3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Op 13 december 2016 is aangifte gedaan door [aangeefster] . Aangeefster heeft verklaard dat een woonbegeleider van de instelling, genaamd [verdachte] , bij een lichamelijk beperkte cliënte [slachtoffer] seksuele handelingen heeft verricht, die onder andere bestonden uit bevrediging met de hand en een vibrator. Ook heeft verdachte [slachtoffer] verzocht om dit geheim te houden. Verdachte was eerst de persoonlijk begeleider van [slachtoffer] , maar dat was enkele maanden eerder gewijzigd omdat [slachtoffer] verliefd op verdachte zou zijn. [slachtoffer] is spastisch en voor haar dagelijkse voeding en verzorging volledig afhankelijk van anderen. [slachtoffer] is rolstoelafhankelijk en kan nauwelijks praten, maar met haar voeten kan ze woorden aanwijzen. Non-verbaal is zij zeer sterk. Aangeefster heeft verklaard dat [slachtoffer] ondanks haar beperkingen wel op een gelijkwaardige manier kan communiceren.
In een taxatiegesprek met een orthopedagoog en in het bijzijn van een (oud)begeleidster heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte meerdere keren haar vagina en borsten met zijn vingers heeft aangeraakt en dat verdachte ook een vibrator heeft gebruikt. Ook heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte aan haar had gevraagd of zij het goed en prettig vond om aangeraakt te worden, hetgeen zij heeft beaamd. Tot slot heeft [slachtoffer] verteld dat verdachte haar heeft gevraagd om dit geheim te houden.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij werkzaam was bij de instelling waar [slachtoffer] verbleef en dat hij daar mede de zorg had over [slachtoffer] . Verdachte heeft verklaard dat hij, ondanks dat [slachtoffer] niet verbaal kon communiceren, haar goed begreep en dat hij ook wel eens ingezet werd bij gesprekken met [slachtoffer] als andere medewerkers haar niet begrepen. Ondanks dat hij niet meer de persoonlijk begeleider van [slachtoffer] was, bracht hij haar ’s avonds nog wel vaak naar bed. Voorts heeft verdachte verklaard dat toen een vriend van [slachtoffer] die haar massages gaf, op een gegeven moment ziek werd, hij deze massages heeft voortgezet, omdat hij bemerkte dat [slachtoffer] zonder de massages in haar fysieke situatie verstarde. De massages hielpen [slachtoffer] om te ontspannen. Verdachte heeft verklaard dat hij samen met [slachtoffer] heeft geprobeerd of zij zichzelf met haar handen kon bevredigen. Dit was vanwege de spierspanning echter niet mogelijk. Verdachte is eind juni 2016 met instemming van [slachtoffer] begonnen met het masseren van haar rug en borsten. Nadat dit acht à negen keer had plaatsgevonden, dit was eind juli/begin augustus 2016, keek [slachtoffer] naar beneden. Verdachte wist dat [slachtoffer] door het kijken naar beneden haar kruis bedoelde. Daardoor wist hij dat zij aan hem vroeg of hij haar vagina wilde masseren. Verdachte heeft dit met [slachtoffer] besproken en nadien heeft hij in de periode juli – november 2016 ook haar vagina gemasseerd en tevens een vibrator gebruikt. [slachtoffer] vroeg hier om de twee à drie dagen naar. Verder heeft hij verklaard dat hij ook haar billen, schaamlippen en clitoris heeft gemasseerd. Ten slotte heeft verdachte bevestigd dat hij aan [slachtoffer] heeft gevraagd om dit geheim te houden.
Tussenconclusie
Op grond van de verklaring van verdachte staat vast dat hij in de periode van 1 juni 2016 tot en met 28 november 2016 toen hij werkzaam was in de zorginstelling waar [slachtoffer] als cliënt verblijft en aan zijn hulp en zorg was toevertrouwd, zijn vingers en een vibrator heeft geduwd tegen de vagina en tussen de schaamlippen van [slachtoffer] en de clitoris, de schaamlippen, de blote borsten en de blote billen van [slachtoffer] heeft betast en gestreeld.
Ontuchtige handelingen?
Uitgangspunt is dat de strafbaarstelling in artikel 249, tweede lid onder 3◦, van het Wetboek van Strafrecht, gelet op de strekking daarvan, geldt voor alle gevallen waarin tussen de betrokkenen een relatie als in deze wetsbepaling bedoeld, bestaat. In zodanig geval is slechts dan geen sprake van “ontucht plegen”, wanneer die relatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij de vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke functionele relatie in meerdere of mindere mate bestaat, niet van invloed is geweest (Hoge Raad 18 februari1997, NJ 1997, 485).
De rechtbank constateert dat er op het moment dat de seksuele handelingen werden verricht sprake was van een afhankelijkheidsrelatie. [slachtoffer] was toen immers woonachtig in de instelling waar verdachte werkzaam was als woonbegeleider. [slachtoffer] werd door verdachte geholpen bij het wassen, eten, aan- en uitkleden en het naar bed gaan. Verdachte bracht haar tijdens zijn avonddiensten drie- à viermaal per week naar bed.
Hoewel op grond van voornoemde verklaringen van [slachtoffer] en verdachte vaststaat dat er bij [slachtoffer] sprake was van vrijwilligheid ten aanzien van de door verdachte verrichte seksuele handelingen, zijn deze, naar het oordeel van de rechtbank, wel degelijk beïnvloed door de afhankelijkheid van [slachtoffer] van verdachte als verzorger/begeleider. Juist vanwege deze afhankelijkheid hebben de seksuele handelingen plaatsgevonden. Immers kon [slachtoffer] door haar fysieke beperkingen de seksuele handelingen niet bij zichzelf verrichten en was zij ten aanzien van de interpretatie van haar non-verbale communicatie volledig afhankelijk van de verdachte.
In die zin zijn de omstandigheden in dit geval anders dan die in de door de raadsman genoemde uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte in de ten laste gelegde periode ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd.