3.4.2Het bewijs met betrekking tot de feiten 2, 3 en 5
De rechtbank heeft vastgesteld dat uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren is gekomen dat de verdachte in het kader van een stage als trainer of assistent van de hoofdtrainer [medeverdachte 1] aanwezig is geweest bij trainingen freerunnen die door [medeverdachte 1] werden gegeven bij sportclub [naam sportclub] te Ter Aar, gemeente Nieuwkoop. De groep aan wie de training werd gegeven bestond uit jongens in de leeftijd van 12 tot 18 jaar. Tijdens de trainingen freerunnen had [medeverdachte 1] de leiding en werd hij afwisselend bijgestaan door de verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Uit het dossier is gebleken dat in de groep van [medeverdachte 1] een sfeer is ontstaan waarin een aantal jongens, met name de jongere jongens in de groep, zich vaak niet meer op hun gemak en veilig voelden. In de les deden zich situaties voor die ertoe hebben geleid dat op 19 november 2016 door de vader van [slachtoffer 2] een melding is gemaakt bij de politie te Ter Aar dat zijn zoon tijdens die lessen regelmatig zou worden mishandeld.Vervolgens heeft [getuige 1] , de moeder van [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 2] ), op 12 december 2016 namens haar zoon aangifte van mishandeling gedaan. Zij heeft daarbij verklaard dat haar zoon lid is van sportvereniging [naam sportclub] , gevestigd te Ter Aar, gemeente Nieuwkoop, en daar lessen in freerunning volgt. De training wordt gegeven door een bedrijf dat door [naam sportclub] wordt ingehuurd, te weten [bedrijf] , gevestigd te Zoetermeer. In het begin vond haar zoon de training erg leuk. Eind september 2016 veranderde dat. Haar zoon gaf toen aan dat hij van freerunnen af wilde. [getuige 1] was door de moeder van een medecursist van [slachtoffer 2] , genaamd [slachtoffer 3] , benaderd en zij had aan haar verteld dat de trainers een keer de schoenen van [slachtoffer 2] hadden uitgedaan en hem met een touw aan zijn voeten hebben vastgebonden en hem met dat touw door de gymzaal hebben gesleurd. [getuige 1] heeft [slachtoffer 2] daarmee geconfronteerd. Daarop heeft [slachtoffer 2] aangegeven dat het klopte en heeft hij de WhatsApp berichten van de groepsapp aan haar laten zien. De profielfoto van de groep betrof een hakenkruis en in de berichten las zij dat ‘ [slachtoffer 1] ’ werd uitgescholden voor homo en dat [slachtoffer 2] werd uitgescholden voor kutchinees. [getuige 1] heeft verklaard dat zowel zij als haar zoon zich hierdoor beledigd voelen.
[slachtoffer 2] heeft zelf ook een verklaring afgelegd bij de politie. Daarbij heeft hij verklaard dat hij in de freerun-groep vanaf 12 jaar zit. In zijn groep zitten onder andere [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] . [slachtoffer 2] ging vaak met een knoop in zijn maag naar de trainingen toe omdat hij bang was om vernederd en geraakt te worden. Hij heeft verklaard over een incident dat zich heeft voorgedaan in september 2016 waarbij hij door de trainers is vastgepakt en met touw aan zijn enkels is vastgemaakt en door de sportzaal heen is gesleurd. [slachtoffer 2] was erg bang om zijn hoofd te stoten aan de banken die daar staan. Dit is ook gebeurd bij [slachtoffer 1] .
Namens [slachtoffer 2] is door zijn moeder klacht gedaan van onder meer belediging.
De moeder van [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum 3] ) heeft op 16 december 2016 namens hem en in zijn bijzijn, bij de politie aangifte gedaan van, onder meer, mishandeling. Zij heeft verklaard dat [slachtoffer 3] sinds september 2016 op de sport freerunnen zit bij sportverenging [naam sportclub] te Ter Aar. [slachtoffer 3] heeft haar een WhatsApp bericht laten zien dat hij van [slachtoffer 1] had ontvangen waarin stond dat [slachtoffer 3] geluk had omdat hij niet werd uitgescholden voor homo en hij niet elke keer werd geslagen. Zij schrok hier heel erg van en heeft daarop contact opgenomen met de ouders van de teamgenoten van [slachtoffer 3] , te weten de ouders van [alias slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt : [slachtoffer 2] ) en [slachtoffer 1] . Het WhatsAppbericht was afkomstig uit een groepsapp van de freerungroep aan welke groepsapp [slachtoffer 3] zelf niet was toegevoegd.
