6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft op 25 december 2017 zijn toentertijd tweejarige dochter [slachtoffer] met een stanleymes in haar hals gesneden. Verdachte heeft door zo te handelen het leven van zijn dochter ernstig in gevaar gebracht. De snee die hierdoor in de hals van zijn dochter is ontstaan zal mogelijk geen blijvend litteken achterlaten, maar het is niet aan verdachte te danken dat het, wat betreft de fysieke verwondingen van [slachtoffer], nog relatief goed is afgelopen.
Verdachte heeft steevast verklaard zich niets van het voorval te kunnen herinneren. Hij heeft dan ook geen inzicht kunnen geven waarom hij zo heeft gehandeld. Mede in het licht van de deskundigenrapportages, lijkt de achtergrond van het bewezenverklaarde erin gelegen te zijn dat verdachte die dag – na het consumeren van een aanzienlijke hoeveelheid alcoholische drank – ruzie kreeg met zijn (inmiddels) [ex-virendin] en uit onvermogen zijn boosheid heeft geuit door [slachtoffer] in haar hals te snijden. De persoonlijkheidsproblematiek van verdachte, zoals hieronder nader geduid, heeft hierbij ogenschijnlijk een rol gespeeld.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij onder invloed van fors alcoholgebruik op de hiervoor beschreven wijze zijn emoties vanwege een ruzie met [ex-virendin] heeft afgereageerd op zijn zeer jonge dochter. Daar komt nog bij dat de toen 11-jarige [zoon] daarvan ooggetuige was. Het behoeft geen toelichting dat een dergelijke gebeurtenis met name voor een jong kind een bijzonder schokkende en traumatische ervaring moet zijn geweest.
De slachtofferverklaring van [moeder] van 17 april 2018 maakt duidelijk hoeveel angst zij had om haar dochter [slachtoffer] als gevolg van het handelen van verdachte te verliezen. [slachtoffer] beseft vanwege haar leeftijd niet helemaal wat haar vader haar heeft aangedaan. Ze heeft een EMDR-therapie ondergaan en het gaat naar omstandigheden goed met haar.
Over haar [zoon] meldt [moeder] dat hij een schuldgevoel heeft omdat hij zijn zusje niet heeft kunnen helpen en dat hij angstig is geworden. Ook hij heeft een EMDR-therapie ondergaan.
Een gewelddadig delict als het onderhavige is een feit waardoor de rechtsorde ernstig wordt geschokt en dat in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweegbrengt.
Bij haar oordeel met betrekking tot de strafoplegging betrekt de rechtbank tevens de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder de inhoud van:
- het verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 juni 2018, waaruit blijkt dat hij op 14 maart 2011 door de politierechter in Den Haag is veroordeeld ter zake van mishandeling van zijn kind;
- het pro justitia rapport van psychiatrisch onderzoek d.d. 7 maart 2018, opgemaakt door psychiater dr. R.J. Vinkers;
- het pro justitia rapport van psychologisch onderzoek d.d. 6 maart 2018, opgemaakt door GZ-psycholoog drs. R. de Vries.
In de rapporten van voornoemde deskundigen De Vries en Vinkers is onder meer het volgende vermeld:
Psychologisch rapport De Vries, p. 21:
“Onderzochte is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in
diagnostische zin te omschrijven als een persoonlijkheidsstoornis met vermijdende-,
afhankelijke- en hysterische -in de zin van door problemen overweldigd raken- trekken. Meest opmerkelijk is de gebrekkige ontwikkeling van het gevoelsleven. Negatieve gevoelens als verdriet en boosheid worden nauwelijks onderkend en in sterke mate afgeweerd (onderdrukt). Dit gebeurt op veelal onbewust niveau. Daarnaast is er sprake van een matige stoornis in het gebruik van alcohol (misbruik in het kader van afhankelijkheid). Onderzochte is niet lijdende aan een ziekelijke ontwikkeling van de geestvermogens; er is geen psychiatrische stoornis in engere zin.”
Psychiatrisch rapport Vinkers, p. 14:
“Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, namelijk
een persoonlijkheidsstoornis NAO met afhankelijke en vermijdende trekken en een matig
ernstige stoornis in het gebruik van alcohol.”
Ten aanzien van de vraag of de ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde hebben beïnvloed en de mate van toerekeningsvatbaarheid is door de deskundigen het volgende geconcludeerd:
Psychologisch rapport De Vries, p. 22:
“Ten tijde van het tenlastegelegde was bovenstaande evenzeer het geval. Onderzochte
verkeerde op dat moment bovendien onder invloed van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol. De agressie werd sterk gestuwd, omdat onderzochte daar binnen een relatie niet mee om weet te gaan. Er is een zich herhalend patroon van boosheid naar de partner, welke wordt afgereageerd op het kind. Vermoedelijk speelt, vanuit verdrongen boosheid jegens de
moeder, mee dat onderzochte onbewust bang is (was) ook het contact met zijn dochter te
verliezen; zoals met zijn zoons al is gebeurd.
Bovenstaande leidt tot het advies het tenlastegelegde in een verminderde mate toe te rekenen op grond van de persoonlijkheidsstoornis. Vanuit de afweer van emoties en het dientengevolge niet goed doordringen van boosheid in het bewustzijn, is het tot een woede doorbraak gekomen, onder de ontremmende werking van alcohol. Op grond van de vastgestelde gebrekkige ontwikkeling van het gevoelsleven moge worden geadviseerd onderzochte het tenlastegelegde verminderd toe te rekenen.”
Psychiatrisch rapport van deskundige Vinkers, p. 14-15:
“Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde, indien dit bewezen wordt geacht. Dit beïnvloedde het gedrag van onderzochte zodanig dat dat daaruit mede verklaard kan worden. Hypothetisch, omdat betrokkene geen herinnering heeft aan het ten laste gelegde, is er bij betrokkene sprake geweest van opgekropte en onderdrukte agressie jegens zijn
(ex-)vriendin die zich door de ontremmende invloed van alcohol massaal heeft geuit op zijn dochtertje. Dit leidt tot het advies om het ten laste gelegde, indien dit bewezen wordt geacht, in verminderde mate toe te rekenen aan betrokkene.”
De deskundigen concluderen tot een matig verhoogd recidiverisico dat zich vooral voordoet in de relationele sfeer c.q. bij intieme relaties (p. 22 respectievelijk p. 16).
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies, waaronder de conclusie dat het ten laste gelegde in de verminderde mate kan worden toegerekend aan verdachte, van De Vries en Vinkers over.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld welke straf en/of maatregel in het onderhavige geval passend is. Daarbij heeft de rechtbank een aantal mogelijkheden afgewogen, te weten oplegging van:
- een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur;
- een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, met oplegging van bijzondere voorwaarden;
- de tbs-maatregel, met voorwaarden ofwel met dwangverpleging, al dan niet in combinatie met een gevangenisstraf.
Met betrekking tot een eventueel op te leggen tbs-maatregel overweegt de rechtbank als volgt. Vooropgesteld wordt dat de rechtbank ambtshalve heeft geconstateerd dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de tbs-maatregel op te leggen. Het bewezen verklaarde feit betreft immers een misdrijf als vermeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, terwijl bij verdachte ten tijde van het delict een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
De deskundigen De Vries en Vinkers hebben in hun adviezen geconcludeerd dat oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden echter niet strikt noodzakelijk is en dat het recidiverisico niet dermate hoog is dat ambulante behandeling niet verantwoord zou zijn. Om die reden adviseren zij oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met oplegging van (onder meer en kort samengevat) een behandelverplichting als bijzondere voorwaarde. Ter terechtzitting van 3 juli 2018 zijn zij als deskundige gehoord en zijn zij bij dit standpunt gebleven. Deskundige Vinkers heeft nog verklaard dat hij oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden disproportioneel vindt.
De reclassering is van mening dat een steviger kader noodzakelijk is en heeft geadviseerd om de maatregel van tbs met voorwaarden op te leggen. Reeds omdat verdachte ter terechtzitting van 3 juli 2018 heeft geweigerd om mee te werken aan gestelde voorwaarden bij een eventueel op te leggen tbs-maatregel met voorwaarden, is oplegging van die maatregel geen mogelijkheid.
De rechtbank acht, in het bijzonder gelet op de uitgebrachte adviezen van de beide deskundigen, oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging evenmin aangewezen. Voor het opleggen van de tbs-maatregel dient namelijk te worden vastgesteld dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel vereist. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat daarvan sprake is. Volgens de deskundigen is het recidiverisico niet zo hoog, dat niet zou kunnen worden volstaan met een ambulante behandeling.
Zodoende resteert oplegging van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De deskundigen De Vries en Vinkers hebben – mede gelet op de bereidheid tot medewerking van verdachte – geadviseerd om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met (onder meer en kort samengevat) een behandelverplichting als bijzondere voorwaarde. Zij zien deze wijze van behandelen van verdachte met vertrouwen tegemoet en hebben aanbevolen om aan te vangen met een klinisch traject van ongeveer een half jaar, waarna een minstens twee jaar durend ambulant traject dient te worden gevolgd.
Verdachte heeft zich ter terechtzitting van 3 juli 2018 bereid verklaard mee te werken aan eventueel op te leggen bijzondere voorwaarden bij een op te leggen voorwaardelijke straf.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit – vanuit het perspectief van vergelding – oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur in beginsel rechtvaardigen. De rechtbank acht echter ook van groot belang dat recidive wordt voorkomen. Daarvoor is nodig, zo volgt uit de rapportages, dat verdachte een langdurige behandeling ondergaat. Dit zou kunnen gebeuren in het kader van het stellen van voorwaarden bij een voorlopige invrijheidstelling (v.i.), maar ook in het kader van een voorwaardelijk strafdeel. Naar het oordeel van de rechtbank brengt het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, grotere waarborgen mee dan het stellen van voorwaarden bij een eventuele v.i. Zowel het voorwaardelijk strafdeel zelf als de daaraan verbonden proeftijd kunnen namelijk van langere duur zijn dan de duur van een eventuele v.i. Dit betekent dan ook een “grotere stok achter de deur” en daarmee een kleinere kans op recidive. Om die reden kiest de rechtbank voor het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal de maximale gevangenisstraf opleggen die dit toelaat, hetgeen een lagere straf is dan uit het oogpunt van louter vergelding zou worden verwacht.
In het reclasseringsadvies ‘Voorbereiding TBS met voorwaarden’ van 6 juni 2018 is een groot aantal voorwaarden opgenomen, die verdachte kunnen helpen bij de behandeling van zijn problematiek en voorkoming van recidive. Weliswaar zijn die voorwaarden opgesteld voor een mogelijk op te leggen tbs-maatregel met voorwaarden, maar de rechtbank is van oordeel dat deze voorwaarden een leidraad zijn voor het opleggen van bijzondere voorwaarden bij na te melden straf.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 jaren voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren passend en geboden acht. Daarbij zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden opleggen, zoals hierna in de beslissing vermeld.