ECLI:NL:RBDHA:2018:8071
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verantwoordelijkheid van Zweden
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. G.E. Jans, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J. Wieman, niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Zweden verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoeker.
Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en tegelijkertijd verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 26 juni 2018, waarbij verzoeker en verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tijdens de zitting werd ook de aanhangige bodemzaak met zaaknummer NL18.11096 behandeld.
De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van vandaag, met betrekking tot de bodemzaak, het beroep ongegrond verklaard. Hierdoor is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, aangezien er geen noodzaak meer was voor een voorlopige maatregel. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, in aanwezigheid van griffier mr. A.H. Ferment, en is openbaar gemaakt zonder dat er een rechtsmiddel openstaat tegen deze beslissing.