ECLI:NL:RBDHA:2018:8473

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2018
Publicatiedatum
16 juli 2018
Zaaknummer
C/09/532673 / HA RK 17-270
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het Nederlanderschap van verzoeker in het kader van erkenning door een Nederlandse vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2018 uitspraak gedaan over het verzoek van een man, geboren in Senegal, om vaststelling van zijn Nederlanderschap. Het verzoek is ingediend op 22 mei 2017 en betreft de erkenning door zijn vader, die de Nederlandse nationaliteit bezit. De vader heeft de man erkend volgens Senegalees recht, maar de IND (Immigratie- en Naturalisatiedienst) heeft het verzoek afgewezen, stellende dat er geen juridische afstammingsrelatie bestaat vanwege een mogelijk bigaam huwelijk van de vader ten tijde van de geboorte van de man. De rechtbank heeft de stukken en de argumenten van beide partijen bestudeerd, waaronder brieven van de IND en verklaringen van de officier van justitie. Tijdens de zitting op 31 mei 2018 zijn de advocaat van verzoeker en een jurist van de IND verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat er ten tijde van de erkenning een nauwe persoonlijke relatie bestond tussen de man en zijn vader, en dat er geen rechtsgeldig huwelijk was tussen de vader en de moeder van verzoeker. Hierdoor kan de erkenning volgens Nederlands recht niet worden erkend, en kan verzoeker geen aanspraak maken op het Nederlanderschap. De rechtbank heeft het verzoek van verzoeker afgewezen, met de overweging dat de erkenning door de vader niet voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in Nederland.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 17-270
Zaaknummer: C/09/532673
Datum beschikking: 28 juni 2018

Beschikking op het op 22 mei 2017 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker] ,

hierna aangeduid als verzoeker,
wonende te [woonplaats verzoeker] (Senegal),
advocaat mr. M. Adnyana-Flipse te Utrecht.
tegen

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Veiligheid en Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. drs. [jurist IND] .

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
­ het verzoekschrift;
­ de brieven van 20 juni 2017 en 1 november 2017 van de zijde van de IND;
­ de brief van 28 december 2018 van de zijde van verzoeker;
­ de conclusie van de officier van justitie van 21 februari 2018;
­ twee e-mails van 29 mei 2018 van de zijde van verzoeker, met bijlagen.
Op 31 mei 2018 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de advocaat van verzoeker, alsmede mr. drs. [jurist IND] namens de IND.
De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de mondelinge behandeling.

Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van verzoeker.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.
De officier van justitie heeft bij brief van 21 februari 2018 medegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de IND.

Feiten

­ Op [huwelijksdag] 1993 huwde [vader van verzoeker] (in de basisregistratie persoonsgegevens geregistreerd als [vader van verzoeker] ), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Senegal) (
hierna: aangeduid als de man), met [naam echtgenote] . Dit huwelijk is op
25 april 2000 ontbonden.
­ Bij Koninklijk Besluit van 19 september 1996 heeft de man de Nederlandse nationaliteit verkregen.
­ Verzoeker is geboren op [geboortedag] 1999 te [woonplaats verzoeker] (Senegal) uit [naam moeder verzoeker] (
hierna: de moeder), die op 17 februari 2013 is overleden en de Senegalese nationaliteit bezat.
­ Op een stuk met vermelding ‘Copie litterale d’acte de naissance’ met No 2902/1999, afgegeven op 26 januari 2017 door de Commune de [woonplaats verzoeker] , staat de man als vader van verzoeker vermeld. De geboorteaangifte is volgens dat stuk gedaan door [naam gemeenteambtenaar] , gemeenteambtenaar. De man staat eveneens als vader van verzoeker vermeld op het stuk aangeduid als ‘Extrait du registre des actes de naissance’, afgegeven op 13 juli 2016 door een gemeenteambtenaar van [woonplaats verzoeker] .
­ In een stuk met als titel ‘Acte de reconaissance conjointe d’enfant naturel’, afgegeven op 26 januari 2017 door een gemeenteambtenaar van [woonplaats verzoeker] , is opgenomen dat deze akte is opgemaakt op 17 mei 1999 “sur la declaration de” [naam gemeenteambtenaar] , gemeenteambtenaar.
­ Verzoeker woont thans in Senegal en bezit de Senegalese nationaliteit.

