ECLI:NL:RBDHA:2018:9729
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op grond van artikel 4:6 Awb zonder nieuwe feiten of omstandigheden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf door eiseres, een Guinese vrouw. Eiseres had op 20 januari 2017 een aanvraag ingediend om haar echtgenoot te bezoeken, maar deze aanvraag werd afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken op 25 januari 2017. Het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd op 30 maart 2017 kennelijk ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiseres een opvolgende aanvraag betreft in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres voerde aan dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren, zoals de geboorte van haar tweede kind en de schoolverklaring van haar oudste kind. De rechtbank oordeelde echter dat deze omstandigheden niet als nieuw konden worden aangemerkt, aangezien ze al bekend waren bij de eerdere afwijzing van de visumaanvraag in 2016. De rechtbank concludeerde dat verweerder zich terecht op het standpunt had gesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herbeoordeling van de aanvraag rechtvaardigden.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter J.J.P. Bosman, in aanwezigheid van griffier J.C. de Grauw, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.