ECLI:NL:RBDHA:2018:7383

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
NL18.9791
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van Italië voor asielaanvraag onder de Dublinverordening met betrekking tot medische omstandigheden en kwetsbaarheid van de eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juni 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser met de Ghanese nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat hij homoseksueel is en in Ghana en tijdens zijn reis problemen heeft ondervonden, waaronder medische complicaties zoals hepatitis B. Hij stelt dat Italië niet in staat is om hem adequate medische zorg te bieden en dat hij als kwetsbaar persoon moet worden aangemerkt volgens het arrest Tarakhel van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

De rechtbank overweegt dat de procedure zich richt op de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank stelt vast dat Italië verantwoordelijk is en dat de eiser zijn asielmotieven in Italië kan aanvoeren. De rechtbank wijst erop dat de medische voorzieningen in Italië vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij geen toegang heeft tot medische zorg in Italië. De rechtbank concludeert dat de zorgen over de situatie in Italië niet zodanig zijn dat deze aan de overdracht van de eiser in de weg staan. Het beroep van de eiser wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.9791

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.M.G. Bouma).

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.9792, plaatsgevonden op 5 juni 2018. Eiser is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1987 en heeft de Ghanese nationaliteit. Hij heeft op 22 januari 2018 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 niet in behandeling genomen. In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen, indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser voert aan dat hij homoseksueel is en problemen in Ghana alsook tijdens zijn reis heeft ondervonden. Zo heeft hij hepatitis B opgelopen. Hiertoe heeft eiser een afschrift van zijn patiëntendossier overgelegd. In Italië is vastgesteld dat hij hepatitis heeft, maar hij heeft hiervoor geen medische behandeling gekregen. Nu eiser de opvang in Italië heeft verlaten, heeft hij geen recht meer op opvang. Hiermee handelt Italië in strijd met Richtlijn 2013/33/EU (Opvangrichtlijn). Het is niet mogelijk voor eiser om hierover te klagen bij de Italiaanse autoriteiten. In dit verband verwijst eiser naar VluchtelingenWerk Nederland, ‘Veelgestelde vragen Dublin Italië’, van augustus 2017; Artsen zonder Grenzen, ‘Out of sight. Asylum seekers and refugees in Italy’, van maart 2016; Human Rights Watch, ‘World Report 2017 – European Union’, van 12 januari 2017; Schweizerische Flüchtlingshilfe, ‘Aufnahmebedingungen in Italien. Zur aktuellen Situation von Asylsuchenden und Schutzberechtigten, insbesondere Dublin-Ruckkehrenden in Italien.’, van 15 augustus 2016. Tot slot wijst eiser erop dat hij vanwege zijn homoseksuele geaardheid als een kwetsbaar persoon in de zin van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014, met zaaknummer 29217/12, Tarakhel tegen Zwitserland (het arrest Tarakhel) moet worden aangemerkt.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
De onderhavige procedure heeft slechts betrekking op de vraag welke lidstaat op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is om het verzoek om internationale bescherming van eiser te behandelen. Verweerder heeft vastgesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers aanvraag. Eiser kan zijn asielmotieven betreffende zijn homoseksualiteit en de problemen die hij heeft ondervonden dan ook tijdens zijn asielprocedure in Italië naar voren brengen.
5.2.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat in de verantwoordelijke lidstaat de medische voorzieningen vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan zogeheten Dublinclaimanten. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in zijn geval niet opgaat. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd dat hij in Italië geen medische behandeling zal kunnen verkrijgen. Uit zijn verklaringen blijkt bovendien dat hij wel toegang heeft gehad tot de medische voorzieningen in Italië, nu hij positief is getest op hepatitis B.
5.3.
Het EHRM heeft in verschillende uitspraken, onder meer de uitspraak van 26 november 2015, met zaaknummer 21459/14, J.A. en anderen tegen Nederland en de uitspraak van 9 juni 2016, met zaaknummer 5868/13, S.M.H. tegen Nederland, geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie strijdige situatie. Er zijn weliswaar zorgen over de toegang tot opvang, de opvangfaciliteiten en rechtshulp, maar er is geen sprake van dusdanig ernstige tekortkomingen dat deze aan de overdracht van asielzoekers aan Italië in de weg staan. Ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft, onder meer in de uitspraken van 16 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:73) en 7 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:971), geoordeeld dat ten aanzien van Italië nog altijd kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat eiser diverse rapporten, waaronder rapporten die zien op de periode van vóór de genoemde uitspraken van de Afdeling, heeft overgelegd. Deze rapporten geven echter geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië dan de situatie die reeds is beoordeeld door de Afdeling. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de in de rapporten vermelde problemen die kunnen worden ondervonden bij (de toegang tot) de opvang, niet dusdanig zijn dat deze aan de overdracht aan Italië van Dublinterugkeerders in de weg staan. Gelet hierop mag verweerder ten opzichte van Italië in zijn algemeenheid uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Eiser is hierin niet geslaagd.
5.5.
Voor zover eiser van mening is dat Italië zich niet houdt aan de Opvangrichtlijn, heeft verweerder, onder verwijzing naar het arrest van het EHRM in de zaak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk van 2 december 2008 (ECLI:NL:XX:2008:BG9802), terecht overwogen dat eiser zich over eventuele problemen dient te beklagen bij de Italiaanse autoriteiten dan wel geëigende instanties. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Italië hem niet kunnen of willen helpen.
5.6.
Het beroep van eiser op het arrest Tarakhel slaagt niet, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in zijn geval sprake is van een bijzondere kwetsbaarheid als bedoeld in dit arrest. De enkele stelling dat hij homoseksueel is, is hiertoe onvoldoende. Verweerder is dan ook niet gehouden om aanvullende individuele garanties aan de Italiaanse autoriteiten te vragen om een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM te voorkomen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.