ECLI:NL:RBDHA:2018:9031

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
25 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1106
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslag rioolheffing voor pipowagen als zelfstandig perceel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de aanslag rioolheffing die aan eiser is opgelegd voor een pipowagen. Eiser, eigenaar van een woonboerderij en een pipowagen, betwistte de aanslag en stelde dat de pipowagen niet als een zelfstandig perceel voor de rioolheffing moest worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de pipowagen, die is uitgerust met voorzieningen zoals een badkamer en keuken, als een zelfstandig perceel kan worden beschouwd, omdat deze afzonderlijk kan worden verkocht en is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser, voor zover gericht tegen de fictieve weigering, niet-ontvankelijk en het beroep voor het overige ongegrond. De rechtbank concludeerde dat de aanslag rioolheffing terecht was opgelegd, omdat eiser als gebruiker van de pipowagen moest worden aangemerkt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/1106

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

21 juni 2018 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [plaats], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Kaag en Braassem, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 12 februari 2018 op het bezwaar van eiser tegen de onder 2 genoemde aanslag.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door [Persoon X]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [Persoon Y].

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen de fictieve weigering, niet- ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser is eigenaar en gebruiker van de woonboerderij aan de [straatnaam] 2 te [plaats] (de boerderij). Bij de boerderij horen twee stallen, waarin een B&B wordt geëxploiteerd. Eiser is voorts eigenaar van een pipowagen ([straatnaam] 2c C3) , welke is uitgerust met een badkamer, douche, toilet, wastafel en gasfornuis. De pipowagen is afzonderlijk op het terrein van de boerderij gelegen en is aangesloten op de gemeentelijke riolering. De pipowagen wordt voor de B&B aangeboden voor de verhuur.
2. Met dagtekening 30 september 2017 is aan eiser ter zake van de pipowagen voor het jaar 2017 een aanslag rioolheffing opgelegd. Op 9 november 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de onderhavige aanslag ontvangen. Bij brief van 14 december 2017 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de beslistermijn op het bezwaar op grond van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met zes weken wordt verdaagd.
3. Bij brief van 1 januari 2018, ingekomen bij verweerder op 3 januari 2018, heeft eiser verweerder in gebreke gesteld. Op 6 februari 2018 heeft verweerder beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar en heeft hij om een dwangsom verzocht. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 februari 2018 het bezwaar ongegrond verklaard.
4. In geschil of het beroep ontvankelijk is en of verweerder een dwangsom verbeurt wegens het niet tijdig doen van de uitspraak op bezwaar. Voorts is in geschil of de aanslag rioolheffing terecht is opgelegd.
Beroep fictieve weigering
5. Op grond van artikel 236, tweede lid, van de Gemeentewet, wordt op een bezwaarschrift dat niet is ingediend in de laatste zes weken van een kalenderjaar uitspraak gedaan in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen. Op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Awb kan het bestuursorgaan de uitspraak voor ten hoogste zes weken verdagen. Bij brief van 14 december 2017 heeft verweerder de uitspraaktermijn met zes weken verdaagd. De uitspraaktermijn eindigde dan ook zes weken na 31 december 2017 op zondag 11 februari 2018. Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet wordt deze termijn verlengd tot en met maandag 12 februari 2018. Van overschrijding van de uitspraaktermijn is dan ook geen sprake. Dit brengt mee dat het op 6 februari 2018 ingediende beroep, gelet op het bepaalde in artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Awb, prematuur is ingediend en dat daarom dit beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Verweerder is dan ook geen dwangsom aan eiser verschuldigd.
Beroep uitspraak op bezwaar
6. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroep van eiser tegen de fictieve weigering evenwel geacht mede betrekking te hebben op de uitspraak op bezwaar van 12 februari 2018. Voor zover het beroep betrekking heeft op deze uitspraak is het ontvankelijk.
7. Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2017 van de gemeente Kaag en Braassem (Verordening) wordt van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd rioolheffing geheven. Een perceel wordt ingevolge artikel 1, onderdeel a, van de Verordening omschreven als een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan. Op grond van artikel 3, derde lid, onderdeel a, van de Verordening wordt als gebruiker aangemerkt degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt of persoonlijk recht gebruikt. Ingeval een gedeelte van een perceel - niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4 - voor gebruik is afgestaan, wordt als gebruiker aangemerkt degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan. Op grond van artikel 4 van de Verordening wordt, indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de pipowagen als een zelfstandig perceel voor de rioolheffing heeft aangemerkt. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de pipowagen afzonderlijk kan worden verkocht en dat deze blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Het terrein waar de boerderij en de pipowagen op zijn gelegen, kan dan ook niet als één perceel voor de rioolheffing worden aangemerkt. Artikel 4 van de Verordening is in het onderhavige geval niet van toepassing, nu dit artikel juist ziet op de situatie waarin op grond van artikel 1 van de Verordening slechts sprake is van één perceel. Dat de pipowagen wordt gebruikt in het kader van de in de boerderij geëxploiteerde B&B maakt dit niet anders. Dat verweerder voor de Wet Waardering onroerende zaken (Wet WOZ) het woondeel van de boerderij en de in de boerderij geëxploiteerde B&B voor het jaar 2014 als één object heeft aangemerkt, kan aan voormeld oordeel evenmin afdoen, nu in dit geval de Verordening en de daarin opgenomen definiëring van een perceel beslissend is. Ook overigens blijkt uit de stukken dat verweerder uitsluitend [straatnaam] 2 en [straatnaam] 2b als één object voor de Wet WOZ heeft aangemerkt en dat de pipowagen daarbij niet is meegenomen.
9. Indien een recreatiewoning telkens voor betrekkelijk korte perioden voor rekening en risico van de eigenaar van die woning pleegt te worden verhuurd, moet de eigenaar voor de heffing van rioolrechten worden aangemerkt als de gebruiker van die woning, ook indien de eigenaar zelf nimmer in die woning verblijft (vgl. Hoge Raad van 19 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF1208). Gelet op voormeld arrest en het bepaalde in artikel 3, derde lid, onderdeel a, van de Verordening heeft verweerder eiser terecht als gebruiker aangemerkt. De onderhavige aanslag is dan ook terecht aan eiser opgelegd.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, rechter, in aanwezigheid van
mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.