In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 juni 2018, is de zaak behandeld van een Afghaanse eiser die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De rechtbank oordeelt dat de afvalligheid van de eiser ongeloofwaardig is geacht door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvraag had afgewezen. De rechtbank constateert dat het toetsingskader dat door verweerder is gehanteerd niet duidelijk is en dat er onvoldoende is gemotiveerd waarom de gestelde afvalligheid ongeloofwaardig is. De rechtbank wijst erop dat de verklaringen van de eiser over zijn afvalligheid en de ontvoering niet geloofwaardig zijn bevonden, maar dat verweerder niet heeft toegelicht hoe het toetsingskader voor bekeringen ook van toepassing is op afvalligheid. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart het beroep gegrond, waarbij verweerder wordt opgedragen om opnieuw te beslissen op de aanvraag van de eiser, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.002,--.