ECLI:NL:RBDHA:2018:9789

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2018
Publicatiedatum
13 augustus 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3495
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van Nederlanderschap en de gevolgen van familierechtelijke betrekkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de erkenning van het Nederlanderschap van eiseres, geboren in Polen. Eiseres had een aanvraag voor een Nederlands paspoort ingediend, maar deze was door de minister van Buitenlandse Zaken niet in behandeling genomen. De rechtbank oordeelde dat de erkenning van eiseres door haar vader, die ten tijde van de erkenning gehuwd was met een andere vrouw, nietig was. Dit leidde tot de conclusie dat eiseres geen recht had op het Nederlanderschap op basis van deze erkenning.

De rechtbank stelde vast dat er ten tijde van het bestreden besluit geen juridische basis was om aan te nemen dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestond tussen eiseres en haar vader, die de erkenning zou kunnen legitimeren. Eiseres had aangevoerd dat de erkenning door haar vader op een later moment bekrachtigd was door de civiele kamer van de rechtbank, maar de rechtbank oordeelde dat deze bekrachtiging niet terugwerkende kracht had. De rechtbank volgde niet het standpunt van eiseres dat de eis dat de band tussen haar ouders door een rechtbank vastgesteld moest worden, in strijd was met artikel 8 van het EVRM.

De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had gesteld dat hij niet bevoegd was om de erkenning te bekrachtigen en dat eiseres zich hiervoor tot de civiele rechter moest wenden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat het vertrouwensbeginsel niet kan leiden tot het verkrijgen van het Nederlanderschap, aangezien dit niet kan worden ontleend aan eerder onterecht verstrekte paspoorten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van juridische duidelijkheid omtrent het Nederlanderschap en de voorwaarden waaronder erkenning kan plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/3495

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 augustus 2018 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] (Polen), eiseres

(gemachtigde: mr. J.W.M. Hagelaars),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: I.S. IJserinkhuijsen)

