2.4Uit een eerdere relatie van mevrouw [naam 2] is een zoon, te weten [naam 7] , geboren op [geboortedatum 5] . [naam 7] heeft de [nationaliteit] , is in Nederland geboren en verblijft ook in Nederland op grond van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, geldig tot 1 juni 2019. De biologische vader van [naam 7] woont ook in Nederland.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, en de afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd, omdat eiser niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en hij niet behoort tot één van de categorieën vreemdelingen die vrijgesteld is van de verplichting over een mvv te beschikken. Verweerder heeft geen grond aanwezig geacht eiser op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000, gelezen in samenhang met artikel 8 van het EVRM van het mvv-vereiste vrij te stellen. Volgens verweerder is het bestreden besluit niet in strijd met de in artikel 8 van het EVRM vervatte bescherming van het recht op gezins-, familie- en privéleven. Voorts heeft verweerder geen bijzondere omstandigheden aanwezig geacht om te oordelen dat toepassing van het mvv-vereiste leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, van het Vb 2000.
4. Niet in geschil is dat eiser niet beschikt over een geldige mvv. Evenmin is in geschil dat eiser familieleven heeft met zijn drie kinderen. In geschil is de vraag of eiser dient te worden vrijgesteld van het mvv-vereiste omdat dit een schending oplevert van artikel 8 van het EVRM.
5. Eiser bestrijdt het standpunt van verweerder dat artikel 8 van het EVRM niet wordt geschonden door eiser niet van het mvv-vereiste vrij te stellen. Eiser voert in dit verband gemotiveerd aan dat de door verweerder toegepaste belangenafweging geen fair balance in de zin van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is. Op dit aangevoerde zal de rechtbank hieronder, indien nodig, afzonderlijk ingaan.
6. De rechter moet toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een 'fair balance' tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het privéleven en familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid.