ECLI:NL:RBDHA:2018:7728

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
27 juni 2018
Zaaknummer
09/842110-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling in kapperszaak met aansteker

Op 27 juni 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een vechtpartij in een kapperszaak op 18 maart 2018, waarbij de verdachte met een aansteker in zijn hand meerdere malen het gezicht van het slachtoffer, [slachtoffer], heeft geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging zware mishandeling, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten, waaronder zware mishandeling en mishandeling. De rechtbank oordeelde dat het letsel van het slachtoffer niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd, maar dat de verdachte wel voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van zeven weken geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf op van 150 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van € 4.129,56 aan schadevergoeding, inclusief immateriële schade. De rechtbank overwoog dat de verdachte de situatie in de kapperszaak misbruikte door onder de dekking van een medeverdachte met een vuurwapen het slachtoffer te slaan, wat de ernst van het feit vergrootte. De rechtbank hield rekening met de impact van het geweld op het slachtoffer en de aanwezigheid van omstanders, waaronder kinderen, tijdens het incident.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842110-18
Datum uitspraak: 27 juni 2018
Tegenspraak
(Verkort vonnis)
De rechtbank Den Haag heeft dit vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 in [geboorteplaats]
BRP-adres: [adres]

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek vond plaats op de zitting van 13 juni 2018.
De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. N.M. Fakiri, is verschenen en gehoord.
Namens de benadeelde partij [slachtoffer] is verschenen en gehoord mr. F. van Dijk.
Als officier van justitie was aanwezig en gehoord mr. P. de Jonge.

2.De beschuldiging

De verdachte wordt, kort samengevat, verweten dat hij op 18 maart 2018 in Den Haag de aangever [slachtoffer] meerdere malen in het gezicht heeft geslagen. Daarmee zou hij zich schuldig hebben gemaakt aan zware mishandeling (
feit 1 primair) of een poging zware mishandeling (
feit 1 subsidiair) of een mishandeling (
feit 1 meer subsidiair).
Verder zou de verdachte een boksbeugel voorhanden hebben gehad (
feit 2).
De volledige, op de zitting gewijzigde, tenlastelegging is aangehecht als bijlage A en maakt onderdeel uit van dit vonnis.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat:
  • de verdachte wordt vrijgesproken van de
  • wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard dat de verdachte het onder
1 subsidiair tenlastegelegde feitheeft gepleegd;
  • verdachte daarvoor wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven weken met aftrek van het voorarrest;
  • het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte wordt opgeheven;
  • de vordering benadeelde partij van [slachtoffer] wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

4.Vrijspraak

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte van de onder
1 primair en 2 tenlastegelegde feitenmoet worden vrijgesproken, aangezien het wettig en overtuigend bewijs daarvoor ontbreekt.
Over
feit 1 primairoverweegt de rechtbank nog in het bijzonder dat het letsel van aangever [slachtoffer] niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht. Dat is een juridisch oordeel waarmee de rechtbank niet zegt dat het letsel voor aangever [slachtoffer] niet ernstig is.

5.Verweer bewijsuitsluiting

Volgens de raadsman moeten de verklaringen van de
getuigen [slachtoffer] , [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4]worden uitgesloten van het bewijs. Deze verklaringen zijn onbetrouwbaar, omdat zij niet op waarheid berusten. De verklaringen komen namelijk op onderdelen niet met elkaar noch met de camerabeelden overeen, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt als volgt.
Hoewel voornoemde getuigenverklaringen op onderdelen verschillen bevatten, volgt daaruit niet zonder meer dat de verklaringen daardoor onbetrouwbaar zijn en van het bewijs moeten worden uitgesloten. De verklaringen komen namelijk op wezenlijke onderdelen wel overeen, ook met de camerabeelden. De verschillen raken niet de essentie van de verklaringen waar deze betrekking hebben op de kern van het verwijt. Daarnaast kunnen de verschillen worden verklaard door de feilbaarheid van de menselijke waarneming in samenhang bezien met de omstandigheid dat sprake was van een onverwacht en heftig geweldsincident dat slechts enkele seconden heeft geduurd. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

6.De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet bepaalt dat het vonnis moet worden aangevuld met de bewijsmiddelen, of met een opgave daarvan, zal dit gebeuren in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Nadere (bewijs)overweging
Uit de gebruikte bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de aangever [slachtoffer] meermalen zo hard tegen het gezicht heeft geslagen dat een tand is losgekomen en een andere tand is beschadigd. De manier waarop de verdachte [slachtoffer] heeft geslagen, het meermalen met kracht met gebalde vuist waarin hij een aansteker vast had, levert naar het oordeel van de rechtbank naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op dat [slachtoffer] daardoor zwaar lichamelijk letsel in zijn gezicht zou oplopen. Uit de aard van de gedragingen van de verdachte volgt verder dat hij deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] .
Medeplegen?
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het onderdeel medeplegen. Uit de inhoud van het dossier en de uiterlijke verschijningsvorm valt namelijk onvoldoende af te leiden dat tussen de verdachte en zijn medeverdachte sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Dat de verdachte gebruik leek te maken van de omstandigheid dat de medeverdachte een vuurwapen op aangever [slachtoffer] had gericht door hem nog een paar klappen te geven, is onvoldoende om tot medeplegen te komen.

7.De bewezenverklaring

Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen heeft de rechtbank de overtuiging gekregen dat verdachte het onder
1 subsidiair tenlastegelegde feitheeft begaan, namelijk dat de verdachte:
op 18 maart 2018 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] met zijn gebalde vuist/hand, met daarin een aansteker meermalen, tegen de mond en/of het gezicht en/of het hoofd heeft gestompt ten gevolge waarvan die [slachtoffer] zijn voortand kwijt is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

8.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de verdachte

Het bewezenverklaarde en de verdachte zijn volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Dat levert het in het dictum genoemde strafbare feit op.

9.De strafoplegging

De rechtbank houdt bij het bepalen van een straf rekening met de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dat feit is gepleegd. Ook kijkt de rechtbank naar het strafblad van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.
In deze zaak overweegt de rechtbank het volgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling door het slachtoffer [slachtoffer] meermalen met zijn gebalde vuist, met daarin een aansteker, in het gezicht te stompen. Dat heeft hij gedaan op klaarlichte dag in de openbaarheid van een kapsalon waarop dat moment meerdere mensen en ook meerdere jonge kinderen aanwezig waren. Toen verdachtes medeverdachte binnenkwam lopen en met een pistool dreigde, heeft verdachte van de situatie gebruik gemaakt door onder de dekking van het wapen nog een aantal klappen uit te delen aan het in de hoek gedreven slachtoffer. Het slachtoffer heeft pijn en gebitsletsel opgelopen, waaronder het verlies van een voortand. Het incident moet een grote impact op het slachtoffer hebben gehad. Het feit is extra ernstig omdat meerdere omstanders, waaronder jonge kinderen, ongewild en van dichtbij met het geweld zijn geconfronteerd. De rechtbank rekent dit alles de verdachte aan.
Uit het strafblad van verdachte van 16 mei 2018 volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De rechtbank ziet geen reden om de rol van het slachtoffer in strafverminderende zin in de strafoplegging te betrekken. Uit de inhoud van het dossier volgt namelijk dat de verdachte het slachtoffer opzocht en de agressor was.
Alles overwegende en rekening houdende met de straffen die normaal gesproken voor soortgelijke feiten worden opgelegd, zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een taakstraf van 150 uur, te vervangen door 75 dagen vervangende hechtenis als die taakstraf niet (goed) wordt verricht, met aftrek van het voorarrest.

