ECLI:NL:RBDHA:2018:8070

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2018
Publicatiedatum
6 juli 2018
Zaaknummer
NL18.11123
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel op basis van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel door een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 26 juni 2018. De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag niet in behandeling is genomen en dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. Eiser heeft aangevoerd dat hij onzorgvuldig is gehoord en dat hij geen eerlijke procesgang heeft gehad, maar de rechtbank oordeelt dat deze argumenten niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.11123

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. H.M. Pot),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Wieman).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.11124, plaatsgevonden op 26 juni 2018. Eiser is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Marokkaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1995.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Deze verordening is de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening). In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de zienswijze, waarin hij heeft aangegeven dat hij onzorgvuldig is gehoord nu het aanmeldgehoor heel kort duurde. Bovendien heeft hij geen mogelijkheid gehad om het gehoor te bespreken met een advocaat. Het bestreden besluit is niet gebaseerd op een feitelijke juiste grondslag, aldus eiser. Voorts voert hij aan dat hij geen eerlijke procesgang heeft gehad en dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom geen toepassing wordt gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Anders dan eiser stelt is verweerder in het bestreden besluit wel degelijk ingegaan op het in de zienswijze vervatte betoog dat hij niet zorgvuldig zou zijn gehoord. Zonder nadere concretisering van eiser dat de weerlegging van de zienswijze in het bestreden besluit onvoldoende is, kan de beroepsgrond dan ook niet slagen.
Eiser heeft evenmin geconcretiseerd waarom het bestreden besluit zou berusten op een onjuiste feitelijke grondslag, dat hij geen eerlijke procesgang heeft gehad dan wel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom geen toepassing wordt gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Ook deze beroepsgronden falen derhalve.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. A.H. Ferment, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.