In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een minderjarige asielzoeker, hierna eiser genoemd, tegen een eerder ongegrond verklaard beroep. Eiser had tegen de beslissing op bezwaar van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 9 mei 2018 beroep ingesteld, dat op 23 mei 2018 ongegrond werd verklaard. Eiser heeft verzet ingesteld, stellende dat de rechtbank ten onrechte zonder zitting uitspraak heeft gedaan. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard, omdat de belangen van eiser onvoldoende in de beoordeling zijn betrokken. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet heeft aangetoond dat de specifieke omstandigheden van eiser in Duitsland zijn beoordeeld, en dat de belangen van het kind, zoals vastgelegd in artikel 3 van het IVRK, niet zijn meegewogen. Eiser heeft psychische klachten en een kwetsbare positie, en de rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van eiser in acht moeten worden genomen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1252,50.