ECLI:NL:RBDHA:2018:8072
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en overdracht aan Zweden op basis van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Iraakse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat zijn eerdere asielaanvraag in Zweden ten onrechte is afgewezen en dat hij bij terugkeer naar Irak een risico loopt op schending van zijn mensenrechten.
Tijdens de zitting op 26 juni 2018 heeft eiser zijn standpunten toegelicht, waarbij hij onder andere verwees naar een artikel in NRC-Handelsblad dat de situatie van vluchtelingen in Zweden belicht. De rechtbank overweegt dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de zorgvuldigheid van de Zweedse autoriteiten. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat zijn asielaanvraag in Zweden niet serieus is behandeld of dat hij daar een reëel risico loopt op schending van zijn rechten. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de overdracht aan Zweden onrechtmatig maken.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat de Staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser kan tegen deze uitspraak in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.