ECLI:NL:RBDHA:2018:9926

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2018
Publicatiedatum
16 augustus 2018
Zaaknummer
C/09/543862 / HA ZA 17-1230
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident inzake intellectuele eigendom tussen Nikon en Primary Holdings

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een bevoegdheidsincident tussen KABUSHIKI KAISHA NIKON en NIKON EUROPE B.V. (hierna gezamenlijk aangeduid als Nikon c.s.) en PRIMARY HOLDINGS LIMITED (hierna PHL). De rechtbank heeft op 1 augustus 2018 uitspraak gedaan in het incident, waarbij de bevoegdheid van de Nederlandse rechter aan de orde was. Nikon c.s. vorderde dat de rechtbank bevoegd was om kennis te nemen van de vorderingen tegen PHL, die gevestigd is in Gibraltar. De rechtbank oordeelde dat Gibraltar geen lidstaat is in de zin van artikel 125 lid 1 van de Uniemerkenverordening (UMVo), omdat er geen rechtbank voor het Uniemerk is aangewezen in Gibraltar. Dit betekent dat de vorderingen van Nikon c.s. op basis van artikel 125 lid 2 UMVo konden worden ingesteld bij de rechter van de lidstaat waar de eiser zijn woonplaats of vestigingsplaats heeft. Aangezien Nikon Europe in Nederland is gevestigd, was de rechtbank bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van Nikon c.s. De rechtbank wees het gevorderde af en hield de beslissing over de proceskosten aan tot het eindvonnis in de hoofdzaak. De zaak zal op 12 september 2018 weer op de rol komen voor het nemen van een conclusie van antwoord aan de zijde van PHL.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/543862 / HA ZA 17-1230
Vonnis in incident van 1 augustus 2018
in de zaak van
1. de vennootschap naar vreemd recht
KABUSHIKI KAISHA NIKON,
gevestigd te Tokyo, Japan,
2. de besloten vennootschap
NIKON EUROPE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het bevoegdheidsincident,
advocaat mr. F.W. Gerritzen te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar vreemd recht
PRIMARY HOLDINGS LIMITED,
gevestigd te Gibraltar, Gibraltar,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het bevoegdheidsincident,
advocaat mr. R. Klöters te Amsterdam.
Eiseressen in de hoofdzaak, verweersters in het incident zullen hierna gezamenlijk Nikon c.s. (enkelvoud) genoemd worden en afzonderlijk Nikon Corporation en Nikon Europe. De zaak wordt voor hen inhoudelijk behandeld door mr. Gerritzen voornoemd en mr. S.C. ten Bosch. Gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident zal hierna PHL genoemd worden. De zaak wordt inhoudelijk voor haar behandeld door mr. Klöters voornoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 oktober 2017, met productie 1 tot en met 14;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid ex artikel 11 Rv
- de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident, met productie 15 tot en met 20.
1.2.
Vonnis in het incident is nader bepaald op heden.

2.Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
Nikon c.s. vordert in de hoofdzaak - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar te verklaren bij voorraad:
1. PHL zal bevelen iedere inbreuk op de Nikon merken (nader gedefinieerd in de dagvaarding in 2.3) in de gehele Europese Unie te staken en gestaakt te houden;
2. PHL zal bevelen aan de advocaat van Nikon c.s. informatie te verstrekken over de herkomst en het distributiekanaal van de (in de dagvaarding nader gedefiniëerde) Inbreukmakende producten, onder toezending van bescheiden waaruit de juistheid van de gegevens blijkt;
3. PHL zal bevelen aan de advocaat van Nikon c.s. opgave te doen van de in het petitum van de dagvaarding onder (3) (a) tot en met (f) genoemde gegevens;
4. PHL zal bevelen de volledige voorraad Inbreukmakende producten als ook brochures en andere promotiemiddelen die zijn voorzien van de Nikon merken af te staan aan Nikon c.s.;
5. PHL zal bevelen aan Nikon c.s. een dwangsom te betalen van € 10.000,- voor iedere dag dat PHL in gebreke blijft aan de voornoemde bevelen te voldoen;
6. PHL zal veroordelen tot vergoeding van de schade die Nikon c.s. lijdt en heeft geleden door de verhandeling van de Inbreukmakende producten en de inbreuk op de Nikon merken, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet of de door PHL met de verhandeling van de Inbreukmakende producten genoten winsten aan Nikon c.s. af te dragen;
7. PHL zal veroordelen in de volledige proceskosten ex artikel 1019h Rv.
2.2.
Ter onderbouwing van haar vorderingen stelt Nikon c.s. - samengevat - dat Nikon Corporation, als moedermaatschappij van de Nikon Group, houdster is van de Nikon Uniemerken waar het in deze procedure om gaat. Nikon Europe is een dochtermaatschappij van Nikon Corporation. Nikon Europe is door Nikon Corporation gevolmachtigd om als zelfstandig eiseres en op eigen naam de Nikon merken te handhaven. PHL maakt inbreuk op de Nikon merken van Nikon Corporation door in meerdere Europese landen parallel geïmporteerde Nikon producten aan te bieden en/of te verkopen die zonder toestemming van Nikon c.s. in de Europese Economische Ruimte (EER) in het verkeer zijn gebracht. Daarnaast worden de producten van PHL herverpakt op een zodanig gebrekkige wijze dat - zelfs als het zou gaan om Nikon producten die wel met toestemming van Nikon c.s. in de EER in het verkeer zouden zijn gebracht - PHL zich niet op uitputting van de Nikon merken kan beroepen gelet op artikel 15 lid 2 UMVo [2] . De verbodsvordering en de nevenvorderingen grondt Nikon c.s. op artikel 9 lid 2 sub a, 17 en 130 UMVo jo artikel 2.21 en 2.22 BVIE [3] .

3.Het geschil in het bevoegdheidsincident

3.1.
Nikon c.s. grondt de bevoegdheid van de onderhavige rechtbank met betrekking tot de door haar ingestelde vorderingen in de hoofdzaak op artikel 123 lid 1, 124 en 125 lid 2 UMVo. Daartoe stelt zij dat PHL, die is gevestigd in Gibraltar, geen woonplaats heeft in een lidstaat van de Europese Unie in de zin van artikel 125 lid 1 UMVo. Gibraltar is geen onderdeel van Spanje en is weliswaar een Brits overzees gebiedsdeel, maar volgens het HvJ EU is Gibraltar geen onderdeel van het Verenigd Koninkrijk. Daarmee kan PHL niet op basis van artikel 125 lid 1 UMVo worden gedagvaard voor de rechterlijke instantie van de lidstaat waar zij haar woonplaats heeft. Dat betekent dat de vorderingen op basis van artikel 125 lid 2 UMVo kunnen worden ingesteld bij de rechterlijke instantie van de lidstaat waar eiser zijn woonplaats, dan wel vestigingsplaats, heeft. Nikon Europe heeft haar woonplaats in Nederland en is krachtens volmacht van Nikon Corporation gerechtigd in eigen naam op te treden. Nikon Corporation heeft met Nikon Europe een vestiging in Nederland zodat de rechtbank eveneens bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van Nikon Corporation.
3.2.
PHL vordert dat de rechtbank zich onbevoegd zal verklaren van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen. Zij stelt daartoe - zakelijk weergegeven - dat Gibraltar volgens artikel 52 VEU [4] jo artikel 355 lid 3 VWEU onderdeel uitmaakt van het Europees grondgebied waar het Unierecht van toepassing is en waarvan de buitenlandse betrekkingen door een lidstaat, te weten het Verenigd Koninkrijk, worden behartigd. Daarmee moet het territorium van Gibraltar gelijk worden gesteld met het territorium van een lidstaat en moet PHL op grond van artikel 125 lid 1 UMVo jo artikel 124 sub a UMVo gedagvaard worden voor de door deze lidstaat aangewezen rechtbank van het Uniemerk. Nu Gibraltar geen specifieke rechtbank voor het Uniemerk heeft aangewezen, maar het Verenigd Koninkrijk wel, dient PHL voor de rechtbank van het Verenigd Koninkrijk te worden gedagvaard.
3.3.
Nikon c.s. voert verweer. Naar aanleiding van het door PHL opgeworpen bevoegdheidsincident heeft zij zich subsidiair nog beroepen op de bevoegdheid van deze rechtbank voor zover de vorderingen betrekking hebben op Nederland, op grond van artikel 125 lid 5 UMVo. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het bevoegdheidsincident

