ECLI:NL:RVS:2017:3166

Raad van State

Datum uitspraak
15 november 2017
Publicatiedatum
16 november 2017
Zaaknummer
201705691/5/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar inzake het provinciaal inpassingsplan Windpark Bijvanck

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 15 november 2017 uitspraak gedaan op het verzet van het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar tegen een eerdere uitspraak van 24 augustus 2017. In die eerdere uitspraak werd het beroep van het college tegen het besluit van de provinciale staten van Gelderland tot vaststelling van het provinciaal inpassingsplan 'Windpark Bijvanck' niet-ontvankelijk verklaard. Dit gebeurde omdat het college het verschuldigde griffierecht niet tijdig had betaald. Het college voerde in verzet aan dat het niet op de hoogte was van de factuur en dat het niet tijdig voldoen van het griffierecht niet aan hen kon worden toegerekend.

De Afdeling heeft het verzet behandeld op 30 oktober 2017. Tijdens deze zitting werd het college vertegenwoordigd door drs. A.J.A. Sannes en mr. T.E.P.A. Lam. De Afdeling overwoog dat het college wel degelijk op de hoogte was van de betalingsverplichting en dat het niet tijdig voldoen van het griffierecht het gevolg was van een onjuiste verwerking door de gemeentelijke postkamer. De Afdeling concludeerde dat het college niet voldoende had aangetoond dat het niet tijdig voldoen van het griffierecht niet aan hen kon worden toegerekend.

De Afdeling verklaarde het verzet ongegrond en oordeelde dat de eerdere uitspraak van 24 augustus 2017 in stand bleef. De Afdeling benadrukte dat de regeling omtrent griffierechten in het bestuursrecht niet de toegang tot de rechter ontnam, mits aan de wettelijke vereisten werd voldaan. De beslissing werd genomen zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201705691/5/R6.
Datum uitspraak: 15 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van:
het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar,
opposant,
tegen de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2017 in zaak nr. 201705691/4/R6.
Procesverloop
Bij uitspraak van 24 augustus 2017, in zaak nr. 201705691/4/R6, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het beroep van het college tegen het besluit van provinciale staten van Gelderland van 24 mei 2017 tot vaststelling van het provinciaal inpassingsplan "Windpark Bijvanck" en de met dit inpassingsplan gecoördineerd behandelde besluiten niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college verzet gedaan.
De Afdeling heeft het verzet ter zitting behandeld op 30 oktober 2017, waar het college, vertegenwoordigd door drs. A.J.A. Sannes, en bijgestaan door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, is verschenen.
Overwegingen
1.    De artikelen van de Awb die in deze zaak van toepassing zijn, luiden als volgt:
Artikel 8:38
"1 Indien de griffier een bij aangetekende brief verzonden stuk terug ontvangt en hem blijkt dat de geadresseerde op de dag van verzending of uiterlijk een week daarna in de basisregistratie personen stond ingeschreven op het op het stuk vermelde adres, dan verzendt hij het stuk zo spoedig mogelijk bij gewone brief."
Artikel 8:54
"1. Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat:
a. de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is,
b. het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,
c. het beroep kennelijk ongegrond is, of
d. het beroep kennelijk gegrond is.
2. In de uitspraak na toepassing van het eerste lid worden partijen gewezen op artikel 8:55, eerste lid."
Artikel 8:55
"1. Tegen de uitspraak, bedoeld in artikel 8:54, tweede lid, kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan verzet doen bij de bestuursrechter."
2.    Verzet, als bedoeld in artikel 8:55 van de Awb, betreft uitsluitend de vraag of de Afdeling ten onrechte tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan wegens de kennelijke uitkomst van - in dit geval - het beroep van het college tegen het besluit van provinciale staten van 24 mei 2017. Dit betekent dat de beoordeling van de Afdeling in deze verzetprocedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder het college op zitting te horen. Indien in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat omtrent de uitkomst. Zo ja, dan dient de verzetrechter het verzet gegrond te verklaren opdat nader onderzoek kan plaatsvinden.
3.    In de uitspraak, waarvan verzet, heeft de Afdeling het beroep van het college niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verschuldigde griffierecht niet binnen drie weken na de dag van verzending van de mededeling van de griffier van de Raad van State van 18 juli 2017, dat wil zeggen uiterlijk 8 augustus 2017, op de rekening van de Raad van State is bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State betaald, terwijl evenmin is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat het college in verzuim is geweest.
4.    Het college voert in verzet aan dat hem het niet tijdig voldoen van het griffierecht niet is aan te rekenen, omdat het college niet op de hoogte was van het bestaan van de factuur. Omdat het college alleen de per gewone post verzonden brief van 18 juli 2017 heeft ontvangen met een in zwart-wit gedrukte kopie van de ontvangstbevestiging en omdat de per gewone post verzonden brief geen melding maakte van de factuur, kan het college naar zijn mening niet worden verweten de factuur over het hoofd te hebben gezien. Volgens het college had in de per gewone post verzonden brief van 18 juli 2017 de factuur moeten worden vermeld en een duidelijk kenmerk op de factuur moeten zijn aangegeven, dan wel had het college een aparte en goed herkenbare factuur moeten ontvangen. Het college heeft geen aangetekend verzonden op origineel papier gedrukt exemplaar van de brief van 18 juli 2017 en de daarbij behorende factuur ontvangen, zodat het niet reageren op de per gewone post verzonden brief met kopie van de ontvangstbevestiging van 18 juli 2017 ook reeds verschoonbaar is, aldus het college. Omdat in een procedure waarop de Crisis- en herstelwet van toepassing is door de Afdeling slechts één termijn voor het voldoen van het griffierecht wordt gegeven en daarna bij niet-betaling ervan direct wordt overgegaan tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, had het college, gezien de verstrekkende consequentie die de Afdeling verbindt aan het uitblijven van betaling van het griffierecht, het college door middel van een rappel of telefonische melding in de gelegenheid moeten stellen het griffierecht alsnog te voldoen, waartoe het college onmiddellijk zou zijn overgegaan. Nu de Afdeling dit heeft nagelaten, wordt het college in feite de toegang tot de rechter onthouden en is de niet-ontvankelijkverklaring in de uitspraak van 24 augustus 2017 onredelijk en disproportioneel in verhouding tot het te dienen doel van het voortvarend behandelen van de beroepsprocedure, aldus het college.
5.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de Afdeling het volgende gebleken.
Nadat het beroepschrift van het college bij de Raad van State was ontvangen, is bij, zowel aangetekend als per gewone post verzonden, aan het adres Postbus 10, 6900 AA Zevenaar gerichte brief - inclusief de erbij gevoegde factuur - van 18 juli 2017 de ontvangst van het beroepschrift bevestigd en is het college gewezen op aangelegenheden van formele aard, die van belang kunnen zijn voor de ontvankelijkheid. Voor een goed begrip daarvan is erop gewezen het gehele bericht te lezen. Onder de kop "Griffierecht" is er - naast de vermelding dat het verschuldigde griffierecht uiterlijk op 8 augustus 2017 moet zijn bijgeschreven op de rekening van de Raad van State of contant moet zijn betaald op het adres van de Raad van State - voorts op gewezen dat in verband met een versnelde behandeling van deze zaak, geen tweede termijn voor het betalen van griffierecht wordt geboden. De per gewone post verzonden brief van 18 juli 2017, welke de kopie van de aangetekend verzonden ontvangstbevestiging als bijlage begeleidde, luidt: "Hierbij ontvangt u per gewone post een kopie van een aan u toegezonden aangetekende brief. U krijgt deze kopie, omdat op deze zaak de Crisis- en herstelwet van toepassing is. In verband daarmee worden voor onder meer het heffen van griffierecht en het voldoen aan formaliteiten kortere termijnen dan gebruikelijk gehanteerd. Zekerheidshalve wordt u ook via deze gewone brief geïnformeerd over de afwijkende termijnen in de zaak".
Blijkens zogenoemde Track & Tracegegevens van PostNL is de aangetekend verzonden op origineel briefpapier gedrukte ontvangstbevestiging, met de factuur op 18 juli 2017 door een zekere Bruil bij de postbus opgehaald en afgetekend. De per gewone post verzonden brief op origineel briefpapier met daarbij een kopie van de ontvangstbevestiging, bestaande uit drie pagina's zwart-wit kopieën, waarvan de laatste pagina de factuur voor het griffierecht bevat, is volgens het college na binnenkomst bij de gemeente als geheel gescand en ingeboekt in het zaaksysteem. De factuur is niet als zodanig opgemerkt en niet doorgestuurd naar de afdeling financiën van de gemeente. De in verband met vakantie afwezige behandelend ambtenaar heeft de per gewone post verzonden brief van 18 juli 2017 met de kopie van de ontvangstbevestiging van 18 juli 2017 pas na afloop van de betaaltermijn bij zijn terugkeer opgemerkt. Het verschuldigde griffierecht is niet door het college betaald.
6.    In zaken waarin de Crisis- en herstelwet van toepassing is, verzendt de Raad van State de maningsbrief griffierecht gelijktijdig zowel aangetekend als per gewone post. Zij doet dit, omdat - bij een letterlijke toepassing van artikel 8:38, eerste lid, van de Awb, - in het geval dat de griffier een bij aangetekende brief verzonden stuk terug ontvangt en hij dit poststuk, in dit geval de ontvangstbevestiging van het beroep van het college en maningsbrief van 18 juli 2017, daarna alsnog per gewone post verzendt, die laatste zending te laat bij de geadresseerde aankomt om deze in staat te stellen het griffierecht nog tijdig te kunnen voldoen en niet bedoeld is om een nieuwe termijn voor het voldoen van griffierecht te doen ontstaan.
7.    Nu vaststaat dat de aangetekend verzonden maningsbrief van 18 juli 2017 het postadres van de gemeente Zevenaar heeft bereikt, moet het in het ongerede raken van die zending voor rekening van het college komen.
8.    Voor zover het college zich ontevreden toont over de vormgeving en de herkenbaarheid van de door de Afdeling verzonden kopie van de factuur, wordt opgemerkt dat de factuur als zodanig duidelijk herkenbaar is. Voorts is van belang dat in de per gewone post verzonden, op origineel papier gedrukte brief van 18 juli 2017 uitdrukkelijk is gewezen op de bijgevoegde kopie van de ontvangstbevestiging. Het had daarom op de weg van het college gelegen - bij uitblijven van de ontvangst van de in de per gewone post verzonden brief van 18 juli 2017 aangezegde aangetekend verzonden ontvangstbevestiging - hiernaar bij de Raad van State door middel van een rappel of telefonische melding te informeren en het griffierecht binnen de in de kopie van de ontvangstbevestiging genoemde termijn te voldoen.
Het niet tijdig voldoen van het verschuldigde griffierecht door het college is in zoverre het gevolg van de aan het college toe te rekenen onjuiste verwerking door de gemeentelijke postkamer en het niet op volle merites beoordelen van de per gewone post verzonden brief van 18 juli 2017 met de bijbehorende kopie van de ontvangstbevestiging en maningsbrief, inclusief factuur, alsook het niet treffen van een voorziening voor het bijhouden van de post van de afwezige behandelend ambtenaar.
9.    Wat betreft het betoog van het college dat hem de toegang tot de rechter wordt onthouden overweegt de Afdeling dat in het algemeen, behoudens de zich hier niet voordoende situatie van on- en minvermogendheid, kan worden aangenomen dat de regeling in het bestuursrecht over heffing van griffierecht van dien aard is dat rechtzoekenden daarmee de toegang tot de rechter niet wordt ontnomen. Daarbij moet aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep worden voldaan, zoals in dit geval aan de eis van tijdige betaling van het griffierecht. Dat is door het college nagelaten.
10.    Hetgeen het college in verzet aanvoert biedt derhalve geen grond voor twijfel aan de juistheid van de uitkomst van de uitspraak van 24 augustus 2017 en leidt niet tot de conclusie dat het college voorafgaand aan die uitspraak door de Afdeling had moeten worden gehoord.
11.    Het verzet is ongegrond.
12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Kramer    w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2017
195-209.