[slachtoffer 3] heeft haar voorts verteld dat ze tijdens de warming-up van de training in een zogenaamde ski-houding moesten gaan staan waarbij de spieren aangespannen waren. [medeverdachte 1] sloeg dan tegen de arm en knie en het bovenbeen. Waarom hij dit deed werd niet verteld. [slachtoffer 3] gaf aan dat [medeverdachte 1] bij de jongere jongens in de groep, en vooral bij [slachtoffer 1] , hard sloeg en dat dit slaan pijn deed, dusdanig dat de spieren opzwollen. De pijn hield wel een hele avond of langer aan. Ook vertelde [slachtoffer 3] dat hij zoals alle jongens in de groep zich moest opdrukken en stilhangen. Bij het stilhangen werden hij en de andere kinderen in de groep een voor een in de buik geschopt door [medeverdachte 1] . Dit deed [medeverdachte 1] met kracht en met geschoeide voet. Dit deed pijn in zijn buik. Ook gooide [medeverdachte 1] en een andere trainer tennisballen naar [slachtoffer 3] en de andere jongens, om hem/hun te raken. Niemand durfde er iets van te zeggen. Als je er wat van zei dan pakte [medeverdachte 1] je extra door het nog een keer te doen. [slachtoffer 3] en zijn moeder hebben [medeverdachte 1] op de door de politie aan hen getoonde foto herkend.
Namens [slachtoffer 3] is door zijn moeder klacht gedaan van onder meer belediging.
[slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 4] ) heeft bij zijn aangifte tegenover de politie verklaard dat hij vanaf de zomer van 2015 bij [naam sportclub] op de sport freerunnen zat. De sport vond hij erg leuk, maar de manier van trainen vond hij heel vervelend en hij is regelmatig hardhandig aangepakt, vernederd en gepest door de trainers. Ook zijn clubgenoten [slachtoffer 3] en [alias slachtoffer 2] zijn vaak de pispaal geweest. Hij werd tijdens de training vaak aangeroepen als homo. Hij voelt zich hierdoor beledigd. Hij heeft zijn ouders nooit ingelicht over wat er gaande was tijdens de trainingen, omdat hij er geen gedoe van wilde hebben. De rare aanpak ging van kwaad tot erger. [medeverdachte 1] was de trainer en hij gaf de training samen met [verdachte] , [medeverdachte 2] en soms kwam [medeverdachte 3] mee. [medeverdachte 1] zei bijvoorbeeld steeds dat degene die het eerst over de drempel vanuit de kleedkamer komt, wordt geslagen. Hij werd dan geslagen op een bepaalde spier in zijn bovenarm en het bovenbeen. Dat voelde heel gemeen en hij voelde dan direct pijn en zijn spier zwol op. De pijn voelde hij soms na 2 of 3 dagen nog. [medeverdachte 1] sloeg hem elke week op deze manier, hard, met zijn vuist. [medeverdachte 1] heeft ook aan de andere trainers gezegd dat zij hem, [slachtoffer 1] , moesten slaan. De trainers [verdachte] en [medeverdachte 3] deden dat dan. In september 2016 heeft [medeverdachte 1] hem bij zijn benen vastgebonden met een touw zodat hij niet meer weg kon. [slachtoffer 1] werd door [verdachte] vastgehouden zodat hij niet meer weg kon en hij kreeg van [medeverdachte 1] en [verdachte] een knietje in zijn maag. De trainers wilden hem op deze manier door de zaal heen slepen. Hij heeft toen om zich heen geslagen omdat hij dat niet wilde. Dit is ook gebeurd bij een andere teamgenoot. Teamgenoten hebben dit gezien, maar durfden er niks van te zeggen. Zo was nu eenmaal de sfeer tijdens het sporten.
Door [slachtoffer 1] is klacht gedaan van onder meer belediging.
De getuige [getuige 2] heeft ook op donderdagavond trainingen freerunnen gevolgd in dezelfde groep met [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt : [slachtoffer 1] ) en [getuige 3] . Ook hij heeft verklaard dat [slachtoffer 1] werd geslagen. [getuige 2] heeft [verdachte] ook zien slaan. [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben [alias slachtoffer 2] een keer vastgepakt en een touw om zijn voeten gedaan en hem aan dat touw meegetrokken.
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij in 2014 training had van onder meer [medeverdachte 1] en [verdachte] , en dat zij in december 2016 weg gingen. De getuige heeft gezien dat [slachtoffer 1] tijdens de training freerunnen met een touw door de gymzaal is gesleept. [verdachte] en [medeverdachte 1] deden het touw om zijn voeten en lieten hem vallen en vervolgens trok [medeverdachte 1] aan het touw en zo trok hij [slachtoffer 1] door de gymzaal heen. Dit gebeurde ongeveer in oktober 2016. Vooral de kleine jongens, [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] werden opgetild door [medeverdachte 1] of [verdachte] en hard op de mat gegooid en uitgescholden voor Mongool, maar vooral voor homo. [slachtoffer 2] werd meestal door [verdachte] uitgescholden voor kutchinees.