4.1.
Voor de beantwoording van de vraag of artikel 125 lid 1 UMVo moet worden toegepast bij de vaststelling welke rechtbank voor het Uniemerk bevoegd is, is van belang of Gibraltar een lidstaat is in de zin van dit artikellid. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.2.
Gibraltar maakt, als Britse Kroonkolonie, geen deel uit van het Verenigd Koninkrijk. Het Unierecht is dan ook niet van toepassing op Gibraltar omdat Gibraltar deel van het Verenigd Koninkrijk zou zijn, maar omdat op grond van artikel 355 lid 3 VWEU de bepalingen van het VEU en het VWEU [5] (kort gezegd: het Unierecht) op Gibraltar van toepassing zijn verklaard (behoudens bepaalde uitgezonderde Verdragsregels). [6] Dat betekent dat het territorium van Gibraltar niet gelijk kan worden gesteld aan het territorium van het Verenigd Koninkrijk in die zin dat Gibraltar onderdeel is van de lidstaat het Verenigd Koninkrijk, zoals PHL stelt (althans, de rechtbank begrijpt dat zij dat bedoelt te stellen). In het hiervoor aangehaalde arrest overweegt het HvJEU dan ook uitdrukkelijk [7] : “
Dienaangaande heeft het Hof reeds vastgesteld, zoals alle betrokkenen hebben opgemerkt, dat Gibraltar geen deel uitmaakt van het Verenigd Koninkrijk”.
4.3.
Dat voor de toepassing van bepaalde Unieregelingen, zoals artikel 56 VWEU, is beslist dat situaties die slechts in Gibraltar gevestigde exploitanten en in het Verenigd Koninkrijk woonachtige personen betreffen, moeten worden gekwalificeerd als situaties waarvan alle aspecten zich binnen één lidstaat afspelen, [8] maakt dat niet anders. Dat is het gevolg van het feit dat Gibraltar als Britse kroonkolonie, waarop Unierechtelijke regels van toepassing zijn verklaard, in een bijzondere rechtsverhouding staat tot het Verenigd Koninkrijk. Datzelfde geldt voor het gegeven dat inwoners van Gibraltar mogen stemmen over Unierecht gerelateerde onderwerpen, zoals stemmen voor leden van het Europees Parlement en over de Brexit. Dat de inwoners van Gibraltar die rechten hebben kan niet tot de conclusie leiden dat Gibraltar onderdeel is van het Verenigd Koninkrijk. PHL wijst er ook op, dat in het kader van de Betekeningsverordening [9] is geregeld dat gerechtelijke stukken aan inwoners van Gibraltar betekend kunnen worden vanuit lidstaten van de Europese Unie. Dat is eveneens het gevolg van het feit dat de Betekeningsverordening op grond van artikel 355 lid 3 VWEU op Gibraltar van toepassing is. Ook daarmee is Gibraltar nog geen lidstaat in de zin van het VEU, noch een onderdeel daarvan.
4.4.
Het begrip ‘lidstaat’ in artikel 125 lid 1 UMVo dient te worden uitgelegd overeenkomstig de algemene uitlegging van dat communautaire begrip en derhalve overeenkomstig het VEU en VWEU, zodat Gibraltar ook geen (onderdeel van een) lidstaat is in de zin van artikel 125 lid 1 UMVo. Dat wordt bevestigd doordat noch Gibraltar zelf, noch het Verenigd Koninkrijk ten behoeve van Gibraltar een rechtbank voor het Uniemerk heeft aangewezen, conform artikel 123 lid 1 UMVo. Het voorgaande betekent dat artikel 125 lid 1 UMVo in de onderhavige zaak niet van toepassing is.
4.5.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om over dit geschilpunt prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen, zoals door PHL is verzocht. Dit is geen geschilpunt waar al langer (bijvoorbeeld in de literatuur) twijfel over bestaat, noch lijkt er sprake te zijn van een geschilpunt dat voor meer zaken van belang is.
4.6.
Gelet op de vestigingsplaats van Nikon Europe is deze rechtbank bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van die eiseres op grond van de artikelen 123 lid 1, 124 en 125 lid 2 UMVo in verbinding met artikel 3 van de Uitvoeringswet EG-verordening inzake het Gemeenschapsmerk. Ten aanzien van Nikon Corporation is de rechtbank bevoegd op grond van diezelfde bepalingen, aangezien Nikon Europe kan worden beschouwd als een vestiging van Nikon Corporation met een werkelijke en stabiele aanwezigheid van waaruit een bedrijfsactiviteit wordt verricht [10] . PHL heeft overigens ook niet (subsidiair) bestreden dat deze rechtbank bevoegd is, als haar standpunt ten aanzien van de toepasselijkheid van artikel 125 lid 1 UMVo niet zou worden gevolgd.
4.7.
De vordering in het bevoegdheidsincident wordt dan ook afgewezen. De rechtbank zal de beslissing over de proceskosten in het incident aanhouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak.

5.De beslissing

De rechtbank
in het bevoegdheidsincident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag
12 september 2018voor het nemen van een conclusie van antwoord aan de zijde van PHL.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M. Bus en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2018.

Voetnoten

1.Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
2.Verordening (EU) nr. 2017/1001 van het Europees parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk (codificatie), zoals geldend vanaf 1 oktober 2017
3.Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen)
4.Verdrag voor de Europese Unie
5.Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie
6.HvJ EU 13 juni 2017, C-591/15, ECLI:EU:C:2017:449 (Gibraltar Betting and Gaming Association), punt 4 tot en met 8 en 51
7.In punt 35
8.HvJ EU 13 juni 2017, C-591/15, ECLI:EU:C:2017:449 (Gibraltar Betting and Gaming Association), punt 33 tot en met 56
9.Verordening (EG), nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad
10.Vgl. HvJ EU 18 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:390 (Hummel/Nike)