ECLI:NL:RBDHA:2018:9789
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Erkenning van Nederlanderschap en de gevolgen van familierechtelijke betrekkingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de erkenning van het Nederlanderschap van eiseres, geboren in Polen. Eiseres had een aanvraag voor een Nederlands paspoort ingediend, maar deze was door de minister van Buitenlandse Zaken niet in behandeling genomen. De rechtbank oordeelde dat de erkenning van eiseres door haar vader, die ten tijde van de erkenning gehuwd was met een andere vrouw, nietig was. Dit leidde tot de conclusie dat eiseres geen recht had op het Nederlanderschap op basis van deze erkenning.
De rechtbank stelde vast dat er ten tijde van het bestreden besluit geen juridische basis was om aan te nemen dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestond tussen eiseres en haar vader, die de erkenning zou kunnen legitimeren. Eiseres had aangevoerd dat de erkenning door haar vader op een later moment bekrachtigd was door de civiele kamer van de rechtbank, maar de rechtbank oordeelde dat deze bekrachtiging niet terugwerkende kracht had. De rechtbank volgde niet het standpunt van eiseres dat de eis dat de band tussen haar ouders door een rechtbank vastgesteld moest worden, in strijd was met artikel 8 van het EVRM.
De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had gesteld dat hij niet bevoegd was om de erkenning te bekrachtigen en dat eiseres zich hiervoor tot de civiele rechter moest wenden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat het vertrouwensbeginsel niet kan leiden tot het verkrijgen van het Nederlanderschap, aangezien dit niet kan worden ontleend aan eerder onterecht verstrekte paspoorten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van juridische duidelijkheid omtrent het Nederlanderschap en de voorwaarden waaronder erkenning kan plaatsvinden.