Overwegingen
1. Eiser is van Iraanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1989. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd, kort samengevat en voor zover van belang, dat hij problemen heeft gekregen met de Iraanse autoriteiten vanwege zijn westerse levensstijl. Eiser is autoverkoper van luxe auto’s en verhuurt daarnaast een tuin voor feesten en partijen. Eiser is ook vaak de organisator van feestjes in die tuin. Er is ook een keer een gay party gehouden in de tuin waar iedereen weet van heeft gekregen. Bij de privéfeestjes wordt ook alcohol gedronken. Eiser is daarnaast zeer actief op social media, waaronder Facebook en Instagram, en heeft 14.000 volgers. In alle vroegte op 6 augustus 2015 is de politie met veel machtsvertoon het huis van eiser binnengedrongen en is eiser zo zwaar mishandeld dat hij bewusteloos raakte. Ze gooiden daarna water over eiser heen zodat hij weer bij bewustzijn kwam en gooiden toen foto’s op hem. Vervolgens hebben ze eiser weer mishandeld totdat hij buiten bewustzijn was. Eiser werd wakker in het ziekenhuis met een gebroken arm in het gips. Ook bleek eiser anaal te zijn verkracht met een wapenstok. Eiser heeft vervolgens tot 12 oktober 2015 in het ziekenhuis gelegen zonder te weten wat de datum was en wat hij daar deed, omdat niemand hem uitleg verschafte. Op 12 oktober 2015 is eiser vrijgelaten, omdat zijn vader een borgsom heeft betaald van honderd miljoen Toeman in de vorm van zijn huis. Eiser moest in Iran blijven, anders zou zijn vader zijn huis kwijt raken. Eiser is na zijn vrijlating op advies van zijn reisagent ondergedoken in het noorden van Iran en heeft op 21 november 2015 op legale wijze per vliegtuig Iran verlaten naar Turkije. Na zijn vertrek heeft de vader van eiser vier oproepen van de rechtbank ontvangen voor eiser. Eiser vreest bij terugkeer te worden vervolgd, dan wel te worden onderworpen aan een door artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) verboden behandeling. Ter staving van zijn asielaanvraag heeft eiser onder meer overgelegd:
- vier oproepen om voor de rechtbank te verschijnen;
- kopie paspoort, met uitreisstempel op 21 november 2015;
- twee verklaringen van de Thai Boxing Association uit Iran;
- kopieën van het dagblad Hamshahri met vertaling van enkele advertenties.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- Eiser komt uit [plaats], Iran;
- Eiser verkocht in Teheran auto’s;
- ‘ s- avonds reed eiser rond in rijke gedeelten van de stad;
- Eiser verhuurde een tuin. In deze tuin vonden dan feesten en bruiloften plaats. Bij deze feesten zaten mannen en vrouwen door elkaar. Ook werd er alcohol geschonken;
- Eiser is actief op sociale media;
- Eiser wordt ervan verdacht een westerse levenswijze te hebben;
- Op 6 augustus 2015 is eiser gearresteerd. Hij werd hierbij gemarteld;
- Eiser is in een ziekenhuis opgenomen. Na genezing op 12 oktober 2015 betaalde eiser borg en verliet het ziekenhuis;
- Eiser verbleef tot 19 november 2015 in Iran. Hij wachtte tot zijn papieren in orde waren;
- Eiser heeft Iran legaal per vliegtuig op 21 november 2015 verlaten;
- Na de arrestatie is de tuin gedeeltelijk verwoest;
- Nadat eiser uit Iran vertrokken is heeft de familie vier oproepen van de rechtbank ontvangen.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig zijn. Verweerder gelooft voorts wel dat eiser een westerse leefwijze heeft, dat hij actief is op social media, dat hij handelt in auto’s en een tuin verhuurt, maar verweerder gelooft niet dat eiser om deze redenen problemen heeft ondervonden met de autoriteiten in Iran. Verweerder acht het namelijk niet geloofwaardig dat eiser is gearresteerd, mishandeld en in het ziekenhuis heeft verbleven vanwege die mishandelingen, en dat eiser oproepen om voor de rechtbank te verschijnen heeft ontvangen. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag ongegrond is.
3. Eiser voert aan dat zijn relaas wel degelijk geloofwaardig is. Eiser heeft de door verweerder tegengeworpen vage, ongerijmde en tegenstrijdige verklaringen gemotiveerd betwist. Eiser stelt zich daarbij tevens op het standpunt dat verweerder te makkelijk voorbij is gegaan aan zijn medische toestand. Verweerder had eiser aan een medisch onderzoek moeten onderwerpen om vast te stellen of de littekens en verwondingen van eiser overeenkomen met zijn asielrelaas. Door dit niet te doen heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld.
Bij brief van 22 april 2018 heeft eiser aangegeven dat hij tot het christendom is bekeerd en op 1 april 2018 is gedoopt, waardoor hij als bekeerling een risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM loopt bij terugkeer naar Iran.
Eiser heeft op 16 juni 2018 het concept-rapport en op 18 juni 2018 het definitieve rapport van onderzoek van het iMMO in het geding gebracht. Eiser heeft aangevoerd dat het iMMO heeft geconcludeerd dat sprake is van medisch en psychisch steunbewijs voor het asielrelaas. Het iMMO vindt het aannemelijk dat de lichamelijke problematiek (littekens en/of fysieke klachten) en de psychische problematiek voortgekomen zijn uit het gestelde relaas. Tevens is volgens het iMMO sprake van medische problematiek die interfereert met het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren in het kader van de asielaanvraag.
Eiser verzoekt de rechtbank verweerder te veroordelen in de kosten van het iMMO-rapport.
4. Verweerder heeft in reactie op het iMMO-rapport aangevoerd dat dit rapport niet maakt dat aan eiser ten onrechte is tegengeworpen dat hij ontoereikend heeft verklaard waarom de aanvallers specifiek op zoek naar hem waren en wie zij waren, en waarom eiser geen medische informatie met betrekking tot zijn ziekenhuisopname in de periode augustus 2015 – oktober 2015 kan overleggen. De conclusie uit het iMMO-rapport laat onverlet dat er veel andere mogelijke oorzaken van de littekens en medische problematiek zijn.
Met betrekking tot de stelling van eiser dat hij vanwege medische problematiek niet compleet, consistent en coherent kon verklaren, stelt verweerder zich op het standpunt dat dit niet uit het ten aanzien van eiser uitgebrachte advies van de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (FMMU) blijkt en ook niet strookt met de verklaring van eiser in het aanmeldgehoor van 20 december 2015 dat hij lichamelijk en geestelijk in orde is. Uit het rapport van nader gehoor blijkt ook niet dat eiser niet in staat was om zijn asielrelaas naar voren te brengen en vragen daarover te beantwoorden, aldus verweerder.
Met betrekking tot hetgeen eiser over de bekering en doop heeft aangevoerd heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat dit een nieuwe asielmotief is dat eiser in het kader van een opvolgende asielprocedure kan aanvoeren.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1Eiser heeft het iMMO-rapport ingebracht binnen de grenzen van de goede procesorde in de beroepsfase en verweerder heeft in zijn verweerschrift van 21 juni 2018 op dit rapport gereageerd. De rechtbank beschouwt de verweerschriften in de onderhavige procedure als een nadere motivering van het bestreden besluit en betrekt deze nadere motivering, alsook het door eiser ingebrachte iMMO-rapport, bij de beoordeling van het beroep.
5.2De rechtbank is van oordeel dat ofschoon in het iMMO-rapport is geconcludeerd dat ten tijde van de gehoren sprake was van medische problematiek die het compleet, coherent en consistent verklaren zeker zal hebben verhinderd, verweerder afdoende heeft gemotiveerd waarom hij het asielrelaas ondanks deze conclusie, toch ongeloofwaardig acht.
Uit het verweerschrift van 12 december 2017 blijkt dat verweerder zich heeft vergewist of het FMMU-advies van 6 juli 2016, inhoudend dat er geen medische beperkingen werden gemeld die van invloed konden zijn op het horen en beslissen, zorgvuldig tot stand is gekomen en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Verweerder heeft in het FMMU-advies, het verslag van het aanmeldgehoor, het verslag van het eerste en van het nader gehoor niet ten onrechte geen reden gezien om aan te nemen dat ten aanzien van eiser sprake was van beperkingen aan zijn vermogen om over zijn asielmotieven te verklaren. Weliswaar is in de correcties en aanvullingen van 6 september 2016 op het verslag van het aanmeldgehoor gesteld dat trauma mogelijk beperkingen bij het horen oplevert, echter was deze stelling ten tijde van het afnemen van de gehoren niet nader onderbouwd en aldus onvoldoende om aan de juistheid van het FMMU-advies te twijfelen.
Nu uit de gehoorverslagen ook niet blijkt dat eiser moeite had met verklaren, hoefde verweerder in de voorhanden zijnde gegevens geen aanleiding te zien om een nader medisch onderzoek te laten verrichten alvorens de afgelegde verklaringen op geloofwaardigheid te beoordelen. Verder is van belang dat uit het verslag van het nader gehoor niet blijkt dat eiser onvoldoende gelegenheid heeft gekregen verklaringen af te leggen over de reden van zijn asielaanvraag. De rechtbank ziet gezien het vorenstaande geen grond voor het oordeel dat het nader gehoor onzorgvuldig is geweest en verweerder het besluit onzorgvuldig heeft voorbereid.
