ECLI:NL:RBDHA:2018:7741

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
09/852086-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verzorgende voor ontucht met cliënt in maatschappelijke zorg

Op 28 juni 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verzorgende die werkzaam was in de maatschappelijke zorg. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van ontucht met een cliënt, die zich aan zijn zorg had toevertrouwd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte meermalen ontuchtige handelingen had verricht met de cliënt, die door haar fysieke beperkingen volledig afhankelijk was van de zorg van de verdachte. De rechtbank nam de verklaringen van zowel de verdachte als de cliënt in overweging, waarbij werd vastgesteld dat de cliënt niet in staat was om zelfstandig te functioneren en dat de seksuele handelingen plaatsvonden binnen een afhankelijkheidsrelatie. Ondanks de verklaring van de verdachte dat de cliënt instemde met de handelingen, oordeelde de rechtbank dat de afhankelijkheid van de cliënt van de verdachte een cruciale rol speelde in de situatie. De rechtbank verklaarde de verdachte schuldig aan het plegen van ontucht en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een verbod op werkzaamheden in de zorg. De rechtbank benadrukte het belang van professionele afstand in de zorg en de gevolgen van het overschrijden van deze grenzen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/852086-17
Datum uitspraak: 28 juni 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1954 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 14 juni 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Pronk en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. G.P. van Eijk, advocaat te Den Haag, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2016 tot en met 28 november 2016 te 's-Gravenhage, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg,
meermalen, althans eenmaal, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door (telkens):
- zijn, verdachtes, vinger(s) en/of een vibrator te brengen/duwen in/tegen de
vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- de clitoris en/of de schaamlippen van die [slachtoffer] te betasten/strelen en/of
- de (blote) borsten van die [slachtoffer] te betasten/strelen en/of
- de (blote) billen van die [slachtoffer] te betasten/strelen;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdachte wordt - kort samengevat - verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht met patiënt en/of cliënt [slachtoffer] , terwijl zij aan verdachtes hulp en/of zorg was toevertrouwd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie mr. L. Pronk heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde. Op de standpunten van de officier van justitie die specifiek het ten laste gelegde betreffen, zal - voor zover van belang - hieronder nader worden ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Hij heeft betoogd dat er geen sprake is van ontuchtige handelingen in de zin van artikel 249, lid 2, aanhef onder 3, van het Wetboek van Strafrecht, omdat er vrijwilligheid was bij [slachtoffer] en hiervoor verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 18 februari 1997, NJ 1997, 485. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat het ontuchtig karakter aan de seksuele handelingen ontbrak omdat [slachtoffer] verliefd was op verdachte, de seksuele handelingen met haar instemming en zelfs op haar initiatief plaatsvonden en zij het gedrag van verdachte niet als grensoverschrijdend heeft ervaren, omdat ze het zelf wilde. Door de grote genegenheid die over een weer bestond, kan ook worden gesproken van een affectieve relatie tussen [slachtoffer] en verdachte. De raadsman heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
19 februari 2013 (ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ1307).
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Op 13 december 2016 is aangifte gedaan door [aangeefster] . Aangeefster heeft verklaard dat een woonbegeleider van de instelling, genaamd [verdachte] , bij een lichamelijk beperkte cliënte [slachtoffer] seksuele handelingen heeft verricht, die onder andere bestonden uit bevrediging met de hand en een vibrator. Ook heeft verdachte [slachtoffer] verzocht om dit geheim te houden. Verdachte was eerst de persoonlijk begeleider van [slachtoffer] , maar dat was enkele maanden eerder gewijzigd omdat [slachtoffer] verliefd op verdachte zou zijn. [slachtoffer] is spastisch en voor haar dagelijkse voeding en verzorging volledig afhankelijk van anderen. [slachtoffer] is rolstoelafhankelijk en kan nauwelijks praten, maar met haar voeten kan ze woorden aanwijzen. Non-verbaal is zij zeer sterk. Aangeefster heeft verklaard dat [slachtoffer] ondanks haar beperkingen wel op een gelijkwaardige manier kan communiceren. [2]
In een taxatiegesprek met een orthopedagoog en in het bijzijn van een (oud)begeleidster heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte meerdere keren haar vagina en borsten met zijn vingers heeft aangeraakt en dat verdachte ook een vibrator heeft gebruikt. Ook heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte aan haar had gevraagd of zij het goed en prettig vond om aangeraakt te worden, hetgeen zij heeft beaamd. Tot slot heeft [slachtoffer] verteld dat verdachte haar heeft gevraagd om dit geheim te houden. [3]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij werkzaam was bij de instelling waar [slachtoffer] verbleef en dat hij daar mede de zorg had over [slachtoffer] . Verdachte heeft verklaard dat hij, ondanks dat [slachtoffer] niet verbaal kon communiceren, haar goed begreep en dat hij ook wel eens ingezet werd bij gesprekken met [slachtoffer] als andere medewerkers haar niet begrepen. Ondanks dat hij niet meer de persoonlijk begeleider van [slachtoffer] was, bracht hij haar ’s