5.4.Bij brief van 24 januari 2018 heeft eiseres aangevoerd dat uit het onderzoek van Bureau Documenten is gebleken dat de verklaring van de ambassade echt is. Deze verklaring van de ambassade bevestigt de echtheid en juistheid van de verklaring van de Generaal. Verder heeft eiseres een nieuwe verklaring van de ambassade overgelegd waarin wordt uitgelegd hoe de ambassade de juistheid van de verklaring van de Generaal heeft vastgesteld. Uit deze aanvullende verklaring blijkt dat de Somalische ambassadeur zelf telefonisch contact heeft gezocht met de Generaal om de inhoud van de brief te bevestigen. In dat telefoongesprek heeft de Generaal de inhoud bevestigd.
6. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat eiseres aan haar huidige aanvraag geen nieuwe relevante feiten of bevindingen ten grondslag heeft gelegd die een hernieuwde beoordeling rechtvaardigen.
Zijn de nieuwe stukken relevante feiten of bevindingen?
7. Hoewel de door eiseres overgelegde stukken, te weten de verklaring van de Generaal van 23 augustus 2017 en de verklaring van de ambassade van 6 september 2017, dateren van na de eerdere afwijzende besluiten, bevatten ze – strikt naar de vigerende lijn in de jurisprudentie – geen nieuwe relevante feiten of bevindingen. De stukken zijn ingebracht ter onderbouwing van de stelling van eiseres dat zij afkomstig is uit [de stad] . Dit is een stelling die eiseres in al haar asielprocedures steeds heeft ingenomen en die zij in de verschillende procedures ook getracht heeft met verschillende soorten bewijsstukken (onder meer getuigenverklaringen en een schooldiploma) te onderbouwen. Eiseres had eerder kunnen en moeten komen met de stukken die zij thans in de vijfde asielprocedure heeft ingebracht. Dat eiseres nu pas aan de verklaring van de Generaal kon komen omdat zij daar niet eerder aan heeft gedacht dan wel niet in de gelegenheid was om contact met hem te leggen leidt niet tot het oordeel dat er geen sprake is van verwijtbaarheid.
Is sprake van omstandigheden in de zin van het arrest Bahaddar
8. In artikel 83.0a van de Vw 2000 is neergelegd dat indien beroep is ingesteld tegen een besluit dat een gelijke strekking heeft als een besluit dat eerder ten aanzien van de indiener van het beroepschrift is genomen, dit besluit, ook bij het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden of een relevante wijziging van het recht, zal worden beoordeeld als ware het een eerste afwijzing indien hier wegens bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden, de noodzaak toe bestaat. Deze feiten en omstandigheden volgen uit het arrest Bahaddar.
9. De rechtbank dient dan ook de vraag te beantwoorden of sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw 2000 en in overweging 45 van het arrest Bahaddar. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is en overweegt daartoe als volgt.
10. Ter zitting heeft informant [de heer] van Vluchtelingenwerk Nederland toegelicht hoe eiseres aan de verklaring van de Generaal is gekomen. [de heer] is al vanaf de eerste procedure bij eiseres betrokken. Hij heeft haar in meerdere procedures geholpen om aan documenten te komen ter onderbouwing van haar herkomst uit [de stad] , maar telkens bleken de documenten niet goed genoeg of te laat ingebracht waardoor zij niet werden geaccepteerd als bewijs van de gestelde herkomst. Na de laatste procedure kwam het idee op dat de naam van de omgebrachte vader van eiseres, die een hoge rang had bekleed binnen het Somalische leger, en daarmee de naam van de familie van eiseres, bekend zou moeten zijn binnen het Somalische leger en dat het daarom de moeite waard zou zijn om in legerkringen te gaan zoeken naar mensen die bekend waren geweest met de familie van eiseres. Toevallig leerde [de heer] de Somalische kolonel Daud kennen die opleidingen binnen het leger heeft verzorgd. Aan hem heeft [de heer] gevraagd of hij binnen zijn kringen kon rondvragen naar informatie over de vader van eiseres. Dit heeft ongeveer een half jaar geduurd. Uiteindelijk traceerde kolonel Daud generaal Samatar. Samatar bleek bereid een verklaring op te stellen dat de vader van eiseres, kolonel [de persoon 2] , een hoge positie binnen de luchtmacht had bekleed, dat eiseres een van zijn dochters was, en dat hij met zijn gezin in [de stad] dichtbij het [gebouw] had gewoond, tot 2010 toen hij werd vermoord. Met deze verklaring is eiseres naar de ambassade gegaan. De ambassadeur kende generaal Samatar ook. De ambassadeur heeft in het bijzijn van [de heer] en eiseres op de ambassade gebeld naar generaal Samatar en gecontroleerd of de overgelegde brief klopte. In dit telefoongesprek bevestigde Samatar de inhoud van de brief.
