ECLI:NL:RBDHA:2018:7766

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
SGR 17 _ 3415
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake omgevingsvergunning voor het vervangen en verplaatsen van een antennemast door T-Mobile B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de omgevingsvergunning die aan T-Mobile B.V. was verleend voor het vervangen en verplaatsen van een antennemast. Het college van burgemeester en wethouders van Lisse had op 22 juni 2016 de vergunning verleend op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Tegen deze vergunning hebben vier eisers bezwaar gemaakt, maar hun bezwaren zijn door verweerder niet-ontvankelijk verklaard omdat deze te laat waren ingediend. De eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaarschriften buiten de wettelijke termijn zijn ingediend en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. De eisers voerden aan dat de publicaties over de vergunningverlening onduidelijk en misleidend waren, waardoor zij niet tijdig bezwaar konden maken. De rechtbank oordeelde echter dat de kennisgeving van de aanvraag niet voldeed aan de vereisten van de Wabo, maar dat dit gebrek niet tot benadeling van de eisers had geleid. De rechtbank concludeerde dat de eisers op de hoogte hadden kunnen zijn van de vergunningaanvraag en de geldende termijn voor het indienen van bezwaar.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eisers ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter A.M.M. Vingerling, in aanwezigheid van griffier drs. F.J.M. van den Berg. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/3415

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 mei 2018 in de zaak tussen

[eiser 1], [eiser 2], [eiser 3] en [eiser 4], te [plaats], eisers
(gemachtigde: mr. R.C.V. Mans),
en

