ECLI:NL:RBDHA:2018:8324

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
NL18.11397
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Turkse eiser wegens gebrek aan geloofwaardigheid van vervolgingsvrees

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Turkse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 1996, had op 16 maart 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd op 13 juni 2018 afgewezen. De staatssecretaris oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij als aanhanger van de Gülenbeweging in Turkije in de negatieve belangstelling van de autoriteiten stond. De rechtbank heeft de identiteit en herkomst van de eiser geloofwaardig geacht, maar niet zijn stelling dat hij een overtuigde aanhanger van de Gülenbeweging is. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet als vluchteling kan worden aangemerkt, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Turkije een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.11397

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.M.L. van Doornum).

ProcesverloopBij besluit van 13 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is B.P. den Butter als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1996 en heeft de Turkse nationaliteit. Hij heeft op 16 maart 2018 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij op het politiecollege heeft gezeten en graag aan de politieacademie wilde studeren, maar het toelatingsexamen hiervoor niet heeft behaald. Eiser heeft vervolgens voor een korte periode gestudeerd aan een (lagere) politieschool, maar hij ondervond zoveel problemen dat hij hiermee is gestopt. Ter voorbereiding op zijn rechtenstudie heeft hij in 2014-2015 op een (aan de Gülenbeweging verbonden) Dersane gezeten, waarna hij tot aan zijn vertrek aan de universiteit rechten heeft gestudeerd. In november 2017 zijn enkele goede vrienden van eiser met wie hij sinds het politiecollege bevriend is, gearresteerd wegens betrokkenheid bij Fetö. Op 9 februari 2018 heeft [nichtje], het nichtje van eiser, aan hem verteld dat de politie hem ervan verdacht een aanhanger van Fetö te zijn. Dit heeft eiser doen besluiten om zijn land van herkomst te verlaten.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd.
Eiser stelt te zijn [naam]. Hij heeft in Turkije op het politiecollege gezeten en wilde door naar de politieacademie. Dit was niet mogelijk. Eiser heeft korte tijd op een (lagere) politieschool gezeten, maar werd gedwongen hiermee te stoppen. In het schooljaar 2014/15 heeft eiser op een (aan de Gülenbeweging verbonden) Dersane gezeten, ter voorbereiding van zijn rechtenstudie. Tot aan zijn vertrek heeft eiser vervolgens gestudeerd. Hij heeft in deze periode contacten onderhouden met aanhangers van de Gülenbeweging, die hij op het politiecollege en de Dersane leerde kennen. In november 2017 zijn enkele vrienden van eiser, met wie hij al sinds het politiecollege contact had, gearresteerd wegens betrokkenheid bij Fetö. Eiser heeft hierop een nieuw paspoort aangevraagd. Op 9 februari 2018 kwam een nicht van eiser hem vertellen dat de politie hem verdacht van het zijn van een Fetö-aanhanger. Eiser is toen vertrokken.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Ook is geloofwaardig geacht dat eiser op het politiecollege heeft gezeten en niet naar de politieacademie kon. Daarentegen heeft verweerder niet geloofwaardig geacht dat eiser zelf een overtuigd aanhanger is van de Gülenbeweging en is niet gebleken dat hij zich als zodanig heeft geprofileerd. Wel is geloofwaardig bevonden dat eiser vrienden heeft die verbonden zijn aan de Gülenbeweging en dat enkele vrienden zijn gearresteerd. Niet is echter aannemelijk dat eiser zelf wordt gezocht omdat hij op het politiecollege heeft gezeten. Tot slot heeft verweerder het ongeloofwaardig geacht dat [nichtje] voor oud-premier [oud-premier] werkte en dat haar door de politie is gezegd dat eiser een aanhanger van Fetö is.
