ECLI:NL:RBDHA:2018:9977
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- T. Sleeswijk Visser-de Boer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige op basis van onvoldoende onderbouwing
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 augustus 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige. De eiser, met V-nummer [V-nummer], had zijn aanvraag ingediend op basis van het verdrag tussen de Europese Unie en Turkije. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser geen ondernemingsplan of andere onderliggende documenten had overgelegd ter onderbouwing van zijn aanvraag. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanvraag terecht is afgewezen, omdat eiser ondanks een toezegging om binnen vier weken documentatie aan te leveren, dit niet heeft gedaan. De voorzieningenrechter heeft op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. De rechter oordeelde dat er geen sprake was van een schending van de Standstill-bepaling en dat het mvv-vereiste niet aan eiser was tegengeworpen, aangezien hij in het bezit was van een verblijfsvergunning voor Italië.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder terecht was, omdat er geen onderbouwing was voor de aanvraag en dat de aanvraag niet aan de Minister van Economische Zaken ter beoordeling kon worden voorgelegd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.