het college van burgemeester en wethouders van Lisse, verweerder

(gemachtigden: mr. A. de Zeeuw en R.B. van Dorp),
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
T-Mobile B.V.(T‑Mobile), te Den Haag
(gemachtigde: mr. J.J. van der Lee).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan T‑Mobile omgevingsvergunning verleend voor bouwen op basis van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en afwijken van het bestemmingsplan op basis van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
Bij besluit van 4 april 2017 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van [eiser 4] niet‑ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van, eveneens, 4 april 2017 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van [eiser 2], tevens, niet‑ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen bestreden besluiten I en II beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2018.
Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. T‑Mobile heeft zich ook laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. T‑Mobile heeft op 13 mei 2016 een bouwaanvraag ingediend voor het vervangen en verplaatsen van de bestaande antennemast ten behoeve van mobiele telecommunicatie. Bij deze aanvraag is de aanvraagnaam: “Verplaatsing op parkeerterrein [parkeerterrein]” en is de projectomschrijving: “Het vervangen en verplaatsen van de bestaande mast ten behoeve van mobiele telecommunicatie”. Als locatie is bij de aanvraag vermeld: [adres], te [plaats], met als toelichting (de rechtbank citeert letterlijk): “De aangevraagde mast is in oveleg met [parkeerterrein] gepland in de hoek van het parkeerterrein nabij de kruising [adres]”.
1.2
Van deze aanvraag is op 24 mei 2016, als volgt, in de Gemeenteberichten [plaats] kennis gegeven: “Aangevraagde omgevingsvergunning: [adres] – het vervangen en verplaatsen van de bestaande mast voor mobiele telecommunicatie”. Aan het eind van deze Gemeenteberichten staat: “Voor alle informatie over bouwen, bouwplannen, afwijking van bestemmingsplannen en vergunningen (omgevingsvergunning) kunt u een afspraak maken met de Gemeentewinkel / Vergunningen via telefoonnummer [telefoonnummer]. (…)”.
2.1
Bij het primaire besluit is de gevraagde vergunning verleend. In dit besluit, gericht aan de gemachtigde van T‑Mobile, staat onder meer: “Wij verlenen u de gevraagde omgevingsvergunning voor het vervangen en verplaatsen van de bestaande mast ten behoeve van mobiele telecommunicatie aan de [adres] te [plaats].”
2.2
Deze vergunningverlening is op 28 juni 2016, als volgt, in de Gemeenteberichten [plaats] medegedeeld: “Verleende omgevingsvergunningen / gebruiksvergunningen: [adres] – het vervangen en verplaatsen van de bestaande mast ten behoeve van mobiele telecommunicatie (…)”. Onder deze mededeling staat: “Vindt u dat u door een besluit in uw belang bent getroffen? Dan kunt u een bezwaarschrift indienen bij het college van burgemeester en wethouders. Reageren op ieder besluit moet u doen binnen zes weken nadat de vergunning naar de aanvrager is verzonden. Wilt u weten wanneer dat is geweest? Neemt u dan contact op met de gemeentewinkel, telefoon [telefoonnummer].”
3. Op 31 oktober 2016 heeft [eiser 4] bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 14 november 2016 heeft [eiser 2], mede namens, onder meer, de familie [eiser 1] en de familie [eiser 3], bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij de bestreden besluiten I en II heeft verweerder zich, conform de adviezen van de commissie bezwaarschriften en klachten, op het standpunt gesteld dat beide bezwaren te laat, namelijk na afloop van de bezwaartermijn op 4 augustus 2016, zijn ingediend. Volgens verweerder is deze termijnoverschrijding niet‑verschoonbaar.
4. Het beroep van eisers komt er in essentie op neer dat verweerder ten onrechte de bezwaren tegen de bestreden besluiten I en II niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens eisers is de termijnoverschrijding verschoonbaar. Eisers voeren daartoe aan dat verweerder bij de kennisgeving van de aanvraag, in strijd met artikel 3.8 van de Wabo, de ontvangstdatum van die aanvraag niet heeft vermeld. Voorts waren, volgens eisers, zowel de publicatie van de kennisgeving van de aanvraag, als de publicatie van de mededeling van de vergunningverlening onduidelijk, dan wel misleidend. Eisers konden uit deze publicaties niet opmaken dat zij in hun belangen werden geraakt doordat zij daaruit niet konden opmaken dat de antennemast vlakbij hun woningen werd geplaatst. Ter onderbouwing hebben eisers verwezen naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), te weten: de uitspraak van 11 juni 2003 (ECLI:NL:RVS:2003:AF9850) en de uitspraak van 24 september 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BF2148).
5. Niet in geschil is dat de bezwaarschriften buiten de bezwaartermijn zijn ingediend. In geschil is of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
6.1
Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Op grond van artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Op grond van artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet‑ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Op grond van artikel 3.7, eerste lid, van de Wabo is de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing op de voorbereiding van besluiten, tenzij paragraaf 3.3 daarop van toepassing is.
Op grond van artikel 3.8 geeft het bevoegd gezag bij de toepassing van titel 4.1 van de Awb tevens onverwijld kennis van de aanvraag om een omgevingsvergunning in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. Het vermeldt daarbij de in artikel 3.1, tweede lid, bedoelde datum waarop de aanvraag is ontvangen.