avonds nog wel vaak naar bed. Voorts heeft verdachte verklaard dat toen een vriend van [slachtoffer] die haar massages gaf, op een gegeven moment ziek werd, hij deze massages heeft voortgezet, omdat hij bemerkte dat [slachtoffer] zonder de massages in haar fysieke situatie verstarde. De massages hielpen [slachtoffer] om te ontspannen. Verdachte heeft verklaard dat hij samen met [slachtoffer] heeft geprobeerd of zij zichzelf met haar handen kon bevredigen. Dit was vanwege de spierspanning echter niet mogelijk. Verdachte is eind juni 2016 met instemming van [slachtoffer] begonnen met het masseren van haar rug en borsten. Nadat dit acht à negen keer had plaatsgevonden, dit was eind juli/begin augustus 2016, keek [slachtoffer] naar beneden. Verdachte wist dat [slachtoffer] door het kijken naar beneden haar kruis bedoelde. Daardoor wist hij dat zij aan hem vroeg of hij haar vagina wilde masseren. Verdachte heeft dit met [slachtoffer] besproken en nadien heeft hij in de periode juli – november 2016 ook haar vagina gemasseerd en tevens een vibrator gebruikt. [slachtoffer] vroeg hier om de twee à drie dagen naar. Verder heeft hij verklaard dat hij ook haar billen, schaamlippen en clitoris heeft gemasseerd. Ten slotte heeft verdachte bevestigd dat hij aan [slachtoffer] heeft gevraagd om dit geheim te houden. [4]
Tussenconclusie
Op grond van de verklaring van verdachte staat vast dat hij in de periode van 1 juni 2016 tot en met 28 november 2016 toen hij werkzaam was in de zorginstelling waar [slachtoffer] als cliënt verblijft en aan zijn hulp en zorg was toevertrouwd, zijn vingers en een vibrator heeft geduwd tegen de vagina en tussen de schaamlippen van [slachtoffer] en de clitoris, de schaamlippen, de blote borsten en de blote billen van [slachtoffer] heeft betast en gestreeld.
Ontuchtige handelingen?
Uitgangspunt is dat de strafbaarstelling in artikel 249, tweede lid onder 3◦, van het Wetboek van Strafrecht, gelet op de strekking daarvan, geldt voor alle gevallen waarin tussen de betrokkenen een relatie als in deze wetsbepaling bedoeld, bestaat. In zodanig geval is slechts dan geen sprake van “ontucht plegen”, wanneer die relatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij de vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke functionele relatie in meerdere of mindere mate bestaat, niet van invloed is geweest (Hoge Raad 18 februari1997, NJ 1997, 485).
De rechtbank constateert dat er op het moment dat de seksuele handelingen werden verricht sprake was van een afhankelijkheidsrelatie. [slachtoffer] was toen immers woonachtig in de instelling waar verdachte werkzaam was als woonbegeleider. [slachtoffer] werd door verdachte geholpen bij het wassen, eten, aan- en uitkleden en het naar bed gaan. Verdachte bracht haar tijdens zijn avonddiensten drie- à viermaal per week naar bed.
Hoewel op grond van voornoemde verklaringen van [slachtoffer] en verdachte vaststaat dat er bij [slachtoffer] sprake was van vrijwilligheid ten aanzien van de door verdachte verrichte seksuele handelingen, zijn deze, naar het oordeel van de rechtbank, wel degelijk beïnvloed door de afhankelijkheid van [slachtoffer] van verdachte als verzorger/begeleider. Juist vanwege deze afhankelijkheid hebben de seksuele handelingen plaatsgevonden. Immers kon [slachtoffer] door haar fysieke beperkingen de seksuele handelingen niet bij zichzelf verrichten en was zij ten aanzien van de interpretatie van haar non-verbale communicatie volledig afhankelijk van de verdachte.
In die zin zijn de omstandigheden in dit geval anders dan die in de door de raadsman genoemde uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte in de ten laste gelegde periode ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 juni 2016 tot en met 28 november 2016 te
’s-Gravenhage, terwijl hij werkzaam was in de maatschappelijke zorg, meermalen, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als cliënt aan verdachtes hulp en zorg had toevertrouwd, door telkens:
- zijn, verdachtes, vingers en een vibrator te duwen tegen de vagina en tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en
- de clitoris en de schaamlippen van die [slachtoffer] te betasten/strelen en
- de blote borsten van die [slachtoffer] te betasten/strelen en
- de blote billen van die [slachtoffer] te betasten/strelen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van twee jaren alsmede oplegging van de bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een ambulante behandeling bij De Waag alsmede een verbod op werkzaamheden in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en subsidiair verzocht tot oplegging van een geheel voorwaardelijke straf, met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat dit incident grote gevolgen heeft gehad voor zijn arbeidssituatie een voorwaardelijke straf rechtvaardigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich in een periode van zes maanden meermalen schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met [slachtoffer] , een cliënte van een zorginstelling, waar verdachte als woonbegeleider werkzaam was. [slachtoffer] is, gezien haar lichamelijke beperking, niet in staat om zelfstandig te functioneren en te communiceren waardoor zij volledig afhankelijk is van haar begeleiders. Verdachte heeft in die relatie bij [slachtoffer] seksuele handelingen verricht, terwijl hij eerder al door zijn collega’s op het geven van schoudermassages was aangesproken en gesommeerd was hiermee onmiddellijk op te houden. Ook was in dat overleg besproken dat een massage geen onderdeel was van het zorgplan en dat dit grensoverschrijdend was. Hierdoor was verdachte in feite een gewaarschuwd man. Verdachte heeft [slachtoffer] dan ook gevraagd om de seksuele handelingen geheim te houden. Hieruit blijkt dat verdachte besefte dat hij met zijn handelingen de professionele grenzen overschreed.
Van verdachte in zijn functie als verzorgende mocht worden verwacht dat hij een professionele afstand bewaarde, juist nu hij wist dat [slachtoffer] verliefdheidsgevoelens voor hem had en heeft getoond. Verdachte had de verrichte seksuele handelingen dan ook nimmer mogen verrichten. Hij heeft daarmee niet alleen de professionele grenzen overschreden, maar ook de grenzen van het strafrecht.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte de seksuele handelingen op verzoek en met instemming van [slachtoffer] heeft verricht en dat zij van de seksuele handelingen, zoals zij zelf heeft verklaard, blij werd. Verdachte heeft de handelingen niet voor zijn eigen gewin dan wel lust uitgevoerd.
Uit het strafblad van verdachte van 17 mei 2018 blijkt dat verdachte wel eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsrapport van 18 april 2018 en een aanvullend reclasseringsrapport van 29 mei 2018. Hieruit volgt onder meer dat verdachte een aandeel in het delict heeft erkend en daarvoor verantwoordelijkheid neemt door zich open te stellen voor een behandeltraject bij de forensische polikliniek De Waag. De reclassering ziet meerdere kenmerken van grensoverschrijdend gedrag bij betrokkene en ziet thans meerwaarde in een toeleiding naar zorg, waar een uitgebreide delictanalyse kan worden uitgevoerd en achterhaald kan worden welke factoren ten grondslag hebben gelegen aan het huidige delictgedrag. Verdachte heeft te kennen gegeven gemotiveerd te zijn voor hulpverlening en staat open voor eventuele geïndiceerde gedragsverandering. Verdachte is reeds op vrijwillige basis gestart aan een behandeling bij de forensische polikliniek De
Waag. Het recidiverisico wordt laag ingeschat.
De reclassering heeft geadviseerd tot oplegging van een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling, een verbod op werkzaamheden als pedagogisch hulpverlener dan wel woonbegeleider, dat verdachte zicht verschaft op de voortgang en behandeling en begeleiding en de reclassering toestemming geeft referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard niet meer in de zorg te zullen gaan werken en dat de behandeling bij De Waag hem helpt bij het bewaken van zijn grenzen.
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat het feit al langer geleden heeft plaatsgevonden. Voorts is verdachte door zijn gedrag ontslagen en kan hij het werk waar zijn hart lag, niet meer uitoefenen.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel, dat met een voorwaardelijke gevangenisstraf kan worden volstaan. De rechtbank ziet, met de reclassering en de officier van justitie, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het belang van continuering van de hulpverlening van De Waag. Gezien de omstandigheid dat verdachte de professionele grenzen van zijn beroep welbewust heeft overschreden, is het van belang dat verdachte nimmer opnieuw in een dergelijke situatie terecht zal komen. Daarom zal aan de voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarde een verbod voor werkzaamheden in de zorg als hulpverlener of woonbegeleider worden opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor de voorwaarde dat verdachte de reclassering toestemming moet geven om referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van het netwerk van verdachte.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggenstraf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
werkzaam in de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn hulp en zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) MAANDEN;
bepaalt dat die straf, groot
3 (drie) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van De Waag of een soortgelijke ambulante zorginstelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, zo lang als de reclassering dat nodig acht;
- zich gedurende de proeftijd wordt verplicht gesteld geen werkzaamheden als pedagogisch hulpverlener c.q. woonbegeleider, gericht op het ondersteunen van kwetsbare en/of afhankelijke personen, uit te oefenen, totdat de behandelaar van de forensische polikliniek De Waag meer zicht heeft gekregen op de achterliggende factoren van het delictgedrag en zolang de reclassering dit verbod nodig vindt;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Y.J. Wijnnobel, voorzitter,
mr. J.J. Peters, rechter,
mr. N.I.S. Wallet, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.N.A. Wooning, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juni 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016338811, van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche (DH), afdeling thematische opsporing (DH), Team zeden (DH), met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 48).
2.Proces-verbaal van aangifte van [aangeefster] , p. 19-22.
3.Proces-verbaal van aangifte van [aangeefster] , met als bijlage een verslag van [naam] orthopedagoog met mevrouw [slachtoffer] , p. 44-45.
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting.