Overwegingen
1. Eiser heeft de Iraakse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 18 september 2014 in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de asielaanvraag afgewezen met toepassing van artikel 31, eerste lid, van de Vw. Eiser is evenmin uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw.
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst (Bagdad) van eiser geloofwaardig.
Verweerder acht de volgende elementen van eisers asielrelaas eveneens geloofwaardig:
- eisers veroordeling tot de doodstraf op 17-jarige leeftijd vanwege oppositieactiviteiten. De
doodstraf is niet geëffectueerd in verband met zijn ten tijde van de veroordeling
minderjarige leeftijd;
- eiser heeft gewerkt als hoogleraar aan een universiteit en is door de Ba’athpartij bedreigd
met ophanging vanwege de inhoud van zijn colleges in de jaren 1982/83;
- eiser heeft tijdens zijn diensttijd 3 dagen in de gevangenis in een kazerne doorgebracht;
- eiser is openlijk uitgekomen voor zijn mening;
- er is een aanslag in 2000/2001 op eiser en zijn vrouw gepleegd doordat een vrachtauto
hen probeerde aan te rijden;
- het incident in een hotelkamer in Amman, Libië: waarbij een man met een mes voor eisers deur stond;
- eiser is in juli en augustus 2014 in Libië door onbekenden meegedeeld dat hij een oude
sjiiet is en het land moet verlaten, er reden auto's langs zijn huis. Hierop is eiser naar
Nederland gevlucht;
- verder acht verweerder de beschietingen op 24 en 25 augustus 2006, die voor eiser
aanleiding waren Irak te verlaten en zich in Libië te vestigen, geloofwaardig. Verweerder
acht echter niet geloofwaardig dat de aanslag persoonlijk tegen eiser was gericht. Hij kan
immers niet verklaren waarom en door wie op hem zou zijn geschoten. Eisers verklaringen
zijn gebaseerd op vermoedens. Daarbij komt dat niet van eiser wordt verlangd dat hij
terugkeert naar Libië.
3. Verweerder is verder van mening dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er hem persoonlijke betreffende feiten en omstandigheden zijn, die eisers vrees voor vervolging of ernstige schade rechtvaardigen. Er is geen situatie zoals neergelegd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw van toepassing in de stad Bagdad. De situatie in Irak is gewijzigd na de val van Saddam Hoessein, vervolging of risico op ernstige schade bij terugkeer vanwege de bovengenoemde incidenten is niet aannemelijk. Verder zijn volgens verweerders beleidsjiieten niet aangewezen als risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep.
4. Uit de BMA-adviezen van 25 juli 2016 en 17 augustus 2017 blijkt dat eiser medische klachten heeft en hiervoor wordt behandeld. Bij het uitblijven van behandeling zal op korte termijn een medische noodsituatie ontstaan. Dit geldt zowel voor eisers psychische klachten als voor de hartklachten. Eiser kan - onder voorwaarden - reizen en de benodigde medische behandeling is in Bagdad aanwezig. Hieruit kan, naar verweerder stelt, worden geconcludeerd dat eiser bij terugkeer naar Bagdad niet in een medische noodsituatie zal komen te verkeren.
Uit het arrest Paposhvili van het EHRMvan 13 december 2016, volgt dat beoordeeld dient te worden of een eventueel benodigde behandeling voor eiser beschikbaar is. Uit de BMA-adviezen blijkt volgens verweerder dat voor eiser de benodigde medische behandeling aanwezig is in Irak. Eiser heeft niet aangetoond dat deze medische behandeling voor hem niet beschikbaar is. Verweerder volgt de stelling niet dat verweerder zich ervan dient te vergewissen dat eiser feitelijk toegang tot de behandeling heeft. Eiser krijgt uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw als sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRMom medische redenen, aldus verweerder. Daarvan is volgens verweerder geen sprake.
5. Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat de algemene veiligheidssituatie in Baghdad verslechterd is en dat hij persoonlijk bij terugkeer te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft daartoe uitgebreide landendocumentatie en nieuwsberichten overgelegd, die van recentere datum zijn dan het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Irak van 13 oktober 2015 (ambtsbericht 2015), of de uitspraak van het Britse Upper Tribunal over Irak van 5 oktober 2015. Bovendien behoort eiser als sjiiet bij terugkeer naar Baghdad tot een risicogroep. Verder heeft eiser ernstige medische problemen, is hij oud en heeft hij bij terugkeer geen sociaal netwerk om op terug te vallen. Eiser dient voor de benodigde medische behandeling binnen Bagdad te reizen, maar dat is, gelet op de veiligheidssituatie, vrijwel onmogelijk. Eiser beroept zich op het arrest Paposhvili, waaruit volgt dat verweerder de feitelijke toegankelijkheid voor eiser van de medische zorg in het land van herkomst dient te verifiëren, wat verweerder ten onrechte heeft nagelaten. Eiser heeft in dit verband een verklaring van E.W. Peters, neuroloog bij het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis Vlissingen, van 31 oktober 2017 overgelegd alsmede een verklaring van A.C. Hagedoorn, revalidatiearts, van 12 december 2017.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. De rechtbank is van oordeel dat dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser zich voornamelijk beroept op problemen, die zich in het verleden hebben voorgedaan onder het oude regime van Saddam Hoessein en diens Ba’athpartij. Dit regime is echter gewijzigd in 2003 en sindsdien is de politieke situatie in Irak veranderd. Het merendeel van de door eiser beschreven incidenten heeft inmiddels lang geleden plaats gevonden. Dat eiser na de beschietingen, die in 2006 plaatsvonden, nog problemen had te vrezen, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft in dit verband terecht naar voren gebracht dat volstrekt geen inzicht is gegeven in wie de aanslagen heeft gepleegd, waarom dat is gebeurd en wat daarvan de aanleiding was. Tussen 2003 en 2006 heeft eiser immers altijd zonder problemen zijn (politieke) mening kunnen uiten. De incidenten die zich in Libië hebben voorgedaan kunnen naar het oordeel van de rechtbank geen rol spelen bij de beoordeling of eiser aanspraak kan maken op internationale bescherming, omdat Irak nu eenmaal het land van herkomst is van eiser. Verder zijn volgens het beleid van verweerder sjiieten niet aangemerkt als een risicogroep dan wel kwetsbare minderheidsgroep. Eiser heeft niet onderbouwd dat dit beleid onjuist is. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er op grond van zijn persoonlijke relaas feiten en omstandigheden zijn, die eisers vrees voor vervolging rechtvaardigen of dat hij in verband daarmee bij terugkeer naar Irak een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM zou riskeren.
Beroep op uitzonderlijke situatie in Bagdad
7. Eiser voert voorts aan dat in Bagdad sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw. Eiser verwijst in dit verband naar de door hem overgelegde landendocumentatie, die van recentere datum is dan het ambtsbericht 2015 of de uitspraak van het Britse Upper Tribunal over Irak van 5 oktober 2015.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat in Bagdad-stad geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw. Op 21 november 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) drie uitspraken gedaan, waarin is geoordeeld dat in Bagdad-stad geen sprake is van een dergelijke situatie.
In de uitspraak van 5 oktober 2015 heeft het Britse Upper Tribunal geoordeeld dat het geweldsniveau in Bagdad bij lange na niet de drempel van artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijnhaalt. In de uitspraak van 17 januari 2017heeft het Upper Tribunal geoordeeld dat het geweld in Bagdad-stad significant blijft, maar dat geen reden wordt gezien om van de eerdere conclusie in de uitspraak van 2015 af te wijken. Verder heeft ook het EHRM in zijn arrest van 23 augustus 2016J.K. en anderen tegen Zweden, geoordeeld dat de veiligheidssituatie in Irak niet zodanig is dat er een algemene behoefte bestaat aan internationale bescherming van asielzoekers. Over Bagdad-stad heeft het EHRM overwogen dat, hoewel de veiligheidssituatie daar is verslechterd, de mate van geweld niet het niveau heeft bereikt op grond waarvan sprake is van een schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank overweegt verder dat de rapporten en nieuwsberichten die door eiser zijn overgelegd aantonen dat de situatie in Bagdad ernstig is, dat er veel incidenten plaatsvinden en dat daarbij doden en gewonden vallen. Hieruit komt echter geen wezenlijk ander beeld naar voren dan in de voornoemde uitspraken van de Afdeling, het Upper Tribunal en het EHRM geschetst wordt. De overlegde stukken zijn daarom onvoldoende grond om aan te nemen dat de mate van willekeurig geweld in Bagdad zo hoog is, dat eiser louter door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt op ernstige schade.
9. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 29, aanhef en onder a, of b, van de Vw. De medische klachten van eiser kunnen niet leiden tot een ander oordeel, omdat deze zelfs bij een dreigende schending van artikel 3 van het EVRM geen aanspraak op een asielvergunning kunnen opleveren.
Uitstel van vertrek om medische redenen
10. Ten slotte heeft eiser zich beroepen op het arrest Paposhvili en aangevoerd dat verweerder bij de beoordeling van eisers aanvraag ten onrechte niet heeft onderzocht of de medische behandeling, waar eiser op is aangewezen, feitelijk toegankelijk is voor eiser. Eiser wijst erop dat hij zowel vanwege zijn ziektebeeld, als vanwege de algemene veiligheidssituatie in Bagdad niet in staat is de ‘private facility’ in Bagdad te bezoeken, waar hij medicatie en behandeling zou kunnen verkrijgen. Voorts merkt eiser op dat hij zijn medicatie op regelmatige basis moet kunnen innemen om decompensatie en een terugval te voorkomen. Daarbij komt dat hij geen inkomen heeft en de medische behandeling inclusief medicatie niet zal kunnen betalen.
11. Uit het arrest Paposhvili volgt dat de bescherming van artikel 3 van het EVRM zich ook uitstrekt tot personen die, door het gebrek aan toegang tot een geschikte medische behandeling in hun land van herkomst, worden blootgesteld aan een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang in hun gezondheid, waardoor hun levensverwachting significant afneemt. Het EHRM schrijft voor dat beoordeeld dient te worden of een eventueel benodigde behandeling voor de vreemdeling toegankelijk is. In beginsel ligt de bewijslast bij de vreemdeling.
12. De rechtbank overweegt dat zowel uit het BMA-advies van 25 juli 2016 als dat van 17 augustus 2017 blijkt dat eiser medische klachten heeft, waarvoor hij onder behandeling staat. Er is sprake van paranoïde schizofrenie en een mogelijke status na myocardinfarct bij eiser. In beide BMA-adviezen is aangegeven dat het uitblijven van behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Naar verweerder stelt kan eiser onder voorwaarden reizen en is behandeling in het land van herkomst mogelijk.
13. Niet in geschil is dat eiser een geschikte medische behandeling en toegang tot die behandeling nodig heeft om te voorkomen dat zijn uitzetting in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De vraag die ter beantwoording voor ligt is of eiser toegang heeft tot zijn medicatie en de benodigde behandeling indien hij zou worden uitgezet naar Irak.
14. De rechtbank overweegt dat in beide BMA-adviezen een overzicht is gegeven van de door eiser gebruikte medicatie. Het BMA heeft de beschikbaarheid van de door eiser gebruikte medicatie en de benodigde medische behandeling bij
‘private facilities’in Baghdad nagegaan. De rechtbank stelt vast dat het BMA-advies van 17 augustus 2017 wordt afgesloten met de opmerking: “
Due to the unrest in lraq, the availability of medication fluctuates.” De rechtbank overweegt dat verweerder geen nader onderzoek heeft gedaan naar de mogelijke gevolgen voor de medische behandeling van eiser als gevolg van het wisselvallig beschikbaar zijn van de benodigde medicatie. Nu niet in geschil is tussen partijen dat uitblijven van behandeling tot een medische noodsituatie op korte termijn leidt, is het onder deze omstandigheden aan verweerder om na te gaan of de door eiser benodigde medicijnen in voldoende mate voor hem beschikbaar zijn.
15. De rechtbank overweegt verder dat ter zitting is gebleken dat eiser in 2015 een prostaatoperatie heeft ondergaan, wat niet in het BMA-advies is vermeld. De medicatie die eiser in dit verband neemt, is evenmin in het BMA-advies opgenomen. De rechtbank geeft verweerder in overweging dit medische gegeven eveneens bij zijn beoordeling te betrekken.
16. De asielaanvraag van eiser is terecht afgewezen. Het bestreden besluit is voor wat betreft de medische situatie van eiser echter niet zorgvuldig tot stand is gekomen en niet deugdelijk gemotiveerd, wat in strijd is met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen over de vraag of eiser in aanmerking komt voor uitstel van vertrek om medische redenen, met inachtneming van wat onder 14 en 15 van deze uitspraak is overwogen.
17. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002 (1 punt voor het indienen van beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1).