ECLI:NL:RBDHA:2018:9576
Rechtbank Den Haag
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van asielaanvraag en de gevolgen van digitale indiening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2018 uitspraak gedaan op het verzet van een opposant tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep inzake de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De opposant had zijn gronden van beroep ingediend via het digitale loket, maar de rechtbank oordeelde dat de laatste stap in het proces, het daadwerkelijk indienen van de gronden, niet was gezet. Dit werd bevestigd door een technisch onderzoek dat aantoonde dat de gronden wel waren geüpload, maar niet correct waren ingediend. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd gesteld dat enkel uploaden niet gelijkstaat aan indienen.
De opposant voerde aan dat hij zich beroept op de Bahaddar-exceptie, omdat hij medische klachten heeft die een overdracht naar Italië zouden bemoeilijken. De rechtbank oordeelde echter dat de medische situatie van de opposant niet zodanig zwaarwegend was dat dit de beoordeling van zijn asielaanvraag zou beïnvloeden. De rechtbank benadrukte dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat de medische voorzieningen in Italië vergelijkbaar zijn met die in Nederland.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond en handhaafde de eerdere uitspraak van niet-ontvankelijkheid. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 juli 2018 en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.