11. De rechtbank kent een zwaar gewicht toe aan de omstandigheid dat volgens de echt bevonden verklaring van de ambassade generaal Samatar heeft verklaard dat hij de familie van eiseres heeft gekend en dat eiseres tot aan haar vertrek in [de stad] heeft gewoond. Voorts acht de rechtbank de hierboven weergegeven gang van zaken rond de verkrijging van de verklaring van de ambassade en de verklaring van generaal Samatar niet onaannemelijk. De rechtbank ziet dan ook in de verklaring van generaal Samatar en de verklaring van de ambassade die de juistheid daarvan bevestigt een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 83.0 a van de Vw 2000 en rechtsoverweging 45 van het arrest Bahaddar. De herkomst van eiseres uit [de stad] levert een concrete aanwijzing op dat eiseres bij terugkeer een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In [de stad] is weliswaar geen sprake meer van een zogenaamde artikel 15c-situatie, maar er is nog steeds sprake van frequent fors geweld en grote en complexe aanslagen waarvan ook veel burgers het slachtoffer worden. Nu in de uitspraak op de tweede aanvraag van zittingsplaats Utrecht van 6 november 2012 is geoordeeld dat niet in geschil is dat eiseres een alleenstaande vrouw is, deze uitspraak is bevestigd in hoger beroep, en niet is gebleken dat er wat dit betreft iets is gewijzigd, ziet de rechtbank niet in dat eiseres thans niet (meer) als alleenstaande vrouw dient te worden gezien. De combinatie van de situatie in [de stad] en het feit dat eiseres als alleenstaande vrouw naar [de stad] zal worden teruggestuurd, levert naar het oordeel van de rechtbank een reëel artikel 3 EVRM-risico op.
12. In het licht van dit alles heeft verweerder dan ook, naar het oordeel van de rechtbank, niet kunnen volstaan met de opmerking dat omdat de juistheid van de inhoud van de documenten niet vastgesteld kon worden, deze documenten niet kunnen afdoen aan het bestreden besluit.
13. Omdat verweerder de documenten niet heeft betrokken bij zijn beoordeling of eiseres in [de stad] heeft verbleven tot aan haar vertrek naar Nederland, heeft verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd tot stand gekomen. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 83.0a van de Vw 2000 en de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Bij het nieuw te nemen besluit geeft de rechtbank verweerder mee dat hoewel volgens de uitspraak van de Afdeling van 23 mei 2018 geen sprake (meer) is van een situatie van algemeen willekeurig geweld als bedoeld in artikel 15c, verweerder nog wel dient te toetsen aan het nu geldende beleid voor alleenstaande vrouwen. Voor zover de rechtbank heeft kunnen vaststellen is het landgebonden beleid inzake Somalië na de uitspraak van de Afdeling van 23 mei 2018 nog niet gewijzigd, In dit landgebonden beleid is opgenomen dat alleenstaande vrouwen uit Somalië een verblijfsvergunning asiel krijgen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en sub b, van de Vw 2000.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1252,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 501,--, en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.