Beoordeling

In geschil is of verzoeker in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Verzoeker stelt dat dit het geval is nu de man verzoeker heeft erkend en tussen hem en de man ten tijde van de geboorte, erkenning en daarna sprake was een nauwe persoonlijke betrekking.
De IND heeft als verweer gevoerd dat verzoeker zeer waarschijnlijk is geboren uit een bigaam huwelijk, welk huwelijk ten tijde van de geboorte van verzoeker niet kon worden erkend binnen de Nederlandse rechtssfeer wegens strijd met de Nederlandse openbare orde. Er bestond, indien er een huwelijk was, ten tijde van de geboorte van verzoeker naar Nederlands recht dus geen juridische afstammingsrelatie met een Nederlandse vader, waardoor verzoeker in dat geval bij zijn geboorte ook niet de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen.
Indien ten tijde van de geboorte van verzoeker geen sprake was van een huwelijk tussen de man en de moeder, is niet gebleken dat de man zelf in persoon een rechtshandeling tot erkenning heeft verricht. Zowel de geboorteaangifte als de verklaring tot gezamenlijke erkenning werden immers blijkens de door verzoeker overgelegde stukken gedaan door een gemeenteambtenaar en niet door de man zelf. De overgelegde verklaring tot gezamenlijke erkenning als natuurlijk kind kan ook niet op één lijn worden gesteld met een erkenning naar Nederlands recht van een kind door een man.
Indien zou worden aangenomen dat verzoeker naar Senegalees recht door de man is erkend, dient – wil deze erkenning in Nederland voor erkenning in aanmerking komen – te worden vastgesteld of er ten tijde van de gestelde erkenning een nauwe persoonlijke betrekking bestond tussen de man en verzoeker dan wel of er tussen de man en de moeder een met een huwelijk gelijk te stellen band bestond. Hiervan is onvoldoende gebleken. Dus kan een eventuele Senegalese erkenning niet in Nederland worden erkend en dus ook geen grond zijn voor verkrijging van het Nederlanderschap van verzoeker.
De rechtbank overweegt als volgt.
(bigaam) huwelijk
Indien verzoeker is geboren uit een rechtsgeldig en in Nederland voor erkenning in aanmerking komend huwelijk tussen de man, die ten tijde van de geboorte van verzoeker de Nederlandse nationaliteit bezat, en de moeder, dan heeft hij op grond van artikel 3 RWN de Nederlandse nationaliteit gekregen.
De rechtbank heeft echter niet kunnen vaststellen dat er ten tijde van de geboorte van verzoeker sprake was van een huwelijk tussen de man en de moeder. De advocaat van verzoeker heeft ter zitting geen duidelijkheid hierover kunnen verschaffen. Aangegeven is dat er mogelijk een religieus huwelijk is geweest, maar dat deze niet officieel geregistreerd is geweest. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de geboorte van verzoeker geen sprake was van een rechtsgeldig huwelijk tussen de man en de moeder. Daarbij geldt dat de door de IND aangevoerde omstandigheid dat geboorten buiten huwelijk in Senegal bijna niet voorkomen, onvoldoende is om aan te kunnen nemen dat sprake was van een huwelijk.
Voor zover ten tijde van de geboorte van verzoeker wel sprake was van een huwelijk tussen de man en de moeder overweegt de rechtbank dat dit huwelijk aanvankelijk niet kon worden erkend omdat de man de Nederlandse nationaliteit bezat en het dan een bigaam huwelijk zou hebben betroffen. De naar Senegalees recht uit dat huwelijk voortvloeiende familierechtelijke betrekking tussen de man en verzoeker zou dan wegens de bigamie ten tijde van de geboorte van verzoeker wegens strijdigheid met de openbare orde als bedoeld in artikel 10:100 juncto 10:101 van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet in Nederland erkend kunnen worden, zodat verzoeker ook niet op grond van artikel 3 RWN van rechtswege het Nederlanderschap zou kunnen krijgen.
Erkenning en familierechtelijke band buiten huwelijk
Nu de rechtbank aanneemt dat er geen sprake was van een huwelijk tussen de man en de moeder is de vraag of er een familierechtelijke betrekking tussen verzoeker en de man is ontstaan door middel van een erkenning.
Verzoeker heeft gesteld dat de man hem heeft erkend naar Senegalees recht en dat deze erkenning in Nederland erkend moet worden.
Indien er sprake is geweest van een erkenning naar Senegalees recht is de vraag of deze erkenning ook in Nederland voor erkenning in aanmerking komt. De rechtbank bespreekt deze vraag als eerste en laat nog in het midden of er naar Senegalees recht een rechtsgeldige erkenning heeft plaatsgevonden.
Op grond van artikel 10:101, lid 1, BW in samenhang met artikel 10:100 leden 1, onder b en c, 2 en 3 BW wordt – voor zover hier aan de orde – een in het buitenland tot stand gekomen rechtsfeit of rechtshandeling waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte erkend, tenzij
- aan de rechtshandeling geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
- de erkenning van de rechtshandeling onverenigbaar is met de openbare orde.
In artikel 10:101, lid 2, BW wordt met betrekking tot de erkenning een drietal gevallen geconcretiseerd die in strijd met onze openbare orde worden geacht te zijn:
