ECLI:NL:RBDHA:2018:9854

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2018
Publicatiedatum
14 augustus 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 11074
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van mensenhandel en de beoordeling van bijzondere individuele omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een verblijfsvergunning voor eiseres, een Nigeriaanse vrouw, en haar drie minderjarige kinderen. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden, na aangifte van mensenhandel in 2015. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen en de eerder verleende verblijfsvergunningen ingetrokken, omdat eiseres niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.51 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van eiseres over haar ervaringen met mensenhandel summier en tegenstrijdig waren, en dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die haar verblijf in Nederland rechtvaardigden.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de Staatssecretaris op goede gronden had geconcludeerd dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij slachtoffer was van mensenhandel. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiseres niet in een nadelige positie was gebracht door het ontbreken van het proces verbaal van aangifte tijdens de bezwaarprocedure. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder het beroep op een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, verworpen en geconcludeerd dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/11074

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 augustus 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer],

haar drie minderjarige kinderen:
[kind 1],
[kind 2],
[kind 3],
(gemachtigde: mr. M.L. Hoogendoorn),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E Nardelli).

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een verblijfsvergunning ‘humanitair niet tijdelijk’ afgewezen en de verblijfsvergunningen onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’ c.q. ‘verblijf als familie- of gezinslid’ ingetrokken.
Bij besluit van 18 mei 2017 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E. Ujvari.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1981 en bezit de Nigeriaanse nationaliteit. Zij is moeder van [kind 1], [kind 2] en [kind 3]. Alle kinderen zijn minderjarig. Eiseres heeft op 29 mei 2015 aangifte gedaan van mensenhandel. Aan haar is een verblijfsvergunning onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’ verstrekt, in afwachting van het strafrechtelijk onderzoek naar de aangifte van eiseres. Op 25 juli 2016 is het strafrechtelijk onderzoek gesloten omdat onderzoek niets heeft opgeleverd en de aangifte geen andere aanknopingspunten voor nader onderzoek biedt.
2. Verweerder heeft de aanvraag voor een verblijfsvergunning ‘humanitair niet tijdelijk’ afgewezen en de verblijfsvergunningen onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’ c.q. ‘verblijf als familie- of gezinslid’ ingetrokken per 25 juli 2016. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef onder k, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (het Vb). Verweerder meent dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die rechtstreeks verband houden met mensenhandel. Verweerder acht het mensenhandelrelaas van eiseres niet aannemelijk. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat van eiseres gevergd kan worden dat zij Nederland verlaat en terugkeert naar Nigeria. De verblijfsvergunning van de kinderen wordt ook ingetrokken omdat zij een van eiseres afhankelijk verblijfsrecht hebben.
3. Eiseres kan zich met dit besluit niet verenigen. Eiseres stelt ten tijde van de bezwaarprocedure niet over een exemplaar van het rapport van aangifte te hebben beschikt, waardoor zij niet in staat was te reageren op de aantijgingen dat zij in het aangifteverhoor bij de politie over bepaalde aspecten van het relaas anders zou hebben verklaard. Om die reden was er ten tijde van de bezwaarprocedure geen equality of arms en is de beschikking op bezwaar onzorgvuldig tot stand gekomen. Verweerder heeft daarnaast onrechtmatig gehandeld door eiseres niet ter zitting te confronteren met de informatie in het proces verbaal van aangifte, maar slechts met de EUVIS informatie.
Eiseres stelt voorts dat zij op 29 februari 2016 kopieën van Nigeriaanse paspoorten aan verweerder heeft gezonden. Eiseres meent dat reeds hieruit blijkt dat zij niet de bedoeling had om te verzwijgen dat zij in Nigeria over paspoorten heeft beschikt. Eiseres heeft altijd bedoeld aan te geven dat [persoon X] alle reisdocumenten inclusief visa heeft geregeld, maar dat eiseres de documenten waarmee haar gezin heeft gereisd nooit heeft gezien nu deze in handen van [persoon X] waren en zijn gebleven.
Eiseres stelt dat uit het feit dat haar echtgenoot reeds aanwezig was bij de gehele visumaanvraag en eiseres er bij is gekomen voor afgifte van biometrische gegevens, geenszins blijkt dat de omstandigheden zoals door eiseres verklaard in strijd zijn met de visumcode. Daarnaast meent eiseres dat deze gang van zaken niet wil zeggen dat eiseres dus ook op de hoogte was van de overgelegde documenten bij de visumaanvraag. Eiseres meent dat verweerder er ten onrechte vanuit is gegaan dat de vlucht zoals vermeld op de bij de visumaanvraag verstrekte gegevens ook de vlucht is waarmee eiseres naar Europa is gereisd. Nu verweerder heeft nagelaten te checken of eiseres daadwerkelijk met deze vlucht is gereisd, kan verweerder de tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiseres over de vluchtroute niet tegenwerpen. Eiseres meent voorts dat verweerder ten onrechte de in de visumaanvraag verstrekte gegevens voor waar heeft aangenomen.
