ECLI:NL:RBDHA:2018:7354

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
C/09/524441 / HA ZA 17-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benadeling bij verrekenbeding in huwelijkse voorwaarden en gevolgen van echtscheiding

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, is op 20 juni 2018 een vonnis uitgesproken in een geschil tussen twee partijen, [eiseres] en [gedaagde], die in 1994 met elkaar zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. De zaak betreft de vraag of [eiseres] benadeeld is voor meer dan een kwart in het kader van het verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden, en of het echtscheidingsconvenant dat op 20 december 2013 is ondertekend, vernietigd kan worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen tijdens hun huwelijk geen uitvoering hebben gegeven aan het periodiek verrekenbeding, wat heeft geleid tot een vordering van [eiseres] op [gedaagde]. De rechtbank heeft de procedure en de feiten in detail besproken, inclusief de financiële situatie van beide partijen en de afspraken die zijn gemaakt in het echtscheidingsconvenant. De rechtbank concludeert dat [eiseres] aanzienlijk overbedeeld is en dat er geen sprake is van benadeling voor meer dan een kwart. De vorderingen van [eiseres] worden afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/524441 / HA ZA 17-21
Vonnis van 20 juni 2018
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M.M. Schoots te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.P. van der Ree te Laren Nh.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 december 2016 met producties,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • het tussenvonnis van 15 maart 2017 waarbij een comparitie van partijen is gelast,
  • de akte vermeerdering van eis,
  • de antwoordakte van [gedaagde] met producties,
  • de akte houdende wijziging c.q. vermeerdering van eis,
  • het proces-verbaal van comparitie van 6 maart 2018, met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
1.3.
Het proces-verbaal van de comparitie van partijen is met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. Partijen hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt. [eiseres] heeft bij brief van 8 juni 2018 haar eerdere reactie op het proces-verbaal van 7 juni 2018 ingetrokken, zodat alleen haar brief van 8 juni 2018 in de beoordeling zal worden betrokken. [gedaagde] heeft bij brief van 7 juni 2018 op het proces-verbaal gereageerd. Deze reacties worden aan het proces-verbaal gehecht en het proces-verbaal wordt met inachtneming daarvan gelezen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 4 februari 1994 met elkaar gehuwd, na tevoren huwelijkse voorwaarden te hebben opgemaakt. De huwelijkse voorwaarden hielden een uitsluiting van elke huwelijksgoederengemeenschap in, met een periodiek verrekenbeding ten aanzien van het overgespaarde netto-inkomen. Tav het begrip ‘netto-inkomen’ is in de huwelijkse voorwaarden het volgende opgenomen:
“Artikel 2
[…]
Onder netto-inkomen wordt verstaan het inkomen onder aftrek van de daarover verschuldigde belasting op inkomen, premie-heffing volksverzekeringen en andere wettelijke inhoudingen of heffingen.
Onder netto-inkomen wordt verstaan het vermogen onder aftrek van de daarover verschuldigde belasting op vermogen.”
Tijdens hun huwelijk hebben partijen aan het periodiek verrekenbeding geen uitvoering gegeven.
2.2.
In de akte van huwelijkse voorwaarden is vermeld dat [gedaagde] destijds bloembollenkweker te [plaats 1] was. Beide partijen hebben zaken ten huwelijk aangebracht. De (aan die akte gehechte) staat van aanbrengsten vermeldt dat [gedaagde] onder meer ten huwelijk heeft aangebracht de onderneming of aandeel daarin, uitgeoefend onder de naam [BV I] , gevestigd te [plaats 1] , alsmede een woonhuis gelegen aan de [adres 1] , met een resterende hypotheekschuld van fl. 98.000 per 31 december 1993.
2.3.
Staande huwelijk zijn de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A. BV] , de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [B. BV] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [C. BV] opgericht. [gedaagde] is enig eigenaar van de aandelen in [A. BV] . [A. BV] . bezit alle aandelen bezit in [B. BV] terwijl [B. BV] de helft van de aandelen bezit in [C. BV]
2.4.
Tijdens het huwelijk is de woning te [plaats 2] verkocht en geleverd aan een derde. Partijen hebben vervolgens gezamenlijk een woning in [woonplaats] aan de [adres 2] in eigendom verworven. Bovendien is de man staande huwelijk eigenaar geworden van een zeilboot en een vakantiewoning.
2.5.
