Uitspraak
Beschikking van de kantonrechter op het verzoek van:
[verzoekers] ,
Overwegingen
[erflater], laatst gewoond hebbend te Papendrecht.
[erflater]te verwerpen.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat was ingediend door verzoekers, beiden woonachtig in Australië, in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van twee minderjarigen. Het verzoek betrof de verwerping van de nalatenschap van een overleden persoon, die op 19 maart 2018 is overleden in Papendrecht. De kantonrechter moest vaststellen of hij rechtsmacht had om op het verzoek te beslissen, gezien het feit dat de minderjarigen hun gewone verblijfplaats niet in Nederland hebben.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 van toepassing is. Op basis van dit verdrag is de rechter in de verdragsluitende staat waar de minderjarigen hun gewone verblijfplaats hebben, in dit geval Australië, bevoegd om op het verzoek te beslissen. De kantonrechter heeft zich daarom onbevoegd verklaard. Tevens heeft de kantonrechter overwogen dat, indien naar Australisch recht geen rechterlijke machtiging vereist is voor de verwerping van de nalatenschap namens de minderjarigen, de bevoegde rechtbank in het sterfhuis van de erflater (de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht) de verklaring tot verwerping kan ontvangen en inschrijven in het boedelregister.
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de verzoekers niet in Nederland hoeven te voldoen aan de vereiste van een rechterlijke machtiging voor de verwerping van de nalatenschap, mits dit in overeenstemming is met het recht van de Staat waar de minderjarigen hun gewone verblijfplaats hebben. De beschikking is gegeven door mr. A. Emmens en is ter openbare terechtzitting uitgesproken.