ECLI:NL:RBDHA:2018:8745

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
19 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 14387
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zonder beperking op grond van driejarenbeleid en standstill-bepaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser met [nationaliteit] nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel arbeid als zelfstandige. Het primaire besluit van de staatssecretaris om deze aanvraag af te wijzen werd door de eiser bestreden. Na bezwaar werd het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de eiser ging in beroep tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft op de zitting van 26 april 2018 de zaak behandeld en direct uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris ten onrechte de verblijfsvergunning niet zonder beperking heeft verleend. De rechtbank oordeelde dat de eiser, als [nationaliteit] onderdaan, recht had op een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zonder beperking op basis van het driejarenbeleid en de standstill-bepaling. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een verblijfsvergunning zonder beperking te verlenen, met terugwerkende kracht vanaf 1 oktober 2015. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser.

De rechtbank benadrukte dat de staatssecretaris niet kon volhouden dat er sprake was van een contra-indicatie voor de verlening van de verblijfsvergunning, aangezien deze al was verleend en niet ingetrokken zou worden. De rechtbank baseerde haar oordeel op het driejarenbeleid en de relevante bepalingen in de Vreemdelingencirculaire, waarbij werd gesteld dat vreemdelingen die aan bepaalde voorwaarden voldoen recht hebben op een verblijfsvergunning zonder beperking. De uitspraak is van belang voor de rechtspositie van vreemdelingen die onder het driejarenbeleid vallen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/14387
V-nr.: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 26 april 2018 in de zaak tussen

[eiser] , van [nationaliteit] nationaliteit, eiser

(gemachtigde: mr. A.M.J.M. Louwerse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.M. Rietveld).

Procesverloop

Met het besluit van 13 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 23 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij beslist dat aan eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Naar aanleiding van het beroep heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. Daarbij heeft de rechtbank meegedeeld dat partijen binnen vier weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om aan eiser binnen zes weken een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zonder beperking te verlenen, met ingang van 1 oktober 2015;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten ven eiser tot een bedrag van € 1.002,-.

Overwegingen

Feiten en besluitvorming verweerder
1.1.
Op 1 oktober 2012 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel ‘arbeid als zelfstandige’. Met het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
1.2.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij beslist dat aan eiser op grond van het driejarenbeleid een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel ‘arbeid als zelfstandige’, wordt verleend (hierna; de verblijfsvergunning). De verblijfsvergunning is geldig gedurende de periode van 1 oktober 2015 tot 1 oktober 2017 en bevat de aantekeningen ‘arbeid in loondienst alleen toegestaan met een tewerkstellingsvergunning’ en ‘beroep op algemene middelen kan gevolgen hebben voor verblijfsrecht’, zo volgt uit het bestreden besluit.
Geschilpunt
2.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het Aanvullend Protocol [2] op eiser van toepassing is.
2.2.
In deze zaak ligt uitsluitend de vraag voor of verweerder aan eiser, als [nationaliteit] onderdaan, op grond van het driejarenbeleid, gelet op de standstill-bepaling [3] , een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zonder beperking had moeten verlenen.
Oordeel rechtbank
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zitting het standpunt heeft ingenomen dat de verblijfsvergunning bij nader inzien niet aan eiser verstrekt had mogen worden, omdat er sprake was een contra-indicatie, maar dat de verblijfsvergunning gelet op het vertrouwensbeginsel niet zal worden ingetrokken. Wat er ook zij van deze door verweerder gestelde contra-indicatie en los van het feit dat dit standpunt door verweerder zeer laat in de beroepsfase naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank hierover het volgende. Nu de verblijfsvergunning daadwerkelijk aan eiser is verleend en deze niet zal worden ingetrokken, betekent de door verweerder gestelde ‘misslag’ niet dat de rechtbank de grondslag waarop de verblijfsvergunning is verleend, namelijk het driejarenbeleid, niet (meer) kan toetsen. Dat eiser door deze gestelde misslag volgens verweerder geluk heeft gehad, is daarvoor niet relevant.
4.1.
De rechtbank is met eiser van oordeel dat aan hem op grond van het driejarenbeleid, gelet op de standstill-bepaling, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zonder beperking had moeten worden verleend. Dit vanwege het volgende.
4.2.
In paragraaf A4/6.17.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc), zoals deze luidde in juni 1997 en waarin het destijds gehanteerde driejarenbeleid voor reguliere zaken is neergelegd, is het volgende overgangsrecht opgenomen:
“(…) voor vreemdelingen met een oorspronkelijk beoogd verblijfsdoel van niet-tijdelijk aard: vreemdelingen bij wie het relevante tijdsverloop van drie jaar vóór 1 januari 1997 is bereikt en bij wie het oorspronkelijk beoogde verblijfsdoel nog steeds aanwezig is, worden in het bezit gesteld van een vergunning tot verblijf zonder beperking. De achtergrond van deze maatregel is dat beslissingen die in het verleden genomen zijn kunnen leiden tot rechtens te honoreren beroepen op het gelijkheidsbeginsel. (…)”
4.3.
Dit overgangsrecht impliceert dat er vóór 1 januari 1997 ook een periode is geweest waarin er door verweerder een gedragslijn werd gehanteerd, inhoudende dat er op grond van het driejarenbeleid ook in reguliere zaken een verblijfsvergunning zonder beperking kon worden verleend. Die gedragslijn is kennelijk zodanig veelvuldig toegepast, het betrof niet een enkele misslag, dat hiervoor met het oog op rechtens te honoreren beroepen op het gelijkheidsbeginsel een overgangsregeling in de Vc is opgenomen zoals deze luidde in
juni 1997. Bovendien is deze beleidsregel voor alle gevallen toegepast die na de invoering van het overgangsrecht zijn beoordeeld waarin de driejarentermijn was volgelopen vóór
1 januari 1997.
4.4.
Het verlenen van een verblijfvergunning regulier op grond van het driejarenbeleid, onder de beperking waarvoor deze is aangevraagd, zoals in het geval van eiser is gebeurd, is naar het oordeel van de rechtbank een aanscherping ten aanzien van de in de overgangsregeling neergelegde gedragslijn. De rechtbank voelt zich in dit oordeel gesterkt door onder andere een noot van mr. B.K. Olivier bij een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 april 1998. [4] De stelling van verweerder dat het voor hem niet vaststaat dat er op grond van het driejarenbeleid ook in reguliere zaken verblijfsvergunningen zonder beperking zijn verleend in zaken waar het ging om een aanvraag voor verblijf als zelfstandige, volgt de rechtbank dan ook niet. Bovendien heeft vooral verweerder het in zijn macht om na te gaan op welke wijze en in welke vorm verblijfsvergunningen op grond van het driejarenbeleid in reguliere zaken werden verleend vóór 1997. Hierbij erkent de rechtbank dat het niet altijd gemakkelijk is om dergelijke oude besluitvorming boven tafel te krijgen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C. Boeree, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.A. Lemmens, griffier, op 26 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
2.Aanvullend Protocol bij op 12 september 1963 te Ankara ondertekende overeenkomst waarbij een associatie tot stand is gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije.
3.Zoals neergelegd in artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol.
4.JV 1998/100, punt 11 van de noot.