ECLI:NL:RBDHA:2018:9961

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2018
Publicatiedatum
17 augustus 2018
Zaaknummer
NL18.14125
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van opvolgende asielaanvraag van Russische eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 augustus 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de niet-ontvankelijkheid van een opvolgende asielaanvraag van een Russische eiser. De eiser, geboren in 1973, had op 11 juli 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris stelde dat de eiser geen nieuwe elementen of bevindingen had aangevoerd die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag, en dat hij zich nog steeds beroept op het asielrelaas dat in eerdere procedures was beoordeeld.

Tijdens de zitting op 14 augustus 2018, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft de rechtbank de argumenten van de eiser en de staatssecretaris gehoord. De eiser voerde aan dat hij nieuwe informatie had over zijn asielrelaas, waaronder het bezit van een paspoort van Ichkeerië en zijn aanwezigheid bij het Internationaal Strafhof. De rechtbank oordeelde echter dat deze elementen niet als nieuw konden worden aangemerkt, omdat ze niet relevant waren voor de beoordeling van de asielaanvraag. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat de Russische autoriteiten op de hoogte waren van zijn activiteiten en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Rusland in een situatie zou komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter J.M. Ghrib, in aanwezigheid van griffier J.C. de Grauw. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.14125

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Gerritsen).

ProcesverloopBij besluit van 24 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.14126, plaatsgevonden op 14 augustus 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is N. Epstein als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1973 en heeft de Russische nationaliteit. Hij heeft op 11 juli 2018 de onderhavige aanvraag ingediend.
Eiser heeft eerder, op 13 februari 2012, een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 13 maart 2012 is deze aanvraag afgewezen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van het asielverzoek. Het hiertegen door eiser ingediende beroep is bij uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 20 april 2012 ongegrond verklaard.
Op 18 september 2012 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 26 september 2012 is deze aanvraag, onder verwijzing naar het eerdere besluit van 13 maart 2012, afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het hiertegen door eiser ingediende beroep is bij uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 23 oktober 2012 ongegrond verklaard. Bij uitspraak bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 december 2012 is het hiertegen door eiser ingestelde hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Op 27 december 2012 is eiser aan Oostenrijk overgedragen.
Op 20 maart 2015 is eiser met de hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie naar Turkije gereisd om vandaar verder te reizen naar Rusland. Op 21 maart 2015 is eiser echter teruggekeerd naar Nederland en heeft hier een tweede opvolgende aanvraag ingediend. Bij besluit van 19 mei 2016 is deze aanvraag afgewezen. Het hiertegen door eiser ingediende beroep is bij uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 7 april 2017 ongegrond verklaard. Eiser is vervolgens met onbekende bestemming vertrokken en heeft op 17 mei 2017 en op 25 juli 2017 asielaanvragen in respectievelijk België en Duitsland ingediend. Op 11 juli 2018 is eiser vervolgens door België aan Nederland overgedragen.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij nieuwe informatie heeft met betrekking tot het asielrelaas dat hij in zijn vorige asielprocedure naar voren heeft gebracht. Voorts heeft eiser de nationaliteit van Ichkeerië aangenomen. Vanwege zijn contacten met strijders voor de onafhankelijkheid van Ichkeerië en het bezitten van een paspoort van Ichkeerië wordt eiser beschuldigd van terrorisme. Op 23 februari 2018 heeft eiser een rechtszaak bij het Internationaal Strafhof in Den Haag aangespannen tegen de president van Rusland. Bovendien heeft eiser in 2017 en 2018 via de sociale media kritiek geuit op de Russische autoriteiten en is hij de moderator van [naam] van de zender [zender]. Tot slot geeft eiser aan dat hij gescheiden is van zijn vrouw en religieus is gehuwd met een Belgische vrouw.
3. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag heeft gelegd. Eiser beroept zich nog immer op het asielrelaas dat in de vorige asielprocedure is beoordeeld dan wel had kunnen worden beoordeeld, waardoor in dit opzicht niet gesproken kan worden van nieuwe elementen of bevindingen. Ook de andere door eiser in deze procedure naar voren gebrachte omstandigheden kunnen volgens verweerder niet als zodanig worden aangemerkt.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Het bezit van het paspoort van Ichkeerië dient te worden aangemerkt als een nieuw element dan wel nieuwe bevinding, aangezien eiser pas na afloop van zijn vorige asielprocedure in het bezit is gesteld van dit paspoort. Eiser heeft in beroep kopieën van het paspoort overgelegd. Voorts voert eiser aan dat hij op 23 februari 2018 bij het Internationaal Strafhof in Den Haag aanwezig was om een aanklacht tegen Rusland in te dienen en dat hij na 7 april 2017 zeer actief is geweest op de sociale media in zijn kritiek op Poetin en Ramzan Kadyrov. Op zijn smartphone staan foto’s van zijn aanwezigheid bij het Internationaal Strafhof alsook bewijzen van zijn activiteiten op de sociale media. Eiser doet tot slot een beroep op de exceptie als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in de zaak Bahaddar tegen Nederland (ECLI:NL:XX:1998:AG8817) (de Bahaddar-exceptie).
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Ingevolge artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend waaraan door de vreemdeling geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
6.2.
Hieronder moet worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd.
6.3.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759) volgt dat er voor de bestuursrechter in vreemdelingenzaken geen ruimte meer bestaat om ambtshalve het ne bis-beoordelingskader toe te passen en dient de bestuursrechter elk besluit op een opvolgende aanvraag overeenkomstig artikel 8:69 van de Awb te toetsen in het licht van de daartegen door de vreemdeling aangevoerde beroepsgronden. Nu verweerder de opvolgende asielaanvraag met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk heeft verklaard, moet de bestuursrechter toetsen of verweerder dat in het licht van zijn beleid niet ten onrechte heeft gedaan.
6.4.
Wat betreft het overgelegde paspoort van Ichkeerië overweegt de rechtbank als volgt. Dat eiser heeft verklaard dat hij na zijn voorgaande asielprocedure de nationaliteit van Ichkeerië heeft verkregen, heeft verweerder niet als een rechtens relevant novum hoeven aanmerken. Uit de verklaringen van eiser tijdens zijn gehoor opvolgende aanvraag blijkt immers dat dit geen gevolgen heeft voor het bezit van de Russische nationaliteit. Eiser heeft immers verklaard dat het juridisch gezien voor hem niet mogelijk is om afstand te nemen van zijn Russische nationaliteit, hoewel hij dit graag zou willen. Eiser heeft niet middels zijn verklaringen of het overleggen van stukken aannemelijk gemaakt dat de Russische autoriteiten ervan op de hoogte zijn geraakt dat hij in het bezit is van een paspoort van Ichkeerië noch dat hij als de autoriteiten hiervan op de hoogte raken als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag moet worden aangemerkt dan wel het risico loopt te worden onderworpen aan een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) strijdige behandeling. Gelet hierop, ziet de rechtbank geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden zodat eiser het originele paspoort van Ichkeerië kan overleggen.
6.5.
De rechtbank stelt voorop dat het aan de vreemdeling is die een opvolgende aanvraag indient om nieuwe elementen of bevindingen naar voren te brengen. Daargelaten wat de reden ervan is dat eiser geen foto’s van de rechtszaak tegen Rusland bij het Internationaal Strafhof noch bewijzen van zijn sociale media activiteiten tegen de Russische overheid heeft overgelegd, overweegt de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft weten te maken dat de Russische autoriteiten bekend zijn met de kritiek die hij heeft geuit op de Russische regering en bewindspersonen en ervan op de hoogte zijn geraakt dat hij bij het Internationaal Strafhof aanwezig was. In dit verband heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser vage verklaringen heeft afgelegd. Zo heeft eiser niet toegelicht welke positie hij inneemt als moderator van [naam] van de zender [zender] en heeft hij niet nader geconcretiseerd hoe de Russische regering kennis heeft kunnen nemen van de berichten die eiser heeft verzonden binnen een gesloten WhatsApp groep met een twintigtal mensen die hij persoonlijk kent. Eiser heeft ook niet nader geconcretiseerd dat de Russische autoriteiten ervan op de hoogte zijn geraakt dat hij filmpjes op een YouTube kanaal heeft geplaatst, nu uit de naam van het profiel niet valt af te leiden dat dit kanaal aan hem toebehoort, hij zelf niet in de filmpjes voorkomt en hij deze ook niet heeft vervaardigd. Tot slot heeft eiser ook niet beschreven waar de rechtszaak tegen de Russische staat precies over gaat noch heeft hij toegelicht wat voor rol hij daarbij persoonlijk speelt.
6.6.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
6.7.
Evenmin zijn er bijzondere feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw 2000 die maken dat de rechtbank het bestreden besluit desondanks moet toetsen als ware het de afwijzing van een eerste aanvraag. Bij de beoordeling of bedoelde bijzondere omstandigheden zich voordoen, dient aansluiting te worden gezocht bij het arrest Bahaddar. Uit hetgeen in de onderhavige zaak naar voren is gebracht, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat een situatie als bedoeld in dit arrest zich voordoet. Met hetgeen eiser heeft aangevoerd, heeft hij, zonder nadere onderbouwing, niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Rusland in een situatie zal komen te verkeren die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. Het beroep op de Bahaddar-exceptie slaagt dan ook niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.