ECLI:NL:RBDHA:2018:7563

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3095
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van functioneren van een ambtenaar in het kader van het Algemeen militair ambtenarenreglement

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en verweerder over de beoordeling van het functioneren van eiser als ambtenaar. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. P.M. Groenhart, heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van verweerder, waarin het bezwaar van eiser tegen zijn functioneren ongegrond werd verklaard. De beoordeling vond plaats over de periode van 4 januari 2016 tot 30 september 2016, met als primaire besluitdatum 20 oktober 2016. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder een incident in Curaçao en een medische aandoening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordeling op voldoende gronden berust en dat verweerder concrete feiten heeft aangedragen ter onderbouwing van de negatieve beoordeling. De rechtbank oordeelt dat de beoordeling inzicht geeft in de specifieke punten waarop eiser onvoldoende heeft gescoord en dat de rechterlijke toets kan doorstaan. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 17/3095 MAW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats ], eiser

(gemachtigde: mr. P.M. Groenhart),
en

[verweerder], [plaats ], verweerder

(gemachtigden: mr. R.J. Sterk en P.M. van der Weijden).

Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder een beoordeling van het functioneren van eiser over de periode 4 januari 2016 tot 30 september 2016 vastgesteld.
Bij besluit van 23 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens verweerder is voorts verschenen luitenant [luitenant].

Overwegingen

1.1
Artikel 28, eerste lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (het AMAR), bepaalt dat aan de wijze waarop de militair functioneert, ten minste eenmaal per jaar aandacht wordt besteed in een functioneringsgesprek.
1.2
Artikel 28, vierde lid, van het AMAR, bepaalt dat aan het functioneringsgesprek wordt deelgenomen door de militair en diens functionele chef.
1.3
Artikel 28b, vijfde lid, van het AMAR, bepaalt dat het beoordelingstijdvak, waarin ten minste één functioneringsgesprek heeft plaatsgevonden, tenminste zes maanden en maximaal twee jaren bedraagt. Per kalenderjaar kan slechts één beoordeling worden opgemaakt.
2 Eisers functioneren is in de beoordeling op de volgende punten als ‘onvoldoende’ beoordeeld:
8A De kwaliteit van het door beoordeelde geleverde werk
8B De inzet van de beoordeelde
8B Het gedrag van de beoordeelde
9A Initiatief
9B Samenwerken
9C Verantwoordelijkheidsbesef
De bestreden beoordeling heeft als totaaloordeel ‘onvoldoende’.
3 Eiser heeft geen bedenkingen ingediend tegen de beoordeling. Wel heeft hij bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde beoordeling.
4 Eiser heeft, samengevat weergegeven, aan zijn beroep het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheden van eiser. Bij een incident in Curaçao op 29 augustus 2014 heeft eiser een kopstoot gekregen van een collega, welk incident veel impact heeft gehad op eiser. Eiser heeft zich daarbij onvoldoende gesteund gevoeld. Bij eiser is in maart 2015 netvliesloslating geconstateerd. Verweerder heeft eiser hierbij onvoldoende nazorg geboden.
Eiser heeft betoogd dat geen beoordeling had mogen worden opgemaakt, aangezien hij door eerdergenoemd ongeval nog immer feitelijk ongeschikt was voor zijn normale werkzaamheden en een eventuele plaatsing bij DCR moest kunnen afwachten. Voorts is de beoordelingsperiode te kort nu de (concept-)beoordeling reeds op 26 september 2016 is opgemaakt en de periode op dat moment nog niet was afgelopen.
5 De rechtbank overweegt het volgende.
5.1
In het dossier bevindt zich een tweetal beoordelingsformulieren. Het eerste formulier vermeldt als datum van het beoordelingsgesprek 26 september 2016. In deze versie ontbreken een aantal gegevens waaronder de datum waarop de beoordeling zou zijn vastgesteld. Het tweede formulier is vastgesteld op 20 oktober 2016 en vermeldt als datum van het beoordelingsgesprek 3 oktober 2016. In de door verweerder in beroep overgelegde stukken is naar het oordeel van de rechtbank voldoende uiteengezet hoe de gang van zaken is geweest. Dat deze weergave niet zou kloppen, is niet gebleken. De rechtbank gaat dan ook uit van een conceptversie en een definitieve versie van de beoordeling en 3 oktober 2016 als datum van de beoordeling.
5.2
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4397) is de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de vraag of die beoordeling op voldoende gronden berust. Bij negatieve oordelen moet het bestuursorgaan dit met concrete feiten onderbouwen. Niet doorslaggevend is of elk feit dat het bestuursorgaan ter onderbouwing aanvoert boven elke twijfel is verheven en of sommige feiten niet (geheel) juist zijn vastgesteld of geïnterpreteerd. Bepalend is of de gegeven waardering, gelet op het totale beeld van het in beschouwing genomen gezichtspunt, de terughoudende rechterlijke toetsing kan doorstaan.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat de beoordeling op voldoende gronden berust. Verweerder heeft met concrete feiten onderbouwd dat eiser onvoldoende heeft gefunctioneerd. Uit de stukken blijkt dat het een terugkerend patroon is dat eiser stelselmatig tekortschiet in onder meer inzet, gedrag, verantwoordelijkheidsbesef, initiatief en persoonlijke verzorging. Voor zover eiser betoogt dat zijn opstelling te maken heeft met het gebrek aan begeleiding en nazorg na een incident in Curaçao op 29 augustus 2014, overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft gesteld dat eiser, ondanks dat hij daartoe meermalen de gelegenheid had, nimmer heeft aangegeven dat hij onvoldoende begeleiding dan wel nazorg kreeg en dat de omstandigheden van invloed waren op zijn functioneren. Eiser heeft gesteld dat hij dit wel heeft aangegeven en heeft een melding overgelegd van 29 oktober 2014 waaruit blijkt dat hij zich tot een geestelijk verzorger heeft gewend. Echter deze melding ziet niet op het incident op 29 augustus 2014 dan wel het onvoldoende begeleiding of nazorg krijgen wegens dit incident. Voorts heeft verweerder onderbouwd gesteld dat de commandanten van eiser zich in de beoordelingsperiode voldoende hebben ingespannen om eiser te begeleiden. Tevens is gebleken dat, nadat de problemen met het oog aan het licht kwamen in 2015, eiser vervangende taken zijn opgedragen, zodat verweerder wat betreft de aard van de werkzaamheden rekening heeft gehouden met de beperkingen die eiser had door zijn oogletsel. Gesteld noch gebleken is dat van eiser – gezien zijn oogletsel – uitvoering van deze vervangende taken niet gevergd kon worden en daarom over deze werkzaamheden geen beoordeling mocht worden gegeven.
5.4
Ten aanzien van de inhoud van de beoordeling is de rechtbank met verweerder van oordeel dat deze in voldoende mate inzicht geeft in de specifieke punten waarop eiser een onvoldoende heeft gescoord. Daarbij zijn ook voldoende concrete voorbeelden gegeven. De rechtbank is al met al van oordeel dat het totale beeld van de beoordeling die verweerder van het functioneren van eiser heeft gemaakt, de rechterlijke toets kan doorstaan.
6 Het beroep is ongegrond.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
25 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.