ECLI:NL:RBDHA:2018:7397
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot herstel van een verstekvonnis in civiele procedure met betrekking tot griffierecht
In deze zaak heeft de eiser, vertegenwoordigd door mr. M.H.M. Verbeemen, de rechtbank verzocht om verbetering van een eerder gewezen verstekvonnis van 21 maart 2018. Dit verzoek was gericht op het corrigeren van het griffierecht dat in het vonnis was vermeld, van € 78,-- naar het juiste bedrag van € 883,--. De rechtbank heeft vastgesteld dat de toevoegingsaanvraag van de eiser op 11 oktober 2017 door de Raad voor Rechtsbijstand was afgewezen, maar dat de griffier op basis van de aanvankelijke aanvraag ten onrechte het lagere griffierecht had geheven. De eiser had de rechtbank pas na het wijzen van het verstekvonnis op de afwijzing van de toevoeging gewezen, wat leidde tot een naheffing van het griffierecht op 28 maart 2018.
De rechtbank heeft in haar beoordeling aangegeven dat op basis van artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een rechter zijn uitspraak kan verbeteren bij kennelijke fouten. Echter, in dit geval was er geen sprake van een kennelijke fout die eenvoudig te herstellen was, aangezien de rechtbank had gehandeld op basis van de informatie die op dat moment beschikbaar was. De rechtbank concludeerde dat de griffier niet verplicht was om voorafgaand aan de uitspraak te controleren of de toevoeging was verleend of geweigerd, en dat eventuele fouten van de griffier niet onder de herstelmogelijkheden van artikel 31 Rv vallen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot herstel van het verstekvonnis afgewezen, met de overweging dat de gang van zaken niet leidde tot een situatie waarin herstel mogelijk was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 juni 2018.