ECLI:NL:RBDHA:2018:7490

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
22 juni 2018
Zaaknummer
09/210248-17; 18/1059
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelden van een minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 juni 2018 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift dat was ingediend door een minderjarige, geboren op een onbekende datum en plaats, tegen het bepalen en verwerken van haar DNA-profiel. Het bezwaarschrift was ingediend naar aanleiding van een eerdere veroordeling voor diefstal in vereniging, waarvoor de minderjarige een taakstraf van 80 uren had gekregen, waarvan 40 uren voorwaardelijk. De rechtbank heeft het bezwaar op 5 juni 2018 in raadkamer behandeld, waarbij de bezwaarde werd bijgestaan door haar advocaat, mr. C.L. van Oostveen.

De officier van justitie concludeerde tot ongegrondverklaring van het bezwaar, stellende dat er geen sprake was van uitzonderingsgronden zoals bedoeld in de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De verdediging voerde echter aan dat de kans op opsporing van de winkeldiefstal door DNA-onderzoek nihil was, en dat er bijzondere omstandigheden waren waaronder het misdrijf was gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaarde nooit eerder was veroordeeld en dat zij berouw had getoond.

De rechtbank oordeelde dat het misdrijf waarvoor de bezwaarde was veroordeeld, namelijk (winkel)diefstal, niet onder de uitzonderingsgronden viel, maar dat de bijzondere omstandigheden in deze zaak wel degelijk relevant waren. De rechtbank concludeerde dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de bezwaarde niet van betekenis zou zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Daarom werd het bezwaarschrift gegrond verklaard en werd de officier van justitie opgedragen het celmateriaal te vernietigen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/210248-17
Kenmerk RK: 18/1059
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het bezwaar ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) van:

[bezwaarde] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van haar advocaat mr. C.L. van Oostveen,
adres: Naaierstraat 6, 2801 NE Gouda,
tegen het bepalen en verwerken van haar DNA-profiel.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
De rechtbank heeft dit bezwaar op 5 juni 2018 in raadkamer behandeld.
Bezwaarde, bijgestaan door mr. C.L. van Oostveen, is in raadkamer gehoord.
De officier van justitie heeft in raadkamer geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het bezwaar. Zij heeft daartoe aangevoerd dat geen sprake is van de uitzonderingsgronden ‘aard van het misdrijf’ en ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is begaan’, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet DNA. Bezwaarde is op strooptocht gegaan, hetgeen impliceert dat zij kennelijk gemakkelijk over gaat tot het plegen van diefstal, hetgeen bij uitstek een misdrijf betreft dat door DNA-onderzoek kan worden opgelost. De kans dat zij nogmaals een strafbaar feit zal plegen, kan tegen deze achtergrond dan ook niet worden uitgesloten. De omstandigheid dat de politierechter een zogenaamde VOG-overweging heeft opgenomen in het vonnis, maakt dat niet anders.
De raadsman heeft in raadkamer geconcludeerd tot gegrondverklaring van het bezwaar. Hij heeft daartoe aangevoerd dat ten eerste sprake is van de uitzonderingsgrond ‘aard van het misdrijf’, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet DNA. De kans dat een winkeldiefstal wordt opgelost middels DNA-onderzoek is nihil, omdat de spullen in de winkel door tientallen handen per dag gaan en dit een mengprofiel oplevert. Daarnaast is sprake van de uitzonderingsgrond ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is begaan’, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA. Bezwaarde is nooit eerder veroordeeld voor een strafbaar feit, heeft berouw getoond voor het onderhavige feit en verkeert in een goed sociaal netwerk met sterke familiaire controle en houdt er een strak werkstramien op na. Gelet hierop en gelet op de door de in het vonnis opgenomen VOG-overweging kan worden gesteld dat de kans op recidive nihil is.

Beoordeling van het bezwaar

Bezwaarde is bij uitspraak van 8 januari 2018 door de politierechter in deze rechtbank ter zake van – kort gezegd – diefstal in vereniging, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot behandeling van het bezwaar.
Bij bezwaarde is, ingevolge het bevel van de officier van justitie van 6 februari 2018, op 19 maart 2018 op grond artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA, celmateriaal afgenomen. Blijkens een daarvan opgemaakte akte is het bezwaarschrift op 29 maart 2018 ter griffie van deze rechtbank ingediend. Het bezwaarschrift is dus tijdig ingekomen.
Het DNA-profiel van bezwaarde is nog niet bepaald.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat, gelet op de tekst van artikel 2, eerste lid, juncto artikel 1, eerste lid, onder c, van de Wet DNA, van een ieder die is veroordeeld tot een gevangenisstraf of taakstraf voor het begaan van een misdrijf zoals genoemd in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering DNA-materiaal dient te worden afgenomen.
De rechtbank stelt vast dat het misdrijf van artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht, waarvoor bezwaarde is veroordeeld, valt onder de categorie misdrijven als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv. Voorts stelt de rechtbank vast dat bezwaarde voor het begaan van dit misdrijf is veroordeeld tot een taakstraf. Aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 2, eerste lid, juncto artikel 1, eerste lid, onder c van de Wet DNA is daarmee voldaan.
De Wet DNA kent de uitzonderingsbepaling dat geen DNA-onderzoek zal plaatsvinden, indien het redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Over de reikwijdte van deze uitzonderingsgrond heeft de Hoge Raad op 13 mei 2008 twee arresten gewezen (ECLI:NL:HR:2008:BC8231 en ECLI:NL:HR:2008:BC8234) en bepaald dat er geen plaats is voor een verdere belangenafweging dan toetsing aan de twee, beperkt uit te leggen, uitzonderingen die artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA, behelst.
Ten aanzien van de uitzonderingsgrond ‘aard van het misdrijf’ overweegt de rechtbank dat de wetgever misdrijven heeft bedoeld waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing en berechting daarvan. Hiervan is volgens de wetgever sprake bij bijvoorbeeld valsheid in geschrifte (Kamerstukken II 2002/03, 28 685, 5, p. 14). Naar het oordeel van de rechtbank betreft (winkel)diefstal niet een dergelijk uitgezonderd misdrijf. (Winkel)diefstal is juist bij uitstek een misdrijf waarbij DNA-onderzoek heel wel kan bijdragen aan het opsporen en berechten daarvan.
Ten aanzien van de uitzonderingsgrond ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is begaan’ overweegt de rechtbank als volgt.
Bezwaarde was tijdens het plegen van het misdrijf negentien jaar oud. Hoewel zij is veroordeeld voor het plegen van verschillende winkeldiefstallen, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een incident, omdat deze diefstallen in het tijdsbestek van een paar uur achter elkaar op één middag zijn gepleegd. Bezwaarde is hiervoor en hierna niet (meer) met justitie in aanraking gekomen. In het onderliggend strafdossier bevindt zich een advies van de reclassering , waaruit volgt dat zonder enige motivering is geadviseerd om aan bezwaarde een taakstraf op te leggen. Nu, gelet op de oriëntatiepunten van de LOVS, bij een first offender ter zake van winkeldiefstal een geldboete (waarbij geen DNA-afname volgt) gebruikelijk is, en bovendien sprake is van een incident en de rechtbank geen reden heeft om aan te nemen dat bezwaarde zich nogmaals schuldig zal maken aan – eenzelfde soort – strafbare feiten, komt de rechtbank alles afwegend tot het oordeel dat sprake is van de uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet DNA. Het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van bezwaarde kan dus niet van betekenis zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten.
Concluderend zal de rechtbank het bezwaarschrift gegrond verklaren.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaarschrift gegrond en beveelt de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het celmateriaal terstond wordt vernietigd.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. R.G.C. Veneman, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. van Holsteijn, griffier, en uitgesproken ter zitting van 19 juni 2018.