ECLI:NL:RBDHA:2018:7397

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
21 juni 2018
Zaaknummer
C/09/540913 / HA ZA 17-1063
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herstel van een verstekvonnis in civiele procedure met betrekking tot griffierecht

In deze zaak heeft de eiser, vertegenwoordigd door mr. M.H.M. Verbeemen, de rechtbank verzocht om verbetering van een eerder gewezen verstekvonnis van 21 maart 2018. Dit verzoek was gericht op het corrigeren van het griffierecht dat in het vonnis was vermeld, van € 78,-- naar het juiste bedrag van € 883,--. De rechtbank heeft vastgesteld dat de toevoegingsaanvraag van de eiser op 11 oktober 2017 door de Raad voor Rechtsbijstand was afgewezen, maar dat de griffier op basis van de aanvankelijke aanvraag ten onrechte het lagere griffierecht had geheven. De eiser had de rechtbank pas na het wijzen van het verstekvonnis op de afwijzing van de toevoeging gewezen, wat leidde tot een naheffing van het griffierecht op 28 maart 2018.

De rechtbank heeft in haar beoordeling aangegeven dat op basis van artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een rechter zijn uitspraak kan verbeteren bij kennelijke fouten. Echter, in dit geval was er geen sprake van een kennelijke fout die eenvoudig te herstellen was, aangezien de rechtbank had gehandeld op basis van de informatie die op dat moment beschikbaar was. De rechtbank concludeerde dat de griffier niet verplicht was om voorafgaand aan de uitspraak te controleren of de toevoeging was verleend of geweigerd, en dat eventuele fouten van de griffier niet onder de herstelmogelijkheden van artikel 31 Rv vallen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot herstel van het verstekvonnis afgewezen, met de overweging dat de gang van zaken niet leidde tot een situatie waarin herstel mogelijk was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 juni 2018.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/540913 / HA ZA 17-1063
Vonnis van 20 juni 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat: voorheen mr. A. Latour te Utrecht, thans mr. M.H.M. Verbeemen te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
zonder bekende woon- en/of verblijfplaats in Nederland of daarbuiten,
gedaagde,
niet verschenen.

1.Het verzoek tot verbetering

1.1.
Bij brief van 16 mei 2018 heeft eiser de rechtbank verzocht om verbetering van het op 21 maart 2018 in deze zaak gewezen vonnis, in die zin dat daarin het juiste bedrag wordt opgenomen dat aan griffierecht in rekening is gebracht, te weten € 883,-- in plaats van € 78,--.
1.2.
Gedaagde is, gezien de inhoud van de hierna vermelde beslissing, niet in de gelegenheid gesteld op dit verzoek te reageren.

2.De beoordeling

2.1.
Eiser heeft bij het aanbrengen van de zaak een toevoegingsaanvraag overgelegd. Op die grond heeft de griffier op 22 november 2017 een bedrag van € 78,-- aan griffierecht geheven. Thans blijkt echter dat de Raad voor Rechtsbijstand het verzoek om gesubsidieerde rechtsbijstand bij brief van 11 oktober 2017 heeft afgewezen. De advocaat van eiser heeft de griffier hiervan niet op de hoogte gebracht, noch heeft eiser eigener beweging het verhoogde griffierecht voldaan, zoals artikel 16 lid 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) voorschrijft. Vervolgens is een verstekvonnis gewezen op 21 maart 2018. Hierbij heeft de rechtbank acht geslagen op het geheven griffierecht voor onvermogenden en is ervan uitgegaan dat inmiddels aan eiser een toevoeging was verleend. Na afgifte van het vonnis heeft de griffier telefonisch contact opgenomen met de advocaat van eiser met het verzoek de definitieve toevoeging over te leggen. Bij faxbericht van 26 maart 2018 heeft de advocaat van eiser aan de griffier bericht dat het verzoek om gesubsidieerde rechtsbijstand is afgewezen, waarbij hij de financiële afwijzing van de Raad voor Rechtsbijstand van 11 oktober 2017 heeft gevoegd. Op die grond heeft er op 28 maart 2018 een naheffing van het griffierecht plaatsgevonden.
2.2.
Met toepassing van artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de rechter zijn uitspraak verbeteren als sprake is van een kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent. Buiten het toepassingsbereik van art. 31 Rv. (en artikel 32 Rv.) kan de rechter niet zelf de rechtskracht van zijn uitspraak aantasten. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat die aantasting is voorbehouden aan de hogere rechter, aan wie door aanwending van een rechtsmiddel kan worden gevraagd een uitspraak uit de vorige instantie te vernietigen (HR 4 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3476). Dat geldt ook als sprake zou zijn van een procesvoering die niet voldoet aan de eisen van artikel 6 EVRM.
2.3.
Het bepaalde in artikel 16 Wgbz brengt mee dat de griffier het hogere griffierecht heft, indien bij het wijzen van het vonnis geen toevoeging is overgelegd. In dit geval heeft de griffier oorspronkelijk, afgaande op de toevoegingsaanvraag, overeenkomstig art. 16 lid 2 Wgbz, het griffierecht voor onvermogenden geheven. Het verhoogde griffierecht is verschuldigd geworden op het moment dat de toevoeging werd geweigerd. Eiser heeft de griffier daarvan niet op de hoogte gesteld. De griffier heeft kennelijk niet voorafgaand aan de uitspraakdatum gecontroleerd of de toevoeging was verleend, dan wel geweigerd, noch of het verhoogde griffierecht was gestort. Voor de griffier was dat evenwel ook niet strikt noodzakelijk, omdat hij ook na de uitspraak nog aanspraak kan maken op het verhoogde griffierecht. Wel heeft deze hele gang van zaken tot consequentie dat bij de proceskostenveroordeling door de rechtbank geen rekening kon worden gehouden met het verhoogde griffierecht.
2.4.
In het vonnis is dus geen sprake van een kennelijke fout die zich leent voor eenvoudig herstel, nu de rechtbank is uitgegaan van de situatie zoals die op dat moment was. Voor zover de omstandigheid dat de griffier niet voorafgaand aan de uitspraakdatum heeft gecontroleerd of de toevoeging was verleend, dan wel geweigerd noch of het verhoogde griffierecht was gestort al als een apparaatsfout zou moeten worden aangemerkt, hetgeen - gelet op het voorgaande - niet voor de hand ligt, geldt dat apparaatsfouten buiten het bereik van artikel 31 Rv. vallen en dus niet tot herstel van een vonnis kunnen leiden.
2.5.
Het verzoek tot herstel moet daarom worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst het verzoek om verbetering van het op 21 maart 2018 tussen eiser en gedaagde gewezen verstekvonnis af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Alt-van Endt en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 1366