Op grond van artikel 3.9, eerste lid, aanhef en onder a, beslist het bevoegd gezag op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking doet het mededeling van die beschikking op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag.
6.2
Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS (zie bijvoorbeeld zijn uitspraak van 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1339) dienen termijnen als waar het hier om gaat, ter waarborging van de rechtszekerheid, met name, maar niet alleen, van de vergunninghouder. Als de termijn is verlopen, moet deze ervan uit kunnen gaan dat de vergunning benut kan en mag worden. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan van dit uitgangspunt worden afgeweken.
6.3
De rechtbank constateert dat in de gepubliceerde kennisgeving de (ontvangst)datum van de aanvraag ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat de kennisgeving, daardoor, niet voldoet aan de vereisten van artikel 3.8 van de Wabo. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS kan echter, ingevolge artikel 6:22 van de Awb, een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld (zie bijvoorbeeld zijn uitspraak van 10 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2195). De rechtbank is van oordeel dat dat hier het geval is. Zij acht daartoe redengevend dat de kennisgeving van artikel 3.8 met name is gericht op de aanvrager, voor wie het belangrijk is om de ontvangstdatum te weten gelet op de beslistermijn van verweerder. De kennisgeving wordt beschouwd als een ‘extra service’ voor derdenbelanghebbenden, zoals eisers. Gelet daarop, is het niet aannemelijk dat eisers zijn benadeeld door het ontbreken van de ontvangstdatum. De rechtbank passeert daarom dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
6.4
De rechtbank constateert voorts dat zowel bij de gepubliceerde kennisgeving als bij de gepubliceerde mededeling de locatie, anders dan respectievelijk bij de aanvraag en de vergunningverlening, is aangeduid als [adres].
6.5
Ter zitting heeft verweerder hierover toegelicht dat [adres] volgens hem het bezoekadres van de [parkeerterrein] is. Hier bevinden zich namelijk het entreegebouw en het parkeerterrein van de [parkeerterrein]. Eisers hebben daartegenover gesteld dat de [parkeerterrein] een groot terrein is waarbij [adres] relatief ver bij hen vandaan ligt.
6.6
De rechtbank overweegt dat de [parkeerterrein], blijkens het in het primaire besluit genoemde bestemmingsplan ‘[parkeerterrein]’, tenminste wat betreft de Bloemententoonstelling [parkeerterrein], als één geheel, als één bedrijf, functioneert. Als het om de bedrijfsactiviteiten gaat, hanteert de [parkeerterrein] het adres [adres] te [plaats]. Door dit adres te hanteren in de beide publicaties, heeft verweerder voldoende duidelijk gemaakt dat het een vergunningaanvraag en vergunningverlening met als locatie de [parkeerterrein] betrof (zie ter vergelijk eveneens de uitspraak van de ABRvS van 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1339). Anders dan eisers lijken te menen, worden aan dergelijke publicaties niet dezelfde wettelijke vereisten gesteld als aan (de inhoud van) een vergunningaanvraag en vergunningverlening. Voorts is, eveneens anders dan eisers lijken te menen, gelet op artikel 3.7, eerste lid, van de Wabo, in de onderhavige zaak geen sprake van een uniforme openbare voorbereidingsprocedure, maar van een reguliere voorbereidingsprocedure. De door eisers aangehaalde uitspraak van de ABRvS van 24 september 2008, waarin wel sprake was van een uniforme openbare voorbereidingsprocedure, treft reeds hierom geen doel. Aan publicaties in het kader van een dergelijke voorbereidingsprocedure worden immers andere wettelijke vereisten gesteld dan aan publicaties in het kader van een reguliere voorbereidingsprocedure. De door eisers aangehaalde uitspraak van de ABRvS van 11 juni 2003 treft evenmin doel. Daargelaten dat deze uitspraak is van voor de inwerkingtreding van de Wabo, gaat het in de uitspraak, anders dan in de onderhavige zaak, om het ontbreken van een huisnummer, waardoor een nadere aanduiding van belang werd geacht.
6.7
Voor zover bij eisers onduidelijkheid bestond over de exacte locatie van de zendmast, had het op hun weg gelegen om naar aanleiding van de publicaties nadere informatie op te vragen bij verweerder, nu zij uit die publicaties konden begrijpen dat het hier de [parkeerterrein] betrof en zij in de nabijheid daarvan wonen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerder daartoe in de Gemeenteberichten ook, blijkens het overwogene in 1.2 en 2.2, expliciet uitnodigt. Op die manier hadden eisers inzage kunnen krijgen in de vergunningaanvraag en –verlening waaruit, zo hebben eisers ter zitting verklaard, wel duidelijk de exacte locatie blijkt. Dat eisers dit hebben nagelaten, dient voor hun rekening en risico te blijven. Het door eisers ter zitting aangehaalde dienstbaarheidsbeginsel, maakt dit niet anders. Dit beginsel is gehonoreerd bij een niet‑ontvankelijkverklaring van het bezwaar uitsluitend om de formele reden van niet‑ondertekening van het bezwaarschrift, hetgeen hier niet aan de orde is.
6.8
Uit het voorgaande vloeit voort dat van een, in 6.2 bedoeld, uitzonderlijk geval hier geen sprake is. Eisers hadden op de hoogte kunnen zijn van de vergunningaanvraag en de vergunningverlening en de in dat verband geldende termijn voor het indienen van bezwaar. Dat betekent dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
7. Het beroep van eisers is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 9 mei 2018 door mr. A.M.M. Vingerling, rechter, in aanwezigheid van drs. F.J.M. van den Berg, griffier.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.