ECLI:NL:RBDHA:2018:7490
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Gegrondverklaring bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelden van een minderjarige
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 juni 2018 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift dat was ingediend door een minderjarige, geboren op een onbekende datum en plaats, tegen het bepalen en verwerken van haar DNA-profiel. Het bezwaarschrift was ingediend naar aanleiding van een eerdere veroordeling voor diefstal in vereniging, waarvoor de minderjarige een taakstraf van 80 uren had gekregen, waarvan 40 uren voorwaardelijk. De rechtbank heeft het bezwaar op 5 juni 2018 in raadkamer behandeld, waarbij de bezwaarde werd bijgestaan door haar advocaat, mr. C.L. van Oostveen.
De officier van justitie concludeerde tot ongegrondverklaring van het bezwaar, stellende dat er geen sprake was van uitzonderingsgronden zoals bedoeld in de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De verdediging voerde echter aan dat de kans op opsporing van de winkeldiefstal door DNA-onderzoek nihil was, en dat er bijzondere omstandigheden waren waaronder het misdrijf was gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaarde nooit eerder was veroordeeld en dat zij berouw had getoond.
De rechtbank oordeelde dat het misdrijf waarvoor de bezwaarde was veroordeeld, namelijk (winkel)diefstal, niet onder de uitzonderingsgronden viel, maar dat de bijzondere omstandigheden in deze zaak wel degelijk relevant waren. De rechtbank concludeerde dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de bezwaarde niet van betekenis zou zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Daarom werd het bezwaarschrift gegrond verklaard en werd de officier van justitie opgedragen het celmateriaal te vernietigen.