Verweerder heeft het ten onrechte niet aannemelijk geacht dat eiseres wederom in het bijzijn van een klant is gaan huilen en dat zij niet verschillend heeft bedoeld te verklaren over de sleutelbos.
Verder meent eiseres dat verweerder het beroep van eiseres op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam AWB 16/16296 ten onrechte als niet ter zake doende heeft afgedaan en het beroep van eiseres op deze uitspraak buiten beschouwing heeft gelaten.
Tot slot stelt eiseres dat sinds januari 2018 een multidisciplinair team mensenhandel is opgericht en dat haar zaak alsnog door dit team dient te worden beoordeeld.
Juridisch kader
4. Op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder k, van het Vb kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder een beperking verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden, worden verleend aan een vreemdeling die wegens bijzondere individuele omstandigheden naar het oordeel van verweerder blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen.
4.1
Op grond van paragraaf B9/12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) - voor zover hier van belang - verleent de IND op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder k, van het Vb een verblijfsvergunning als de vreemdeling aan één van de volgende voorwaarden voldoet:
1. de strafzaak heeft uiteindelijk geleid tot een onherroepelijke veroordeling;
2. de strafzaak heeft uiteindelijk niet geleid tot een veroordeling, maar het slachtoffer verblijft op het moment van de rechterlijke uitspraak al drie jaar of langer op basis van een verblijfsvergunning op grond van het beleid over mensenhandel in Nederland; of
3. er loopt een strafzaak en het slachtoffer verblijft drie jaar op basis van een verblijfsvergunning op grond van het beleid inzake mensenhandel in Nederland.
(…)
Als de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op één van de gronden die onder 1 tot en met 3 zijn beschreven, verleent de IND een verblijfsvergunning als de vreemdeling heeft onderbouwd dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, niet kan worden gevergd dat hij Nederland verlaat.
De IND betrekt in elk geval de volgende factoren bij de beoordeling of van de vreemdeling kan worden gevergd dat hij Nederland verlaat:
- risico van represailles ten opzichte van de vreemdeling en zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat zijn te bieden;
- risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie; en
- de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst.
Oordeel van de rechtbank
5. In geschil is de vraag of verweerder op goede gronden heeft overwogen dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die rechtstreeks verband houden met mensenhandel zodat van eiseres kan worden gevergd dat zij Nederland verlaat. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in onder meer de uitspraak van 2 december 2015 ( ECLI:NL:RVS:2015:3803) heeft overwogen mag van een vreemdeling worden verwacht dat hij aannemelijk kan verklaren over de wijze waarop hij slachtoffer is geworden van mensenhandel.
5.1
Met betrekking tot de aannemelijkheid van de door eiseres afgelegde verklaringen omtrent haar paspoort, het verkrijgen van een visum en de reis naar Nederland overweegt de rechtbank dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat deze verklaringen niet aannemelijk zijn. De verklaringen die eiseres ten tijde van haar aangifte bij de politie heeft afgelegd, verschillen van de verklaringen die zij heeft afgelegd ten tijde van de hoorzitting. Zo heeft zij bij de politie verklaard dat [Persoon Y] (haar echte naam is volgens eiseres [persoon X]) alles heeft geregeld en zijzelf haar eigen paspoort niet heeft gezien, terwijl eiseres tijdens de hoorzitting bij verweerder heeft verklaard dat zij is uitgereisd met haar eigen paspoort dat zij zelf zes of zeven jaar daarvoor heeft aangevraagd en dat zij dit paspoort kort voor haar uitreis heeft afgegeven aan de mensenhandelaar. Bij de politie heeft eiseres eveneens verklaard dat zij en de kinderen met [Persoon Y] mee moesten naar de ambassade om een visum aan te vragen, maar dat zij met de kinderen buiten bleef terwijl [Persoon Y] met haar echtgenoot naar binnen is gegaan. In Nigeria zijn op enig moment wel vingerafdrukken van haar en haar man afgenomen maar ze weet niet waar en of dit een overheidsinstantie of een ambassade was. Voorts heeft zij bij de politie verklaard dat [Persoon Y] haar heeft meegenomen naar een winkel in Lagos waar iemand foto’s van het gezin nam. Pas nadat eiseres bij de hoorzitting is geconfronteerd met het feit dat iemand anders voor haar geen visum heeft kunnen aanvragen omdat hiervoor biometrische gegevens zijn gebruikt, heeft eiseres verklaard dat zij en de kinderen naar binnen werden geroepen, dat er foto’s werden gemaakt en dat er ook vingerafdrukken zijn afgenomen.
