ECLI:NL:RBDHA:2018:7389

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
NL18.10151
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Algerijnse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 22 maart 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag, op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat Nederland een verzoek om terugname bij Duitsland heeft ingediend, dat door Duitsland is aanvaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Duitsland die het interstatelijk vertrouwensbeginsel zouden ondermijnen. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat hij in Duitsland niet de nodige juridische bijstand heeft kunnen krijgen of dat hij niet in staat was om een klacht in te dienen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.10151

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H.W.F. Klarenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.M.G. Bouma).

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.10152, plaatsgevonden op 5 juni 2018. Eiser is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1994 en heeft de Algerijnse nationaliteit. Hij heeft op 22 maart 2018 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 niet in behandeling genomen. In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen, indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen eiser in dit verband heeft aangevoerd, wordt in het navolgende ingegaan.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Duitsland is aangesloten bij het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76), en het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. In beginsel mag verweerder er gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat de autoriteiten van Duitsland zich houden aan hun internationale verplichtingen. Het ligt dan ook op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, zodat niet langer uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Duitsland. Eiser heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Zo heeft eiser niet met stukken onderbouwd dat er in Duitsland sprake is van zodanige tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen.
5.2.
Voor zover eiser van mening is dat Duitsland zich niet houdt aan Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn), Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn) en Richtlijn 2013/33/EU (Opvangrichtlijn), omdat hij in Duitsland zijn asielverhaal niet heeft kunnen doen, geen advocaat heeft gehad, geen beroep heeft kunnen instellen, geen Ausweis heeft gekregen en uit de opvang is gezet, overweegt de rechtbank dat eiser zich over eventuele problemen dient te beklagen bij de Duitse autoriteiten dan wel geëigende instanties. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk van 2 december 2008 (ECLI:NL:XX:2008:BG9802). Niet is gebleken dat de autoriteiten van Duitsland hem niet kunnen of willen helpen. Hoewel eiser stelt dat hij geen klacht kon indienen omdat hij geen advocaat had, heeft hij niet nader onderbouwd dat klagen alleen mogelijk is met de hulp van een advocaat noch dat hij contact heeft opgenomen met een advocaat om te klagen.
5.3.
De onderhavige procedure heeft betrekking op de vraag welke lidstaat op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is om het verzoek om internationale bescherming van eiser te behandelen. Verweerder heeft vastgesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. De omstandigheid dat eiser hulp, rust en veiligheid in Nederland zoekt, kan aan de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat niet afdoen.
5.4.
Eiser heeft aangevoerd dat hij graag bij zijn oom in Nederland wil verblijven. Voor zover eiser hiermee een beroep op artikel 16 van de Dublinverordening doet, slaagt dit beroep niet. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd dat er een oom van hem in Nederland woont noch dat zij van elkaar afhankelijk zijn. Hierbij is van belang dat uit eisers verklaringen blijkt dat hij en zijn oom elkaar nog nooit hebben ontmoet. Voor zover eiser hiermee een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening doet, heeft verweerder in de omstandigheid dat de oom van eiser in Nederland zou wonen geen bijzondere omstandigheid hoeven zien om eisers asielaanvraag aan zich te trekken. Eiser heeft immers verklaard dat hij deze oom nog nooit heeft ontmoet en dat hij niet weet waarmee zij elkaar zouden kunnen of moeten helpen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.