indien deze is verricht door een Nederlander die naar Nederlands recht niet bevoegd zou zijn het kind te erkennen;
indien, wat de toestemming van de moeder van het kind betreft, niet is voldaan aan de vereisten van het recht dat ingevolge artikel 10:95 lid 3 BW toepasselijk is, of
indien de akte kennelijk op een schijnhandeling betrekking heeft.
Ten tijde van de door verzoeker gestelde erkenning van verzoeker door de man in 1999 bepaalde artikel 1:204, eerste lid, sub e, BW (oud) dat een erkenning nietig was indien zij werd gedaan door een op het tijdstip van de erkenning met een andere vrouw gehuwde man, tenzij de rechtbank had vastgesteld dat aannemelijk is dat tussen de man en de moeder op het moment van erkenning een band heeft bestaan die in voldoende mate met een huwelijk op één lijn valt te stellen of dat tussen de man en het kind op dat moment een nauwe persoonlijke betrekking heeft bestaan. Nu de man in 1999 gehuwd was met een ander dan de moeder van verzoeker, en er geen vaststelling door de rechtbank heeft plaatsgevonden in voormelde zin, zou destijds het erkennen van een erkenning door de man van verzoeker op grond van artikel 10:101, lid 2 sub a BW strijdig zijn gewest met de openbare orde.
Van strijdigheid met de openbare orde zou, in geval van een Senegalese erkenning, thans geen sprake meer zijn. De openbare-ordetoets dient voor wat betreft de beoordeling van de familierechtelijke betrekking immers ex nunc te worden toegepast. Sinds 1 april 2014 is voormelde nietigheidsgrond van 1:204 BW, eerste lid, sub e BW (oud) vervallen en dus ook het met de openbare orde strijdige element en is een man bevoegd om een kind te erkennen dat geboren is uit een andere vrouw dan zijn eigen vrouw.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de voor de toepassing van artikel 4 lid 1 RWN (oud) relevante familierechtelijke betrekking dient te (hebben) bestaan op het tijdstip van de erkenning. Daarom moet, als al sprake is van een naar Senegalees recht rechtsgeldige erkenning, om op grond van artikel 4 RWN daaraan het Nederlanderschap te kunnen ontlenen, ook vast staan dat in 1999 (het jaar van de gestelde erkenning) sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en verzoeker, dan wel van een met een huwelijk gelijk te stellen band tussen de man en de moeder. Immers slechts als dat het geval is, werd destijds voldaan aan de uitzonderingsgrond als bedoeld in het destijds geldende artikel 1:204, eerste lid, sub e BW en aan de voorwaarden om een in het buitenland verrichte erkenning door een man van een kind die niet is geboren uit de vrouw met wie hij gehuwd was, te erkennen. Deze vaststelling kan volgens vaste jurisprudentie in geval van buitenlandse erkenningen ook nog achteraf door een rechter worden gedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de gedingstukken en hetgeen is besproken ter terechtzitting, onvoldoende komen vast te staan dat ten tijde van de gestelde erkenning van verzoeker door de man een nauwe persoonlijke betrekking tussen hen heeft bestaan. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat de overgelegde afschriften van financiële transacties dateren uit 2004 en latere jaren en dat bovendien niet duidelijk is geworden wie de personen ( [niet eerder voorgekomen namen aan wie de bedragen zijn overgemaakt] en [niet eerder voorgekomen namen aan wie de bedragen zijn overgemaakt] zijn aan wie de bedragen zijn overgemaakt, noch in welke relatie zij stonden of staan tot de man dan wel verzoeker. Daarnaast zijn slechts enkele gezamenlijke foto’s van de man en verzoeker overgelegd. Dat er dagelijks contact tussen de man en verzoeker zou plaats hebben gevonden en vindt en dat de man regelmatig in Senegal (bij verzoeker) verbleef of verblijft is niet met stukken onderbouwd, nog daargelaten dat daaruit nog niet zonder meer zou blijken van een nauwe persoonlijke band als vereist. Voorts is niet gesteld of gebleken dat ten tijde van de gestelde erkenning in 1999 al sprake was van de door verzoeker gestelde contacten tussen verzoeker en de man.
Nu aldus onvoldoende is komen vast te staan dat ten tijde van de gestelde erkenning van verzoeker door de man een nauwe persoonlijke betrekking tussen hen heeft bestaan, dan wel dat er een band tussen de man en de moeder bestond die gelijk te stellen is aan een huwelijk, zou een erkenning door de man van verzoeker in 1999, al zou die komen vast te staan, destijds niet in Nederland voor erkenning in aanmerking zijn gekomen. Dus kan de door verzoeker gestelde erkenning naar Senegalees recht niet tot een voor de toepassing van artikel 4 lid 1 RWN (oud) relevante familierechtelijke betrekking leiden.
Gelet op het voorgaande behoeft de vraag of sprake is van een naar Senegalees recht rechtsgeldige erkenning geen verdere beoordeling door de rechtbank.
De rechtbank beslist als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.M. Westerhuis-Evers, N.B. Verkleij en
M.P. Verloop, bijgestaan door mr. M. Molenaar als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2018.