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een Nederlands paspoort niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 13 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2018.
Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1994 in [geboorteplaats] (Polen) als kind van [naam 1]. Zij verkreeg bij haar geboorte de Poolse nationaliteit. Op 16 september 1994 is zij bij de burgerlijke stand in [plaats] erkend door de heer [naam 2]. Op 11 oktober 2016 heeft eiseres bij de Nederlandse ambassade in Warschau een Nederlands paspoort aangevraagd.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat sprake is van een nietige erkenning waaraan eiseres niet het Nederlanderschap kan ontlenen. Zij is erkend door een Nederlander die ten tijde van de erkenning gehuwd was met een andere vrouw dan haar moeder. Of de in Polen ontstane familierechtelijke betrekking tussen belanghebbende en de heer [naam 2] in Nederland kan worden erkend, dient te worden bepaald aan de hand van de bepalingen van Boek 10 BW. Volgens artikel 10:101, tweede lid en onder a, van het BW doet zich een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 10:100, eerste lid en onder c, van het BW met betrekking tot de erkenning in elk geval voor indien deze is verricht door een Nederlander die naar Nederlands recht niet bevoegd zou zijn het kind te erkennen. Ingevolge artikel 1:204, eerste lid, aanhef en onder e, van het BW, zoals dat
luidde tot 1 april 2014, was een erkenning gedaan door een op het tijdstip van de
erkenning met een andere vrouw gehuwde man nietig, tenzij de rechtbank heeft
vastgesteld dat aannemelijk is dat tussen de man en de moeder een band bestaat
of heeft bestaan die in voldoende mate met een huwelijk op een lijn valt te stellen
of dat tussen de man en het kind een nauwe persoonlijk betrekking bestond. Het
feit dat per 1 april 2014 het BW is gewijzigd, waardoor erkenning door een
gehuwde man wel is toegestaan, maakt dit niet anders. De wetswijziging voorziet
niet in overgangsrecht en in het nationaliteitsrecht geldt dat wordt uitgegaan van
het recht dat van toepassing is wanneer een rechtsfeit zich voordoet. Het moment
van de erkenning bepaalt dus welk recht van toepassing is op de afstamming en
de eventuele verkrijging van het Nederlanderschap.
3. Eiseres voert aan dat gelet op de normale regels van erkenning niets aan de erkenning van de geboorteakte in de wegstaat. De vraag of sprake is van strijd met de openbare orde dient ex nunc te worden beantwoord. Aangezien er naar huidig recht geen beletsel zou zijn voor de erkenning door haar vader is van strijd met de openbare orde geen sprake. Eiseres verwijst in dit verband naar de Groene Serie (GS Personen- en Familierecht, artikel 4 RWN, aant. 4.1.3) en een vonnis van 13 oktober 2014 (ECLI:NL:RBDHA:2014:12511) van de civiele kamer van deze rechtbank. Zij heeft er ook op gewezen dat zij in het verleden drie maal een paspoort heeft gekregen. Voorts beroept eiseres zich op artikel 3:58 BW en stelt dat de erkenning is bekrachtigd. In de periode tussen de erkenning en het einde van het huwelijk hadden eiseres (via haar wettelijk vertegenwoordiger) en haar moeder zich op het gebrek in de erkenning kunnen beroepen. Dat hebben zij niet gedaan. De moeder van eiseres heeft met de erkenning ingestemd. De bekrachtiging werkt terug tot het moment van erkenning. Tevens voert eiseres aan dat haar een beroep toekomt op artikel 1:209 BW, nu zij een staat conform de geboorteakte heeft. Zij gaat al vanaf haar geboorte door het leven onder de achternaam van haar vader en heeft nooit een andere achternaam gehad. Eiseres kan haar bezit van staat aan een ieder tegenwerpen, dus ook aan de minister. Ook stelt eiseres zich op het standpunt dat tussen haar en haar vader een nauwe persoonlijke betrekking bestaat en bestond op grond waarvan de erkenning niet nietig was. De eis dat family life door de rechter zou moeten worden vastgesteld is in strijd met de beschermingsgedachte van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Artikel 4, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) luidde tot 1 april 2003 als volgt: “Nederlander wordt de minderjarige vreemdeling die door een Nederlander wordt erkend”.
Ingevolge artikel 1:204, eerste lid en onder e, van het BW - zoals dat luidde tot 1 april 2014 - is de erkenning nietig, indien zij is gedaan door een op het tijdstip van de erkenning met een andere vrouw gehuwd man, tenzij de rechtbank heeft vastgesteld dat aannemelijk is dat tussen de man en de moeder een band bestaat of heeft bestaan die in voldoende mate met een huwelijk op één lijn valt te stellen of dat tussen de man en het kind een nauwe persoonlijke betrekking bestaat.
5. Niet in geschil is dat de vader van eiseres ten tijde van de erkenning gehuwd was met een andere vrouw dan de moeder van eiseres.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het feit dat het BW per 1 april 2014 is gewijzigd, waardoor erkenning door een gehuwde man wel is toegestaan, niet maakt dat eiseres aan de erkenning het Nederlanderschap kan ontlenen. Het stelsel van de RWN staat in de weg aan het met terugwerkende kracht tot het tijdstip van de erkenning verkrijgen van het Nederlanderschap door eiseres. Artikel 2, eerste lid, van de RWN bevat het uitgangspunt dat de verkrijging van het Nederlanderschap geen terugwerkende kracht heeft. In het licht van de zekerheid die dient te bestaan omtrent het mogelijke Nederlanderschap van een kind op grond van zijn afstamming kan niet worden aanvaard dat een familierechtelijke betrekking die op het moment dat deze ontstond niet kon worden erkend wegens onverenigbaarheid met de (Nederlandse) openbare orde op een later moment alsnog wordt erkend en leidt tot het verkrijgen van het Nederlanderschap met terugwerkende kracht. De rechtbank verwijst in dit verband naar de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 19 mei 2017 (ECLI:NL:HR:2017:942).
Ten tijde van het bestreden besluit was niet door een rechtbank vastgesteld dat aannemelijk is dat tussen de vader en moeder van eiseres een band bestaat of heeft bestaan die in voldoende mate met een huwelijk op een lijn valt te stellen of dat tussen de man en het kind een nauwe persoonlijk betrekking bestond, zodat eiseres niet op deze grond alsnog het Nederlanderschap had verkregen. De rechtbank volgt niet het standpunt van eiseres dat de eis dat deze band moet worden vastgesteld door een rechtbank in strijd is met de beschermingsgedachte van artikel 8 van het EVRM. Hiertoe wordt overwogen dat deze eis niet in de weg staat aan de uitoefening van de rechten die door artikel 8 van het EVRM worden beschermd. Voorts heeft verweerder terecht gesteld dat hij niet bevoegd is om vast te stellen dat de erkenning is bekrachtigd of om bezit van staat vast te stellen. Eiseres dient zich hiervoor tot de civiele rechter te wenden. Voor zover eiseres stelt dat verweerder een paspoort aan haar had moeten verstrekken omdat drie keer eerder aan haar een paspoort is verstrekt en zij hiermee een beroep doet op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiseres aan een ten onrechte verstrekt paspoort niet het Nederlanderschap kan ontlenen. Uit het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2003 in zaak nr. R03/007HR (ECLI:NL:HR:2003:AL8544) volgt dat het Nederlanderschap kan worden verkregen noch behouden door de werking van een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
6. De rechtbank stelt vast dat de civiele kamer van deze rechtbank op 22 december 2017 heeft vastgesteld dat ten tijde van de erkenning tussen eiseres en haar vader sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking, zodat de erkenning alsnog wordt erkend. Deze vaststelling dateert van na het bestreden besluit. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het bezwaar terecht ongegrond is verklaard. Door de beslissing van de civiele rechter is achteraf vastgesteld dat eiseres ten tijde van het primaire besluit en de beslissing op bezwaar de Nederlandse nationaliteit had. Op het moment dat het bestreden besluit werd genomen kon verweerder echter niet anders oordelen dan dat aan eiseres geen paspoort kon worden verstrekt. Dat verweerder zelf eerder tot drie keer toe zonder tussenkomst van een rechter een Nederlands paspoort aan eiseres heeft verstrekt doet hier niet aan af.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
14 augustus 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.