In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2018 uitspraak gedaan over de vaststelling van het Nederlanderschap van een minderjarig kind, geboren uit een bigaam huwelijk. Verzoeker, die de Nederlandse nationaliteit heeft, verzocht om erkenning van de familierechtelijke relatie met zijn dochter, die in Marokko woont. De IND heeft het verzoek afgewezen, stellende dat het kind niet de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen omdat het huwelijk ten tijde van de geboorte niet erkend werd in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel de familierechtelijke relatie nu erkend kan worden, dit niet leidt tot het verkrijgen van het Nederlanderschap met terugwerkende kracht. De rechtbank oordeelde dat de erkenning van de familierechtelijke relatie niet automatisch leidt tot het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit, omdat de regels van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) dit niet toestaan. De rechtbank heeft het verzoek van verzoeker afgewezen, met de overweging dat de verkrijging van het Nederlanderschap geen terugwerkende kracht heeft en dat de situatie ten tijde van de geboorte bepalend is voor de nationaliteit.