ECLI:NL:RBDHA:2018:8293

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
NL18.11394
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Tunesische vreemdeling op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Tunesische vreemdeling tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had op 24 mei 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 15 juni 2018 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De staatssecretaris stelde dat Tunesië als veilig land van herkomst kan worden beschouwd en dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij in zijn specifieke situatie niet beschermd kon worden door de Tunesische autoriteiten.

De vreemdeling voerde aan dat hij problemen had ondervonden vanwege een relatie met een meisje, die door haar criminele broers in gevaar werd gebracht. Hij stelde dat hij niet veilig was in Tunesië en dat hij vreest voor strafvervolging. De rechtbank oordeelde echter dat de vreemdeling niet voldoende bewijs had geleverd dat Tunesië in zijn geval niet als veilig land van herkomst kon worden beschouwd. De rechtbank wees erop dat de vreemdeling geen aangifte had gedaan bij de Tunesische autoriteiten en dat hij niet had aangetoond dat deze hem geen bescherming konden bieden.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de asielaanvraag, evenals het opgelegde inreisverbod. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op internationale bescherming en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag als kennelijk ongegrond kon worden afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.11394

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.M.L. van Doornum).

ProcesverloopBij besluit van 15 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens is aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.11395, plaatsgevonden op 10 juli 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1997 en heeft de Tunesische nationaliteit. Hij heeft op 24 mei 2018 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij een relatie met een meisje heeft gekregen, dat zwanger van hem is geraakt. De criminele broers van het meisje wilden eerwraak op eiser nemen. Zij hebben hem geprobeerd te ontvoeren, maar dat is mislukt. Hierna is eiser naar een plaats in het zuiden van het land gevlucht. De broers hebben vervolgens de familie van eiser bedreigd. Uiteindelijk heeft eiser besloten om zijn land van herkomst te verlaten. Eiser heeft later vernomen dat het meisje door haar broers is omgebracht.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b en h, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) identiteit en nationaliteit;
2) problemen wegens relatie.
Verweerder heeft de identiteit en nationaliteit van eiser geloofwaardig geacht evenals de verklaringen van eiser over zijn problemen wegens een relatie met een meisje.
Eiser is afkomstig uit Tunesië dat als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Tunesië ten aanzien van hem persoonlijk zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Wat betreft de dreigende eerwraak en de bedreigingen aan het adres van de familie van eiser heeft verweerder overwogen dat eiser daartegen de bescherming van de Tunesische autoriteiten kan inroepen. Dat hij hier bij voorbaat geen heil in heeft gezien, kan niet leiden tot de conclusie dat de Tunesische autoriteiten hem geen bescherming hadden kunnen bieden. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat, in afwijking van de algehele situatie in Tunesië, er aanleiding is om aan te nemen dat Tunesië ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en derhalve in zijn geval niet als een veilig land van herkomst kan worden beschouwd.
Eiser kan dan ook niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat Tunesië niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Hiertoe heeft eiser in zijn zienswijze verwezen naar het jaarrapport van Human Rights Watch van 27 januari 2016; het rapport van Freedom House van 27 januari 2016; het jaarlijkse mensenrechtenrapport van Amnesty International van 24 februari 2016; het jaarlijkse mensenrechtenrapport van het United States Department of State van 13 april 2016 en de publieke verklaring van Amnesty International van 20 mei 2016. Eiser voert voorts aan dat de Tunesische autoriteiten hem in dit specifieke geval niet kunnen beschermen en dat Tunesië daarom niet als veilig land van herkomst voor hem kan worden beschouwd. Sterker nog, eiser is zelf strafbaar omdat hij geslachtsgemeenschap voor het huwelijk heeft gehad en kan een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden opgelegd krijgen indien hij zich wendt tot de autoriteiten. Het feit dat eiser enkele maanden eerder in Nederland heeft doorgebracht, is niet relevant voor de vraag of hij bescherming nodig heeft. Tot slot voert eiser aan dat zijn aanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond is afgewezen en dat aan hem ten onrechte een terugkeerbesluit en een inreisverbod is opgelegd.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
b. de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn;
h. de vreemdeling Nederland onrechtmatig is binnengekomen of zijn verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd en zich, gezien de omstandigheden van zijn binnenkomst, zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk bij een ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen heeft aangemeld, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij internationale bescherming wenst.