Eiser kan niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) (Vluchtelingenverdrag) en heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Turkije Gülen-sympathisant was en inmiddels een aanhanger van de Gülenbeweging is. Door de autoriteiten wordt hij bovendien als Gülen-aanhanger beschouwd, waardoor hij persoonlijk in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat. Eiser heeft dan ook een gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag dan wel loopt bij terugkeer naar Turkije een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. Eiser verwijst voorts naar de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 30 maart 2018 (ECLI:NL:RBROT:2018:2602) en van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 31 mei 2018, met zaaknummer NL18.8450, ter onderbouwing van zijn stelling dat hij tot de groep van Gülen-aanhangers/Gülen-sympathisanten behoort en om die reden een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM loopt. Uit het rapport van de Nationale Politie Academie blijkt dat op dit moment 300.000 mensen worden berecht en verdacht vanwege deelname aan de couppoging en het stelen van examenvragen en dat er in totaal 500.000 verdachten zijn die niet allemaal tegelijk kunnen worden berecht. Uit het overgelegde uittreksel van de Kanun No 6755 blijkt zelfs dat mensen eiser mogen vermoorden zonder dat zij daar straf voor krijgen. Verder werpt verweerder eiser ten onrechte tegen dat hij in Nederland de tijd heeft genomen alvorens zijn asielaanvraag in te dienen. In zijn aanvullende beroepsgronden heeft eiser nog verwezen naar de zaak die momenteel voorligt bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), met zaaknummer 201804801/1V1, omtrent het artikel 3 van het EVRM risico dat Gülen-aanhangers lopen bij terugkeer naar Turkije en heeft hij het door zijn gemachtigde in die zaak ingediende verweerschrift overgelegd. Voorts heeft eiser nog de volgende documenten overgelegd:
- een overeenkomst ten behoeve van vrijwilligerswerk met Stichting [stichting], een in Nederland aan Gülen-gelieerde stichting, van 2 maart 2018;
- de uitspraak van het 7e kantongerecht strafzaken van Ankara van 27 maart 2018;
- een schermafbeelding van het resultaat (gezakt) van het behaalde examen;
- het principebesluit van 4 augustus 2016 inzake informatieverschaffing betreffende de maatregelen en procedures in het kader van de decreten gedurende de noodtoestand;
- het verzoekschrift van eiser van 17 oktober 2014 aan de politieacademie;
- studentenverklaring van de [universiteit] van 4 augustus 2015;
- facebookpagina van [nichtje] en haar broer.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat niet geloofwaardig is dat eiser een aanhanger van de Gülenbeweging is. Eiser heeft verklaard dat hij voor een aan de Gülenbeweging gelieerde Dersane heeft gekozen, omdat hij zich dichtbij hen voelde, zich door hen gesteund voelde als slachtoffer en de prijs-kwaliteit verhouding van de Dersane goed was, maar hieruit blijkt niet dat hij vanuit een innerlijke overtuiging voor de Gülenbeweging voor deze Dersane heeft gekozen. Naar hij heeft verklaard, had hij zich op dat moment nog niet verdiept in het gedachtegoed van de Gülenbeweging. Dat hij zich naderhand heeft verdiept in Gülen, lesmateriaal van de Gülenbeweging in huis had en in Nederland een Gülen-gelieerde app heeft gedownload en blijkens de in beroep overgelegde verklaring vrijwilligerswerk voor een aan Gülen-gelieerde stichting verricht, maakt op zichzelf beschouwd nog niet dat hij een aanhanger van de Gülenbeweging is. Verweerder heeft kunnen overwegen dat zijn keuzes er geen blijk van geven dat hij een Gülen-aanhanger is, nu hij niet aan een Gülen-gelieerde universiteit heeft gestudeerd en zich in Turkije verder niet actief voor de beweging heeft ingezet.
7.2.
Verweerder heeft niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser door de autoriteiten als aanhanger van de Gülenbeweging wordt beschouwd en om die reden wordt gezocht. Hoewel eiser in zijn asielprocedure een groot aantal documenten heeft overgelegd, heeft hij niet onderbouwd dat hij persoonlijk door de autoriteiten van Turkije wordt gezocht. Eiser heeft dit ook niet middels zijn verklaringen aannemelijk kunnen maken. Dat eiser aan het politiecollege heeft gestudeerd, op een aan de Gülenbeweging gelieerde Dersane heeft gezeten en vrienden heeft die Gülen-aanhangers zijn, heeft verweerder hiertoe onvoldoende kunnen achten. Hoewel verweerder geloofwaardig heeft geacht dat vrienden van eiser zijn gearresteerd en een uitreisverbod opgelegd hebben gekregen, wordt niet geloofd dat dit ook betekent dat eiser door de autoriteiten wordt gezocht omdat hij ook op het politiecollege heeft gezeten. Uit de overgelegde stukken komt niet naar voren dat de Turkse autoriteiten mensen hebben gearresteerd enkel en alleen omdat zij op het politiecollege hebben gezeten, maar dat er in die zaken meer omstandigheden speelden, zoals het gebruikmaken van de app Bylock en het studeren aan de politieacademie. In de uitspraak van het 7e kantongerecht strafzaken van Ankara van 27 maart 2018 mag dan opgenomen zijn dat vanwege de drukte de dossiers van verdachten in hun afwezigheid worden bestudeerd. Echter, dit doet er niet aan af dat de verdachten in de uitspraak bij naam genoemd worden en dat de naam van eiser in de overgelegde uitspraak niet staat vermeld. Met dit document heeft eiser dan ook niet onderbouwd dat hij zelf als verdachte is aangemerkt. Hoewel uit het principebesluit van 4 augustus 2016 naar voren komt dat de Turkse overheid als gevolg van de noodtoestand geen informatie over Fetö-verdenkingen verschaft, maakt dit nog niet aannemelijk dat eiser zelf tot de groep van verdachten behoort. Tot slot betekent de omstandigheid dat Gülen-aanhangers wegens examenfraude op het politiecollege zijn gearresteerd op zichzelf beschouwd ook nog niet dat eiser zelf het risico loopt om opgepakt te worden.
Van belang is dat eiser zonder problemen een paspoort heeft aangevraagd en verkregen en probleemloos is uitgereisd. Afgezien van de omstandigheid dat hij niet is toegelaten tot de politieacademie, heeft eiser geen problemen met de autoriteiten ondervonden. Zoals verweerder heeft overwogen, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij destijds niet is toegelaten tot de academie omdat hij als een aanhanger van de Gülenbeweging werd gezien. Hoewel eiser in beroep een schermafbeelding heeft overgelegd, staat daarop niet dat eiser niet is toegelaten tot de politieacademie maar enkel dat hij gezakt is voor een examen. Verweerder heeft kunnen overwegen dat het eiser vrijstond alsnog te proberen om toegelaten te worden tot de politieacademie, nu de rechter het reglement waarbij de strenge toelatingstest werd ingevoerd, nietig heeft verklaard. Hoewel eiser in beroep een verklaring heeft overgelegd waaruit zou blijken dat hij na de uitspraak van de rechter opnieuw heeft verzocht om toelating, is de reactie van de academie op zijn verzoek slechts onvertaald ingebracht in de procedure. De rechtbank heeft dan ook niet kunnen beoordelen of eisers verzoek is afgewezen noch wat daar dan de reden van zou zijn geweest. Wat daar verder ook van zij, uiteindelijk is de politieacademie als gevolg van een wetswijziging definitief gesloten en heeft eiser ervoor gekozen om rechten te studeren. Eiser heeft zich bij een tweetal universiteiten kunnen inschrijven en rechten kunnen studeren. Ter onderbouwing heeft eiser een studentenverklaring van de [universiteit] overgelegd.
Hoewel eiser heeft verklaard dat hij op de [universiteit] negatief bejegend is door medestudenten en ook van familieleden kritiek heeft gekregen vanwege het volgen van onderwijs aan een aan de Gülenbeweging gelieerde Dersane, is niet gebleken dat eiser hierdoor in de negatieve belangstelling van de autoriteiten is komen te staan noch dat dit een zodanige beperking in zijn bestaansmogelijkheden heeft opgeleverd dat eiser onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kon functioneren. Eiser heeft zich immers kunnen inschrijven bij de Selcuk universiteit en heeft aldaar zijn rechtenstudie kunnen vervolgen. Wat betreft de termijnoverschrijding van zijn visum, heeft verweerder kunnen overwegen dat uit deze omstandigheid niet automatisch volgt dat eiser als aanhanger van de Gülenbeweging zal worden beschouwd en derhalve door de Turkse autoriteiten zal worden vervolgd.
7.3.
De omstandigheid dat eiser van zijn nichtje [nichtje] heeft gehoord dat de politie hem ervan verdenkt een Fetö-aanhanger te zijn, heeft verweerder ook niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Eiser heeft niet onderbouwd dat zijn nichtje werkzaam was voor oud-premier [oud-premier]. Een kopie van een tweetal afbeeldingen van facebook waarop zijn nichtje met [oud-premier] staat afgebeeld en waaronder bij één afbeelding geschreven staat dat [oud-premier] haar baas is, heeft verweerder hiertoe onvoldoende kunnen vinden. Deze afbeeldingen hebben het bestaan van een arbeidsrelatie immers niet aangetoond. Verweerder heeft het bovendien ongeloofwaardig kunnen vinden dat [nichtje] voor [oud-premier] mocht blijven werken, hoewel de politie familieleden van haar, waaronder eiser, verdacht van betrokkenheid bij een terroristische organisatie.
7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder kunnen overwegen dat de omstandigheid dat eiser zich niet direct bij binnenkomst tot de Nederlandse autoriteiten heeft gewend om asiel aan te vragen maar hiermee 23 dagen heeft gewacht, afbreuk doet aan de gestelde vrees van eiser. Van belang is dat eiser een bewuste keuze heeft gemaakt om zijn land te verlaten, omdat hij vreesde dat hij daar niet langer veilig was. Eiser heeft verklaard dat hij enige tijd heeft getwijfeld alvorens hij een paspoort heeft aangevraagd. Dat eiser in Nederland bedenktijd nodig heeft gehad om een asielaanvraag in te dienen, getuigt dan ook niet van een oprechte vrees voor vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
7.5.
De rechtbank overweegt dat de situatie van eiser niet vergelijkbaar is met die van de vreemdelingen in de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 30 maart 2018 (ECLI:NL:RBROT:2018:2602) en van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 31 mei 2018, met zaaknummer NL18.8450. In tegenstelling tot het geval van eiser heeft verweerder in die zaken wel geloofwaardig geacht dat de vreemdelingen Gülen-aanhangers waren. Volgens de rechtbank heeft verweerder nagelaten te onderzoeken of de vreemdelingen als Gülen-aanhangers deel uitmaken van een groep die systematisch wordt blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke handelingen. Om die reden heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard. Zoals hiervoor is overwogen, heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser een Gülen-aanhanger is, zodat eiser reeds om die reden niet kan behoren tot een eventuele groep van Gülen-aanhangers. Het beroep van eiser op deze twee uitspraken slaagt dan ook niet. De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, ook geen aanleiding om de behandeling van het beroep van eiser aan te houden in afwachting van de uitspraak van de Afdeling in het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg.
8. Nu niet geloofwaardig is geacht dat eiser een Gülen-aanhanger is of als zodanig wordt beschouwd en ook anderszins niet is gebleken dat hij persoonlijk in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat, kan hij niet als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag worden aangemerkt noch loopt hij bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. Eiser komt dan ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.