De verklaringen van eiseres over haar reis naar Nederland zijn voorts zeer summier en weinig concreet. Zo kan eiseres niet vertellen op welke dag zij Nigeria heeft verlaten, op welke dag zij (vermoedelijk) is aangekomen in Nederland, in welk land het vliegtuig een tussenlanding heeft gemaakt en zij weet niet met welke luchtvaartmaatschappij(en) zij heeft gereisd. Uit de van de Italiaanse autoriteiten ontvangen gegevens zoals deze bij de visumaanvraag zijn gebruikt, blijken eveneens een aantal tegenstrijdigheden met de verklaringen van eiseres. Zo heeft eiseres verklaard dat zij denkt dat zij in de eerste week van april 2015 in Nederland is aangekomen, echter uit de vluchtgegevens blijkt dat eiseres op 14 maart 2015 Nederland zou zijn ingereisd. Voorts stelt eiseres dat zij haar man bij een tussenstop op weg naar Nederland is kwijtgeraakt terwijl Schiphol juist de tussenstop was voor een vlucht naar Italië.
De rechtbank overweegt voorts dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiseres over de mensenhandelaar en de ontsnapping uit de woning van de mensenhandelaar in Nederland summier en weinig concreet zijn. Zo noemt eiseres verschillende namen voor de persoon die zij aanduidt als de mensenhandelaar en staat de mensenhandelaar op de boekingsgegevens niet vermeld, terwijl eiseres verklaard heeft dat deze persoon met haar en het gezin is meegereisd naar Nederland. Voorts heeft eiseres verschillende verklaringen afgelegd omtrent de ontsnapping uit de woning. Bij de politie heeft zij verklaard dat de deur open was gelaten en zij geen sleutel nodig had om de deur te openen, terwijl in de gronden van bezwaar is gesteld dat eiseres geluk heeft gehad omdat [persoon X] de sleutelbos was vergeten mee te nemen zodat het voor eiseres mogelijk was om de deur te openen.
5.2
Eiseres stelt dat niet voldaan is aan het vereiste van equality of arms omdat zij ten tijde van de bezwaarprocedure nog niet in het bezit was van het proces verbaal van aangifte van 29 mei 2015. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat eiseres door dit feit in een dusdanig nadelige positie is gebracht dat zij haar zaak niet naar behoren heeft kunnen bepleiten. Daarbij weegt de rechtbank mee dat het proces verbaal van aangifte een weergave betreft van verklaringen die eiseres zelf heeft afgelegd. Zij is bij de politie gehoord met behulp van een tolk en heeft, nadat haar verklaring aan haar is voorgelezen, in haar verklaring volhard en deze ondertekend. Bij de hoorzitting is eiseres in staat gesteld een aantal punten op te helderen en in staat gesteld haar verklaringen toe te lichten. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiseres niet alleen tegenstrijdig heeft verklaard ten opzichte van de gegevens zoals deze blijken uit de visumaanvraag. Voor zover niet zou kunnen worden uitgegaan van de gegevens zoals deze zijn verstrekt bij het visum, heeft verweerder ook op andere punten het relaas niet ten onrechte summier, weinig concreet en tegenstrijdig kunnen achten.
5.3
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het mensenhandelrelaas van eiseres niet ten onrechte niet aannemelijk heeft geacht. Dat eiseres bij haar gehoren in het kader van de asielprocedure uitgebreider heeft verklaard, maakt niet dat verweerder hetgeen onder rechtsoverweging 5.1 is weergegeven, eiseres niet heeft kunnen tegenwerpen. Dat het mensenhandelrelaas van eiseres alsnog door een multidisciplinair team moet worden beoordeeld, wordt dan ook niet gevolgd.
5.4
Het beroep van eiseres op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (AWB 16/16296) slaagt niet. Zoals hiervoor is overwogen heeft verweerder zich in de onderhavige zaak niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het mensenhandelrelaas van eiseres niet aannemelijk is. De toets die verweerder hierbij heeft toegepast is in lijn met de Afdelingsjurisprudentie zoals onder rechtsoverweging 5 is weergegeven.
5.5
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die rechtstreeks verband houden met mensenhandel waardoor van eiseres niet kan worden gevergd dat zij Nederland verlaat.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Kroon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.