7. De rechtbank overweegt omtrent de ontvankelijkheid van het beroep als volgt. Ter zitting heeft verweerder erop gewezen dat eiser in het (vertrek)gesprek van 20 juni 2018 bij de Dienst Terugkeer en Vertrek heeft aangegeven dat hij geen beroep tegen het bestreden besluit heeft willen indienen en dat hij zich neerlegt bij de afwijzing van zijn asielaanvraag. De gemachtigde van eiser heeft in reactie hierop aan de rechtbank medegedeeld dat hij na het (vertrek)gesprek van 20 juni 2018 nog contact heeft gehad met zijn cliënt en dat eiser heeft aangegeven zijn beroep wel te willen voortzetten. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat eiser wel prijs stelt op de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep en dat hij daarom een rechtens te beschermen belang heeft bij de beoordeling van het door hem ingestelde beroep. De rechtbank verklaart het beroep van eiser dan ook ontvankelijk.
8. De rechtbank overweegt als volgt omtrent de gronden van beroep.
8.1.
Bij uitspraak van 20 oktober 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2781) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat verweerder Tunesië terecht heeft aangemerkt als een veilig land van herkomst. Er bestaat derhalve een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Tunesië geen internationale bescherming nodig hebben. De verwijzing naar algemene rapporten over Tunesië leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft immers verwezen naar rapporten die zien op de periode van vóór de genoemde uitspraak van de Afdeling en heeft niet nader geconcretiseerd uit welke specifieke passages in deze rapporten zou blijken dat de situatie in Tunesië anders is dan geschetst in de Afdelingsuitspraak.
8.2.
Het ligt dan ook op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat Tunesië in zijn specifieke omstandigheden toch niet veilig is. De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd. De omstandigheid dat eiser in Tunesië problemen heeft ondervonden die door verweerder geloofwaardig zijn geacht, maakt op zichzelf beschouwd nog niet dat Tunesië in zijn geval niet veilig is. Hierbij is van belang dat eiser geen aangifte heeft gedaan tegen de door hem ondervonden problemen noch anderszins de bescherming heeft ingeroepen van de Tunesische autoriteiten of andere instanties. Eiser heeft gesteld dat hij de bescherming van de autoriteiten niet kan inroepen omdat de broers van zijn vriendin deel uitmaken van een grote en machtige criminele organisatie en omdat hij vreest voor strafvervolging als hij aangifte bij de Tunesische autoriteiten doet. Eiser heeft echter niet met verwijzingen naar algemene bronnen onderbouwd dat de autoriteiten hem geen bescherming zullen bieden. Derhalve is niet gebleken dat de Tunesische autoriteiten hem geen bescherming kunnen of willen bieden en dat het indienen van een klacht bij voorbaat kansloos zou zijn. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat Tunesië ten aanzien van hem persoonlijk zijn verdragsverplichtingen niet nakomt.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 heeft kunnen afwijzen, omdat eiser afkomstig is uit een veilig land van herkomst. Bovendien heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser zich niet direct bij binnenkomst in Nederland bij de autoriteiten heeft gemeld en een asielverzoek heeft ingediend. Pas toen er een controle in de trein plaatsvond, heeft eiser aanleiding gezien om een asielverzoek in te dienen. Uit zijn verklaringen blijkt echter dat hij voor die tijd reeds diverse keren naar Nederland is afgereisd zonder zich bij de autoriteiten te hebben gemeld of asiel te hebben aangevraagd. Derhalve heeft verweerder de aanvraag van eiser ook als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000 kunnen afwijzen. De omstandigheid dat eiser eerder een periode in Nederland heeft doorgebracht, is daarom wel relevant voor de afwijzing van eisers asielaanvraag.
8.4.
Nu verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 de voor een vreemdeling geldende vertrektermijn van vier weken kunnen verkorten en kunnen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Dit betekent dat verweerder ook een inreisverbod op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 tegen eiser heeft kunnen uitvaardigen. Eiser heeft in zijn beroepsgronden niet nader gespecificeerd waarom er geen inreisverbod dient te worden uitgevaardigd noch heeft hij bijzondere omstandigheden aangevoerd die maken dat verweerder zou moeten afzien van het opleggen van een inreisverbod.
8.5.
Op grond van artikel 62a van de Vw 2000 wordt de vreemdeling die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, schriftelijk in kennis gesteld van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten en van de termijn waarbinnen hij aan die verplichting moet voldoen. De rechtbank overweegt dat de afwijzing van de asielaanvraag tot gevolg heeft dat eiser niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. Verweerder heeft het bestreden besluit dan ook mede als terugkeerbesluit mogen aanmerken.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.