5.3De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het iMMO-rapport niet tot een ander oordeel omtrent de geloofwaardigheid van het asielrelaas leidt, omdat de verklaringen van eiser over zijn arrestatie op 6 augustus 2015 en zijn daarop volgend verblijf in het ziekenhuis als ongeloofwaardig zijn beoordeeld. Verweerder heeft daartoe van belang kunnen achten dat eiser geen duidelijkheid heeft verschaft waarom de aanvallers specifiek op zoek naar hem waren. Verweerder heeft niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat de politie eiser met zoveel geweld zou hebben gearresteerd, om hem vervolgens zonder gehoor weer te laten gaan. Verweerder mocht in redelijkheid voorbij gaan aan de stelling van eiser dat uit de correcties en aanvullingen op het verslag van nader gehoor blijkt dat eiser wel zou zijn verhoord alvorens in het ziekenhuis te zijn beland. Uit de bedoelde correcties en aanvullingen valt niet op te maken dat eiser in het nader gehoor heeft verklaard over een verhoor bij of na de arrestatie, dan wel dat hij in het nader gehoor onvoldoende gelegenheid zou hebben gehad om daarover te verklaren.
Verweerder heeft zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser de opname in het ziekenhuis niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft zijn verblijf in een ziekenhuis in de gestelde periode, niet met stukken onderbouwd en heeft met zijn verklaringen geen inzicht gegeven in de aard van de ontvangen medische behandeling. Verweerder heeft niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser twee maanden in een ziekenhuis medische zorg heeft gekregen, maar daarover niets kan vertellen. De hiervoor gegeven verklaring door eiser dat niemand van het personeel van het ziekenhuis met hem heeft gepraat, heeft verweerder eveneens ongeloofwaardig kunnen achten, nu dit een zeer ongebruikelijk gang van zaken in een ziekenhuis is.
De conclusie in het iMMO-rapport dat littekens en lichamelijke klachten consistent zijn met hetgeen eiser over de mishandeling heeft verklaard en de aanwezige operatielittekens bij het relaas van eiser passen, doet aan het vorenstaande niet af, nu verweerder de gestelde gebeurtenissen die tot deze littekens zouden hebben geleid, op voldoende gronden niet geloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft met betrekking tot de littekens aan beide armen van eiser bovendien niet ten onrechte overwogen dat niet uit te sluiten is dat deze littekens mogelijk zijn veroorzaakt door andere oorzaken zoals blessures bij Thai Boxing (een vorm van karate), de sport die eiser blijkens de overgelegde documenten van de
Thai Boxing Association in Iran op een hoog niveau heeft uitgeoefend. Verder heeft verweerder van belang kunnen achten dat eiser heeft verklaard dat allebei zijn armen in gips waren gelegd en dat eiser zelf het gips heeft verwijderd voor zijn komst naar Nederland, maar dat eiser op 20 december 2015 in het aanmeldgehoor geen melding heeft gemaakt van lichamelijke klachten. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat niet geloofwaardig is dat indien eiser de gestelde verwondingen bij de gestelde mishandeling op 6 augustus 2015 zou hebben opgelopen, eiser op 20 december 2015 geen last van deze verwondingen zou hebben en zou verklaren dat hij geen medische zorg nodig heeft. Aan de latere ontkenning van deze verklaring door eiser, heeft verweerder in redelijkheid geen waarde hoeven toe te kennen.
5.4Verweerder heeft voorts voor de geloofwaardigheidsbeoordeling van het relaas van belang kunnen achten dat de overgelegde vier oproepen beoordeeld zijn door het Bureau Documenten als zijnde “met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid” niet bevoegd opgemaakt en afgegeven. Verweerder heeft de vier oproepen dan ook terecht als vals aangemerkt. De oproepen vermelden bovendien niet de reden van de oproeping en onderbouwen ook hierom het asielrelaas niet.
5.5Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser met de gestelde arrestatie en de overgelegde oproepen niet aannemelijk heeft gemaakt dat jegens hem van een negatieve belangstelling van overheidswege sprake is.
5.6Verweerder heeft voorts terecht erop gewezen dat uit het algemeen ambtsbericht van mei 2017 over Iran blijkt dat het actief zijn op sociaal media niet zonder meer tot verhoogde aandacht van de autoriteiten leidt, doch dat de autoriteiten vooral naar de inhoud van de geplaatste beeld- en tekstmateriaal kijken. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser met de door hem overgelegde foto’s die hij op Instagram en Facebook heeft geplaatst, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij thans wel in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten is komen te staan.
5.7De rechtbank is tot slot van oordeel dat hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd over zijn vrees voor vervolging vanwege zijn bekering tot het christendom en zijn doop – zoals in het verweerschrift terecht is gesteld – een nieuw asielmotief betreft dat aan de orde kan worden gesteld in een opvolgende asielprocedure. De procedure bij verweerder is naar zijn aard meer geschikt om onderzoek te doen naar de vraag of een nieuw asielmotief tot internationale bescherming zou moeten leiden dan de procedure bij de bestuursrechter in eerste aanleg in asielzaken. De rechtbank verwijst naar de daartoe strekkende overwegingen in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 oktober 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2669). Dit nieuw asielmotief laat de rechtbank daarom thans buiten beschouwing.
6. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt in aanmerking te komen voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Het verzoek om vergoeding van de kosten van het rapport van onderzoek van het iMMO wordt afgewezen, nu dit rapport niet tot een ander oordeel omtrent de asielaanvraag heeft geleid.