Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 10 januari 2017, met producties 1 tot en met 21,
- de conclusie van antwoord van Antea, met producties 1 tot en met 37,
- de conclusie van antwoord van EMG,
- het tussenvonnis van 24 mei 2017, waarin een comparitie van partijen is bepaald,
- de akte wijziging eis en aanvulling grondslag van Eye Group,
- het bezwaar tegen de eiswijziging van EMG,
- de akte in het geding brengen productie 22 van Eye Group, met productie 22,
- de akte in het geding brengen productie 20a van Eye Group, met productie 20a,
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 22 februari 2018,
- de opmerkingen van partijen over het buiten hun aanwezigheid opgemaakte proces-verbaal van de comparitie van partijen;
- de akte uitlaten van Antea, met productie 38,
- de akte houdende reactie vermeerderde eis van EMG.
2.De feiten
- Antea (800.001 gewone aandelen)
- Eye Group (800.000 gewone aandelen)
- [BV I] (110.000 stemrechtloze aandelen)
- BenK Invest B.V. (110.000 stemrechtloze aandelen)
Betrokkenheid [X] en [B]luidt, voor zover van belang:
EG en de door EG ter beschikking gestelde Arbeidskracht als bedoeld in artikel 2, zijn tegenover Eye gehouden tot een behoorlijke vervulling van hun taak (artikel 2:9 BW).
brengt tevens de naar zijn idee hoge representatiekosten ter sprake die uit het rapport van BDO naar voren zijn gekomen en wil hier graag de nodige toelichting op. [E](dhr. [E] , commissaris, hierna te noemen: [E] , rechtbank)
heeft een overzicht gemaakt van de volgens hem opvallend hoge kostenposten en ziet dit ook graag toegelicht. (…)
zal de onderbouwing die aan BDO gegeven is naar de RvC-leden mailen en [X] zal daarbij aangeven wat voor omzet hieruit is voortgevloeid.’
“bezig met een deal van € 80.000,- ze hebben 2 miljoen marketing budget per jaar (voorgeen eigenaar van BeterBed”. In reactie op deze laatste declaratie heeft [C] bij e-mail van 28 mei 2016 geschreven:
- 703.297 aandelen zijn verkocht en geleverd aan Antea tegen een koopprijs van € 7.032,97;
- 96.703 aandelen zijn verkocht en geleverd aan [BV I] tegen een koopprijs van € 976,03.
3.Het geschil
Antea en EMGvordert Eye Group - samengevat en na wijziging van eis - dat de rechtbank, waar mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
zowelde opzegging van de Managementovereenkomst
alsde uitoefening van artikel 18 PAO naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, ook indien er wel een dringende reden aanwezig was. Het uitoefenen va de bevoegdheid van artikel 18 PAO leidt in verhouding tot de aard en ernst van de gedragingen van Eye Group tot een disproportioneel nadeel bij Eye Group, en een disproportioneel voordeel bij Antea en [BV I] , namelijk een vermogensverschuiving van ongeveer 6 miljoen euro. Daarnaast stonden EMG en Antea minder ingrijpende middelen dan het ultimum remedium van dringende reden ter beschikking; EMG had de Managementovereenkomst bijvoorbeeld op op de voet van artikel 6:265 BW wegens tekortkoming kunnen ontbinden. De enige reden dat, op instigatie van Antea, voor opzegging wegens dringende reden is gekozen, is het dispoportionele voordeel dat dit voor de overige aandeelhouders (onder wie Antea) tot gevolg heeft.
4.De beoordeling
dringende reden - artikel 14 Managementovereenkomst en de artikelen 18.1 lid 1 sub b en 18.2 PAO
dringende redenin arbeidsrechtelijke zin, als ware de door Eye Group ter beschikking gestelde persoon ( [X] ) in het kader van een arbeidsovereenkomst werkzaam geweest. Tussen partijen is niet in geschil dat aldus is beoogd om bij het begrip dringende reden in artikel 14 aan te sluiten bij het gelijkluidende begrip uit artikel 7:678 BW, zodat de ‘dringende reden’ op dezelfde wijze als in artikel 7:678 BW moet worden ingevuld. Datzelfde geldt voor de invulling van het begrip ‘dringende reden’ in artikel 18.2 sub b PAO.
magplaatsvinden indien sprake is van een dringende reden, ligt besloten dat daartoe een afweging moet worden gemaakt. Naar partijen ook tot uitgangspunt nemen, dient daarbij het mogelijk verstrekkende gevolg van die opzegging – te weten het feit dat daarmee de in artikel 18.1 PAO bedoelde aanbiedingsplicht van de aandelen in het leven wordt geroepen en [X] in geval van een dringende reden op grond van artikel 18.2 genoegen moet nemen met de nominale waarde – in ogenschouw te worden genomen. Naar het oordeel van de rechtbank wegen deze mogelijk verstrekkende negatieve financiële gevolgen voor Eye Group niet op tegen de hiervoor geschetste aard en ernst van de hiervoor besproken gedragingen, die ieder voor zich en al helemaal tezamen kwalificeren als dringende reden. Overigens heeft Antea betoogd dat dat dat nadeel veel kleiner is dan Eye Group stelt. Of dat zo is, behoeft in dit verband geen bespreking. De rechtbank is – voor zover nodig veronderstellenderwijs – uitgegaan van de door Eye Group gestelde omvang van het nadeel.