Tot slot heeft ook de getuige [getuige 3] verklaard dat [slachtoffer 1] door [medeverdachte 1] en [verdachte] is beetgepakt en dat beiden op een bepaalde spier in de arm en het been sloegen. Er werd vrijwel niets bij gezegd door de trainers. [slachtoffer 1] zei wel eens dat ze moesten ophouden, maar ze bleven dan achter elkaar slaan op dezelfde plek. Dit gebeurde elke les. [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben [slachtoffer 1] ook wel eens op de grond gegooid en zijn benen vastgebonden. [slachtoffer 1] bleef op de grond liggen totdat hij zichzelf weer kon losmaken. Dat hebben ze ook wel eens bij [alias slachtoffer 2] gedaan. [alias slachtoffer 2] hebben ze een keer aan zijn voeten vastgebonden en door de zaal rond gesleept. Niemand heeft ooit iets van deze toestanden gezegd. [getuige 3] denkt dat dit kwam doordat de meesten bang waren om ook gepakt te worden door [medeverdachte 1] en [verdachte] . [slachtoffer 1] heeft in de groepsapp wel eens aangegeven dat hij niet meer zo graag naar freerunnen ging omdat hij zo werd geslagen.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij een tijdlang vrijwilliger is geweest voor [bedrijf] en dat hij [medeverdachte 1] heeft geholpen tijdens de trainingen freerunnen op de donderdagen in Ter Aar.
Conclusie van de rechtbank
Uit de voorgaande bewijsmiddelen volgt dat medeverdachte [medeverdachte 1] in elk geval in de periode 1 december 2015 tot en met 1 december 2016 als trainer heeft deelgenomen aan de freerunlessen bij [naam sportclub] in Ter Aar, gemeente Nieuwkoop. Bij een deel van die trainingen was ook [verdachte] aanwezig. Ten aanzien van de door de verdediging gestelde afwezigheid van de verdachte bij de trainingen na 7 juli 2016, overweegt de rechtbank dat uit de verklaringen van aangevers en getuigen volgt dat de verdachte ook nadien wel degelijk aanwezig is geweest en bij gebeurtenissen betrokken is geweest. Zijn met stukken onderbouwde andersluidende standpunt sluit dit naar het oordeel van de rechtbank ook niet uit. Weliswaar spreken deze stukken over trainingen op donderdag in een andere plaats, maar van overlap van tijden en voortdurende aanwezigheid van de verdachte bij die trainingen in die andere plaats blijkt niet.
Blijkens de diverse verklaringen hebben de aan verdachte verweten feiten in deze periode plaatsgehad.
De rechtbank overweegt met betrekking tot feit 2 (mishandeling door te stompenslaan) dat, gelet op de voornoemde verklaringen van [slachtoffer 1] , [getuige 2] , [getuige 4] en [getuige 3] met voldoende mate van zekerheid is komen vast te staan dat de verdachte en [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] hebben mishandeld door hem te slaan en/of te stompen op spieren in zijn arm en been. Dat veroorzaakte bij [slachtoffer 1] een pijn die door hem is omschreven als ‘iets dat heel gemeen voelde’. Als er werd gevraagd om te stoppen met slaan, bleven de verdachte en de hoofdtrainer doorgaan met slaan op dezelfde plek. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat als gevolg van het slaan/stompen door onder meer de verdachte, de betreffende spier opzwol en hij daar gedurende langere tijd, soms wel twee of drie dagen, pijn van hield. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, door samen met medeverdachte [medeverdachte 1] op de spieren in de arm en het been van [slachtoffer 1] te slaan/stompen, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat daardoor pijn en/of letsel zou kunnen worden veroorzaakt (hetgeen ook is gebeurd), en hij aldus opzet in voorwaardelijke zin heeft gehad op het slaan/stompen en het daarmee toebrengen van pijn en/of letsel bij de aangever [slachtoffer 1] . Ten aanzien van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs om ook ten aanzien van de verdachte te komen tot een bewezenverklaring van het mishandelen. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben weliswaar over dergelijk handelen verklaard, maar noemen daarbij medeverdachte [medeverdachte 1] als de veroorzaker, terwijl uit de verklaringen van de getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] niet blijkt van de betrokkenheid van de verdachte in de richting van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Om die reden zal de rechtbank de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken. Voorts overweegt de rechtbank dat het slaanstompen van [slachtoffer 1] vanwege de kennelijke kracht waarmee dat gebeurde, de daardoor veroorzaakte langdurige pijn en vanwege het feit dat ermee werd doorgegaan ook als aangever vroeg om ermee te stoppen, niet binnen de grenzen van de sportbeoefening viel. Van de sport en spelexceptie is dan ook geen sprake. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw hieromtrent.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 3 in de eerste plaats dat [slachtoffer 2] weliswaar heeft verklaard dat het vastbinden en het aan een touw rondtrekken door de zaal door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is gepleegd, maar dat uit de overige hier bovenstaande verklaringen over dit feit blijkt dat [medeverdachte 1] dit feit niet samen met [medeverdachte 2] , maar samen met [verdachte] heeft gepleegd. Ook volgt genoegzaam uit de hierboven opgenomen verklaringen dat [medeverdachte 1] en verdachte hetzelfde hebben gedaan met [slachtoffer 1] . Hoewel beide jongens niet expliciet hebben verklaard dat dit handelen van verdachte en zijn medeverdachte pijn of letsel bij hen heeft veroorzaakt, gaat de rechtbank er van uit dat er tenminste sprake is geweest van pijn bij beide jongens. Daartoe overweegt de rechtbank dat het onvrijwillige karakter van het vastgemaakt en rondgetrokken worden, in combinatie met de door beide jongens beschreven angst die zij daarbij voelden om ergens tegenaan te komen of dat het niet goed zou gaan, voldoende aannemelijk maken dat dergelijk handelen naar algemene ervaringsregels tot tenminste pijn bij de beide jongens moet hebben geleid. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder feit 3 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 5 oordeelt de rechtbank dat uit de in het dossier gevoegde weergave van de app berichten die in de app groep van de freerun werden verzonden niet volgt dat daarin door de verdachte is gescholden met ‘kanker’, ‘mongool’ of ‘kutchinees’. Wel wordt in die app veelvuldig het woord ‘homo’ gebruikt. De rechtbank constateert echter dat dat door vele deelnemers aan de app groep gebeurt, op vele momenten en ogenschijnlijk lang niet altijd in reactie op een specifiek bericht of een specifieke opmerking. Daarmee krijgt het gebruiken van deze term veeleer de functie van een stopwoord of een algemene uiting. Die constatering, in combinatie met het gegeven dat de app groep een eigen dynamiek lijkt te hebben, waarin alle deelnemers, onder wie ook deelnemende aangevers, zich verbaal stevig uiten, maakt dat de rechtbank onvoldoende er van overtuigd is dat het gebruiken van het woord ‘homo’ een beledigend karakter had binnen de context van die app groep. Uit de opgenomen bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank evenmin dat tijdens de lessen door verdachte het woord kanker’ of daarop gelijkende termen, is gebruikt. Wel volgt uit die bewijsmiddelen dat door de verdachte tijdens de lessen de woorden ‘kutchinees’, ‘mongool’ en ‘homo’ werden gebruikt in de richting van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] . Deze jongens hebben daar ook over verklaard en aangegeven zich daardoor beledigd te voelen. Hieruit, en uit de verdere gebruikte bewijsmiddelen, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de geuite bewoordingen gericht waren tegen specifieke personen en daarmee dus voldoende geïndividualiseerd zijn, zodat, mede gelet ook op de gebruikte bewoordingen, het opzet op het beledigen vaststaat.
De rechtbank overweegt voorts dat weliswaar niet door alle aangevers een klacht is gedaan tegen specifiek de verdachte met betrekking tot belediging, doch dat de aangevers in de verklaringen tegenover de politie wel hebben verklaard dat zij (ook) zijn beledigd door de verdachte. In alle drie de klachten wordt wel uitdrukkelijk verzocht om tot vervolging van de dader(s) over te gaan, waarbij in alle gevallen ook wordt verwezen naar de aangifte die is gedaan. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de aangevers de bedoeling hebben gehad om met betrekking tot de belediging ook een klacht in te dienen tegen de verdachte. Dat niet in alle klachten niet specifiek ook verdachte bij naam is genoemd staat naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan een veroordeling van de verdachte voor dit feit. De rechtbank acht dan ook de belediging zoals onder feit 5 ten laste gelegd bewezen, in die zin dat de verdachte heeft beledigd met de woorden ‘mongool’ ‘homo’ en ‘kutchinees’.
Concluderend is de rechtbank op grond van de vorenstaande bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte (samen met een ander) (meermalen) [slachtoffer 1] heeft mishandeld en [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] heeft beledigd, op de wijze zoals hierna in de bewezenverklaring van de feiten 2, 3 en 5 is vermeld.