In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Turkse eiser tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aangevraagd om als zelfstandige te kunnen werken. Het bestreden besluit, dat op 22 maart 2018 was genomen, verleende de vergunning met als beperking 'arbeid als zelfstandige' en stelde de ingangsdatum op 20 februari 2018. Eiser was het niet eens met deze ingangsdatum en de arbeidsmarktaantekening die vereiste dat een tewerkstellingsvergunning (TWV) nodig was voor arbeid in loondienst.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 16 februari 2017 een aanvraag had ingediend, die aanvankelijk was afgewezen omdat hij niet voldoende bewijs had geleverd van de levensvatbaarheid van zijn onderneming. Na het indienen van aanvullende stukken in bezwaar, heeft de staatssecretaris op 15 december 2017 alsnog advies gevraagd aan de Minister van Economische Zaken. Dit advies was positief, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht de ingangsdatum van de vergunning had vastgesteld op 20 februari 2018, omdat de eiser pas op dat moment aan alle voorwaarden voldeed.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de arbeidsmarktaantekening niet onterecht was, aangezien de verleende vergunning enkel betrekking had op arbeid als zelfstandige en niet op arbeid in loondienst. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.