10.De vordering van de benadeelde partij

Inleiding
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert de verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 6.038,56, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
 € 385,- € 385,- voor de kosten van het eigen risico;
 € 385,- € 2.744,56 voor de tandartskosten;
 € 385,- € 409,- voor de kosten van fysiotherapie.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 2.500,- gevorderd. Dat bedrag is gebaseerd op fysieke en psychische schade.
Eigen risico
Vaststaat dat de benadeelde partij rechtsreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De verdediging heeft dit onderdeel van de vordering niet betwist. Daarnaast is deze post voldoende onderbouwd. Dat betekent dat de rechtbank het gevraagde bedrag van € 385,- zal toewijzen.
Tandartskosten
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit gebitsletsel heeft opgelopen, waaronder het verlies van een voortand. Dat de benadeelde partij de loszittende tand kennelijk zelf uit zijn mond heeft gehaald, maakt dat niet anders. Verder acht de rechtbank de (begrootte) tandartskosten voldoende met stukken onderbouwd. Dat betekent dat de rechtbank het gevraagde bedrag van € 2.744,56 zal toewijzen.
Fysiotherapie
De rechtbank vindt dat onvoldoende is vast komen te staan de (begrote) kosten van fysiotherapie rechtstreeks verband houden met het bewezenverklaarde feit. Dat brengt met zich dat de rechtbank de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren.
Immateriële schade
Vaststaat dat de benadeelde partij letselschade heeft geleden. De rechtbank ziet aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid om de omvang van die letselschade te schatten. De rechtbank is van oordeel dat de omvang van de letselschade naar redelijkheid en billijkheid op dit moment vastgesteld kan worden op € 1.000,-.
Voor toewijsbaarheid van een vordering gebaseerd op psychische schade is het uitgangspunt van de Hoge Raad dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen (vgl. HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519). Het moet daarbij gaan om een aan de hand van objectieve maatstaven vast te stellen psychische beschadiging, waaronder ook valt een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (vgl. HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356, NJ 2002/240, en HR 9 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4606, NJ 2005/168). Naar het oordeel van de rechtbank biedt de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij onvoldoende aanknopingspunten dat bij hem door het bewezenverklaarde feit dergelijk geestelijk letsel is veroorzaakt. Dat betekent dat de rechtbank het overige deel van de vordering immateriële schade zal afwijzen.
Medeschuld van de benadeelde partij?
De rechtbank ziet geen reden de toe te wijzen schadevergoeding te matigen vanwege mogelijke medeschuld van de benadeelde partij.
Conclusie
De rechtbank zal toewijzen een totaalbedrag van € 4.129,56, waarvan een bedrag van
€ 1.000,- bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 maart 2018.
Aangezien de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, aangezien verdachte ten aanzien van de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde feit is toegebracht.

11.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gebaseerd op de artikelen:
- 9, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat dat verdachte de onder
1 primair en 2 tenlastegelegde feitenheeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder
1 subsidiair tenlastegelegde feitheeft begaan en dat het onder 7. bewezenverklaarde oplevert:
poging zware mishandeling;
verklaart niet bewezen wat meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte strafbaar;
Strafoplegging
veroordeelt verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
150 (honderdvijftig) uren;
beveelt, voor het geval dat veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
75 (vijfenzeventig) DAGEN;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet al op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf waarop de aftrek, overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, zal plaatsvinden op 2 (twee) uren per dag;
Voorlopige hechtenis
heft op het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis;
Vordering benadeelde partij
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] , een bedrag van € 4.129,56, voor € 1.000,- bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 maart 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de post fysiotherapie niet-ontvankelijk in zijn vordering;
wijst de vordering benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
Schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte op de ver
plichting tot betaling aan de Staatvan een bedrag van
€ 4.129,56, voor € 1.000,- bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 maart 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
51 (eenenvijftig) dagen, onder handhaving van de betalingsverplichting;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat voor dat deel doet vervallen en andersom.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.P. Verbeek, voorzitter,
mr. E.C. Kole, rechter,
mr. A. Dantuma-Hieronymus, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.N. Mentrop-Huliselan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 juni 2018.
Bijlage A: De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 18 maart 2018 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging althans alleen, aan een persoon, te weten [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door die [slachtoffer] (met
zijn gebalde vuist/hand, met daarin een aansteker) meermalen, althans eenmaal, tegen de mond en/of het gezicht en/of het hoofd te slaan/stompen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar
lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten het verliezen van een of meer van zijn voortand(en);
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 maart 2018 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] (met
zijn gebalde vuist/hand, met daarin een aansteker) meermalen, althans eenmaal, tegen de mond en/of het gezicht en/of het hoofd heeft geslagen en/of gestompt (ten gevolge waarvan die [slachtoffer] zijn voortand(en) kwijt is geraakt), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 maart 2018 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging althans alleen, [slachtoffer] , opzettelijk heeft mishandeld door die [slachtoffer] (met
zijn gebalde vuist/hand, met daarin een aansteker) meermalen, althans eenmaal, tegen de mond en/of het gezicht en/of het hoofd te slaan/stompen;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 18 maart 2018 te 's-Gravenhage een of meer wapens van categorie I onder 3, te weten een boksbeugel voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 13 lid 1 Wet wapens en munitie