 een bedrag à € 23.500 van moeders bankrekening is overgemaakt naar een bankrekening te name van [X] en dat onduidelijk is waarom. Zij betogen dat deze overboeking opvallend is omdat daags ervoor [A] had betaald in verband met de aankoop van de woning. [gedaagde 5] is hierdoor (naar de rechtbank begrijpt: ongerechtvaardigd) verrijkt en moet dit aan de nalatenschap vergoeden.
4.38.
[gedaagde 5] heeft betwist dat hij ongerechtvaardigd is verrijkt en een bedrag aan de rekening van moeder heeft onttrokken. Hij heeft betoogd dat moeder hem uit het verleden nog geld schuldig was en dat er bijvoorbeeld nog notariskosten openstonden. Hij heeft daarom dit bedrag zelf naar zijn rekening teruggestort met het pasje van moeder, in overleg met haar. De andere erfgenamen hebben hierop hun vordering niet nader toegelicht. De rechtbank gaat hier dan ook aan voorbij.
[X]
4.39.
[eiseres] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] stellen dat [gedaagde 5] in 1996 de ondernemingsactiviteiten van de bv van moeder heeft overgenomen en daarvan de vruchten heeft geplukt. ‘Opvallend’ is volgens hen dat hij de bv pas in 2010 heeft laten liquideren. Hij heeft de naam, de inventaris, de inrichting en de goodwill overgenomen en die waarde (te stellen op tenminste € 2.965) dient over de erfgenamen verdeeld te worden.
4.40.
Bovendien had de bv in 2002, 2003 en 2004 blijkens de aanslagen Inkomstenbelasting (IB) nog inkomsten en dus nog een waarde. Daarbij komt dat uit de jaarcijfers van de BV volgt dat er op de balans nog een stamrechtverplichting stond van
€ 23.205, zodat ook dat bedrag nog tussen alle erfgenamen moet worden verdeeld. Aldus [eiseres] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] .
4.41.
[gedaagde 5] heeft dit gemotiveerd bestreden.
4.42.
De rechtbank stelt voorop dat aan de erven niet meer rechten toekomen dan moeder oorspronkelijk had. Zij zijn immers, als rechtsopvolgers, in haar rechten getreden. Er is geen grond om thans nog rekening te houden met een vergoeding door [gedaagde 5] van enig bedrag
aan de nalatenschapomdat [gedaagde 5] met zijn eenmanszaak de activiteiten van de bv (waarin moeder de aandelen hield) zou hebben overgenomen. Niet alleen is dat al uiterlijk in 1999 gebeurd, dus ruimschoots voor het overlijden van moeder in 2004, ook is gesteld noch gebleken dat hierover door moeder namens de bv enerzijds en door [gedaagde 5] (zijn eenmanszaak) anderzijds afspraken zijn gemaakt die [gedaagde 5] zijnerzijds niet is nagekomen, waardoor ten tijde van het overlijden van moeder een vordering van de bv op [gedaagde 5] bestond. Evenmin is gesteld dat ten tijde van haar overlijden moeder in privé nog een vordering op [gedaagde 5] had wegens overname van de activiteiten van de bv. Hier staat tegenover dat [gedaagde 5] juist gemotiveerd heeft betoogd dat vanaf het moment dat het bedrijf [X] als eenmanszaak door hem wordt gedreven de bv met zijn hulp is gesaneerd, ten behoeve van moeder. De bv is bovendien geliquideerd en moet dus als afgewikkeld worden beschouwd.
4.43.
Uit de verklaring van de notaris, de brief van [Y] en de overgelegde jaarstukken is voldoende gebleken dat de aan moeder toekomende aandelen in de bv ten tijde van het overlijden van moeder geen waarde vertegenwoordigden. Er is dus geen reden om in het kader van de verdeling van de nalatenschap met een waarde ter zake rekening te houden.
4.44.
Het betoog van [eiseres] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] over de stamrechtverplichting maakt dat niet anders. [gedaagde 5] heeft er terecht op gewezen dat uit de jaarstukken van de bv volgt dat er in 2003 een negatief eigen vermogen was. Ook in 2004 was dat het geval. Hij heeft onweersproken gesteld dat de bv in 2004 is stilgelegd. Hij heeft met juistheid opgemerkt dat het vrijvallen van de stamrechtverplichting tot een boekhoudkundige winst heeft geleid (een fiscaal gegeven) en niet tot werkelijke inkomsten. Het is tot slot een feit van algemene bekendheid dat bij staking van een onderneming over een openstaande oudedagsverplichting IB moet worden betaald. Uit de enkele omstandigheid dat er aanslagen IB zijn opgelegd en betaald kan dus niet worden afgeleid dat de bv nog inkomsten genoot.
Slotsom
4.45.
