ECLI:NL:RBDHA:2018:8293
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag Tunesische vreemdeling op grond van veilig land van herkomst
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Tunesische vreemdeling tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had op 24 mei 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 15 juni 2018 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De staatssecretaris stelde dat Tunesië als veilig land van herkomst kan worden beschouwd en dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij in zijn specifieke situatie niet beschermd kon worden door de Tunesische autoriteiten.
De vreemdeling voerde aan dat hij problemen had ondervonden vanwege een relatie met een meisje, die door haar criminele broers in gevaar werd gebracht. Hij stelde dat hij niet veilig was in Tunesië en dat hij vreest voor strafvervolging. De rechtbank oordeelde echter dat de vreemdeling niet voldoende bewijs had geleverd dat Tunesië in zijn geval niet als veilig land van herkomst kon worden beschouwd. De rechtbank wees erop dat de vreemdeling geen aangifte had gedaan bij de Tunesische autoriteiten en dat hij niet had aangetoond dat deze hem geen bescherming konden bieden.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de asielaanvraag, evenals het opgelegde inreisverbod. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op internationale bescherming en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag als kennelijk ongegrond kon worden afgewezen.