ECLI:NL:RBDHA:2018:9729

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2018
Publicatiedatum
10 augustus 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 9223
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op grond van artikel 4:6 Awb zonder nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf door eiseres, een Guinese vrouw. Eiseres had op 20 januari 2017 een aanvraag ingediend om haar echtgenoot te bezoeken, maar deze aanvraag werd afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken op 25 januari 2017. Het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd op 30 maart 2017 kennelijk ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiseres een opvolgende aanvraag betreft in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres voerde aan dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren, zoals de geboorte van haar tweede kind en de schoolverklaring van haar oudste kind. De rechtbank oordeelde echter dat deze omstandigheden niet als nieuw konden worden aangemerkt, aangezien ze al bekend waren bij de eerdere afwijzing van de visumaanvraag in 2016. De rechtbank concludeerde dat verweerder zich terecht op het standpunt had gesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herbeoordeling van de aanvraag rechtvaardigden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter J.J.P. Bosman, in aanwezigheid van griffier J.C. de Grauw, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/9223

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J. Brouwer),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J.R. Toussaint).

Procesverloop

Bij besluit van 25 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 30 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2017.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is [referent] (referent) ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1991 en heeft de Guinese nationaliteit. Op 20 januari 2017 heeft eiseres de onderhavige aanvraag voor het bezoeken van haar echtgenoot (referent) ingediend. Eiseres heeft eerder, op 12 juli 2016, een aanvraag tot het verlenen van een visum voor kort verblijf ingediend. Bij besluit van 13 juli 2016 is deze aanvraag afgewezen. Het hiertegen ingediende bezwaar van eiseres is bij besluit van 20 december 2016 kennelijk ongegrond verklaard. Dit besluit is in rechte vast komen te staan.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres, onder verwijzing naar het besluit van 20 december 2016, afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Niet is gebleken dat er (relevante) nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden ten opzichte van de visumaanvraag van 12 juli 2016 zijn. De in bezwaar aangevoerde omstandigheid, te weten de geboorte van het tweede kind van eiseres, en de overgelegde schoolverklaring ten behoeve van het oudste kind van eiseres doen niet af aan het besluit van 20 december 2016.
3. Ingevolge artikel 32 van de Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) wordt een visum geweigerd:
a. a) indien de aanvrager:
ii. het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond;
of
b) indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
4. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Ten onrechte werpt verweerder het niet aanvoeren van nieuwe feiten en omstandigheden tegen. Eiseres verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759). Eiseres voert aan dat wel degelijk sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Daarbij wijst eiseres erop dat zij ten tijde van de eerdere visumaanvraag in verwachting was. Ten tijde van de huidige aanvraag is haar tweede kind geboren. De oudste dochter zal tijdens het verblijf van eiseres in Nederland bij een oppas blijven en niet meekomen naar Nederland. Gelet hierop heeft eiseres voldoende sociale binding met haar land van herkomst. Tot slot voert eiseres aan dat haar kinderen niet in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit. Hiertoe overlegt eiseres het afwijzende besluit van 10 november 2017 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten aanzien van haar oudste dochter.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. De rechtbank stelt vast dat het verblijfsdoel van de onderhavige aanvraag gelijk is aan het verblijfsdoel van de eerdere aanvraag, te weten kort verblijf voor familiebezoek. Derhalve is deze aanvraag een opvolgende aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
6.1.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759) vloeit voort dat bestuursrechters het zogenoemde ne bis-beoordelingskader in vreemdelingenzaken niet langer toepassen en dat de bestuursrechter het besluit voortaan als uitgangspunt moet nemen bij zijn toetsing en niet meer uit zichzelf zal beoordelen of er sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Nu verweerder de aanvraag van eiseres met toepassing van artikel 4:6 van de Awb heeft afgewezen, zal de rechtbank beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
6.2.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. In het eerdere besluit van 20 december 2016 is reeds meegenomen dat eiseres hoogzwanger was dan wel recentelijk was bevallen van haar tweede kind en dat het oudste kind van eiseres in Guinee zou achterblijven bij een oppas ten tijde van het verblijf van eiseres in Nederland. De geboorte van het jongste kind van eiseres betreft dan ook geen nieuw feit of veranderde omstandigheid. In het eerdere besluit heeft verweerder overwogen dat op geen enkele wijze is aangetoond dan wel aannemelijk is gemaakt dat het oudste kind bij een oppas in Guinee zal verblijven. De rechtbank stelt vast dat eiseres dit ook in de huidige procedure niet heeft onderbouwd. De overgelegde schoolverklaring ten aanzien van de oudste dochter van eiseres kan niet worden aangemerkt als een nieuw feit of veranderde omstandigheid, nu in deze verklaring is opgenomen dat de dochter sinds 5 oktober 2016 op school is toegelaten. Deze verklaring had derhalve al tijdens de eerdere procedure overgelegd kunnen en moeten worden. De omstandigheid dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte overweegt dat de oudste dochter van eiseres in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit – zoals blijkt uit het door eiseres overgelegde besluit ten aanzien van haar dochter – maakt het vorenstaande niet anders.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.