Dit leidt voor wat betreft de verdeling van het tot de nalatenschap behorende vermogen tot de conclusie dat [gedaagde 5] één vordering heeft op een erfgenaam die in de verrekening moet worden betrokken, te weten de door [gedaagde 5] voor [gedaagde 3] voorgeschoten begrafeniskosten à € 1.500. Verder zijn er louter vorderingen op de nalatenschap die moeten worden verwerkt, te weten in verband met het door [gedaagde 5] voorgeschoten bedrag van € 800 wegens successierecht en de door [gedaagde 5] voor moeder voldane nota van [Y] à € 2.233. Dit leidt tot de volgende opstelling:
€ 251.535,83 saldo notaris
€ 2.551,00 + kosten deurwaarder [gedaagde 4]
------------------
€ 254.086,83 te verdelen
€ 5.690,00 - kindsdelen t.z.v. nalatenschap vader van [eiseres] en [gedaagde 5]
à € 2.845 per stuk
€ 30.864,82 - advocaatkosten, waarvan gedragen:
• door [eiseres] € 7.809,27
• door [gedaagde 4] € 10.709,09
• door [gedaagde 2] € 12.346,46
€ 800,00 - eigen successierecht betaald door [gedaagde 5]
€ 2.233,00 - voor moeder rekening van [Y] voldaan door [gedaagde 5]
------------------ =
€ 214.499,01 : 6
------------------ =
€ 35.749,83 komt toe aan elke erfgenaam.
4.46.
[eiseres] ontvangt:
€ 2.845,00 haar kindsdeel t.z.v. nalatenschap vader
€ 35.749,83 + haar erfdeel in de nalatenschap van moeder
€ 7.809,27 + vergoeding advocaatkosten
------------------ =
€ 46.404,10 totaal
4.47.
[gedaagde 1] ontvangt haar erfdeel in de nalatenschap van moeder à
€ 35.749,83.
4.48.
[gedaagde 2] ontvangt:
€ 35.749,83 zijn erfdeel in de nalatenschap van moeder
€ 12.346,46 + vergoeding advocaatkosten
------------------ =
€ 48.096,29 totaal
4.49.
[gedaagde 3] ontvangt:
€ 35.749,83 zijn erfdeel in de nalatenschap van moeder
€ 1.500,00 - voorschot aandeel begrafeniskosten door [gedaagde 5]
------------------ =
€ 34.249,83 totaal
4.50.
[gedaagde 4] ontvangt:
€ 35.749,83 haar erfdeel in de nalatenschap van moeder
€ 2.551,00 - deurwaarderskosten
------------------ =
€ 33.198,83
€ 10.709,09 + vergoeding advocaatkosten
------------------ =
€ 43.907,92 totaal
4.51.
[gedaagde 5] ontvangt:
€ 35.749,83 zijn erfdeel in de nalatenschap van moeder
€ 2.845,00 + zijn kindsdeel t.z.v. nalatenschap vader
€ 800,00 + successierecht
€ 2.233,00 + [Y]
€ 1.500,00 + van [gedaagde 3] i.v.m. voorschot aandeel begrafeniskosten
------------------ =
€ 43.127,83 totaal
4.52.
Het bij de notaris aanwezige saldo moet op de voormelde wijze worden uitgekeerd. In het geval de notaris nog kosten in rekening brengt voor het beheer van de gelden dienen de erfgenamen die elk voor 1/6e deel te dragen.
Voorschot
4.53.
Bij de vordering tot het toekennen van een voorschot op de erfenis heeft [eiseres] niet langer belang, nu de rechtbank hierbij een eindvonnis wijst. Deze vordering wordt dus afgewezen.
Proceskosten in de hoofdzaak en in het incident
4.54.
Er is geen grond om de werkelijke advocaatkosten van [eiseres] ten laste van de nalatenschap te brengen, noch om [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] te veroordelen in haar werkelijke advocaatkosten. Het argument dat alle erfgenamen, door het aanspannen van de hoofdzaak door [eiseres] , zijn gebaat overtuigt in dit verband niet. De andere erfgenamen hebben immers ook hun eigen proceskosten moeten maken. De vordering van [eiseres] wordt in zoverre afgewezen.
4.55.
In de hoofdzaak zal de rechtbank, gelet op de erfrechtelijke aard van het geschil, de proceskosten compenseren aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.56.
In verband met de samenhang met de hoofdzaak zullen de (te verwaarlozen) kosten van het incident op dezelfde wijze tussen partijen worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De rechtbank:
in het incident:
5.1.
laat [gedaagde 5] toe als tussenkomende partij in de hoofdzaak tussen [eiseres] enerzijds en [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] anderzijds;
5.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak:
in conventie en in reconventie:
5.3.
stelt de verdeling van de nalatenschap van [de moeder] , overleden op [datum overlijden 2] 2004 te [plaats overlijden] , als volgt vast:
5.4.
verstaat dat de inboedel verdeeld is, en dat daarover geen nadere verrekening meer behoeft plaats te vinden;
5.5.
bepaalt dat het onder de notaris rustende saldo à € 251.535,83 aldus moet worden uitgekeerd:
- aan [eiseres] € 46.404,10,
- aan [gedaagde 1] € 35.749,83,
- aan [gedaagde 2] € 48.096,29,
- aan [gedaagde 3] € 34.249,83,
- aan [gedaagde 4] € 43.907,92,
- aan [gedaagde 5] € 43.127,83,
5.6.
bepaalt dat, in het geval de notaris nog kosten in rekening brengt voor het beheer van de gelden, alle partijen die kosten elk voor een 1/6e deel moeten dragen en dat deze kosten dienovereenkomstig op de voormelde, aan hen uit te keren, bedragen in mindering zullen worden gebracht;
5.7.
gelast alle partijen hieraan hun medewerking te verlenen zodat de notaris overeenkomstig rov. 5.5 en 5.6 tot uitbetaling van het saldo kan overgaan;
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Alt-van Endt en in het openbaar uitgesproken op
25 september 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 1308