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag is op 3 maart 2014 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
2.6.
Partijen hebben de gevolgen van de echtscheiding in onderling overleg geregeld na daartoe een kort mediationtraject te hebben gevolgd.
2.7.
De gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een echtscheidingsconvenant van 20 december 2013. Dit convenant luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Artikel 4 De echtelijke woning en daarmee verband houdende rechten en lasten
4.1
Partijen behoort in eenvoudige mede eigendom toe de onroerende zaak zijnde het
woonhuis, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres 2] . Partijen stellen vast dat zij op de hoogte zijn van de huidige onderhandse verkoopwaarde van dit woonhuis, van de daarop rustende hypotheekschuld en van de bedragen die elk der partijen vanuit hun privé vermogen in dat huis hebben geïnvesteerd. Partijen verlangen van deze gegevens geen nadere feitelijke omschrijving.
4.2.
Partijen geven hierbij opdracht aan notaris [de notaris] te [plaats 3] of diens plaatsvervanger om een notariële akte te verlijden waarbij de onverdeelde helft van de vrouw in het woonhuis staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres 2] aan de man geleverd wordt. De kosten van deze akte en de verdere kosten verbonden aan de inschrijving zijn voor rekening van de man.
4.3.
Ieder der partijen verklaart hierbij onherroepelijk volmacht te verlenen aan [de notaris] te [plaats 3] of diens plaatsvervanger en aan ieder van de medewerkers, ten tijde van de gebruikmaking van de volmacht werkzaam op het kantoor van [de notaris] te [plaats 3] , zowel aan hen tezamen als aan ieder van hen afzonderlijk, om namens ieder der partijen de akte waarin de onverdeelde helft van de vrouw in de genoemde onroerende zaak wordt toegescheiden aan de man te ondertekenen, de hiervoor benodigde stukken te doen opmaken en te tekenen, woonplaats te kiezen en verder al datgene te verrichten dat de gevolmachtigde raadzaam zal oordelen, een en ander met de macht van indeplaatsstelling om te bewerkstelligen dat voormelde onroerende zaak goederenrechtelijk wordt geleverd aan de vrouw hetgeen eerst zal geschieden nadat de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire verplichtingen zal zijn ontslagen.
4.4.
De aanslagen in de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekeringspremie en eventuele andere lasten vervallende na de levering als voormeld komen voor rekening van de man aan wie de onroerende zaak wordt toegedeeld, zulks zonder nadere verrekening.
Artikel 5 De huwelijkse voorwaarden en de verrekening daarvan
5.1.
In de huwelijkse voorwaarden van partijen is bepaald dat tussen de echtgenoten geen
enkele gemeenschap van goederen zal bestaan en dat de kosten van de gemeenschappelijke
huishouding, daaronder begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, die tot het gezin van de echtgenoten behoren, worden voldaan uit de nettoinkomens der echtgenoten naar evenredigheid daarvan en, voor zover die inkomens ontoereikend zijn, uit ieders netto vermogen naar evenredigheid daarvan, terwijl de echtgenoten verplicht zijn om na afloop van elk kalenderjaar ter gelijke verdeling bijeen te voegen hetgeen in dat jaar van hun netto inkomen niet is besteed ter dekking van de kosten van de huishouding (waaronder begrepen de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen).
5.2.
Partijen stellen vast dat het bedoelde verrekenbeding gedurende het huwelijk niet of
beperkt [is, rb.] uitgevoerd. Als gevolg daarvan bestaat een vordering van de vrouw op de man. Voorts heeft de vrouw recht op de vergoeding van hetgeen zij heeft ingebracht in de aanschaf van de echtelijke woning aan de [adres 2] , alsmede in de waardevermeerdering daarvan. Partijen nemen daarbij in ogenschouw dat krachtens het bepaalde in dit convenant de onverdeelde helft van de vrouw in deze woning zonder verrekening aan de man zal toegescheiden. Tenslotte wenst de man uitvoering te geven aan een dringende verplichting van moraal en fatsoen zoals omschreven in artikel 6:2.2,b Burgerlijk wetboek, dat luidt: “Een natuurlijke verbintenis bestaat wanneer iemand jegens een ander een dringende morele verplichting heeft van zodanige aard dat naleving daarvan, ofschoon rechtens niet afdwingbaar, naar maatschappelijke opvattingen als voldoening van een aan die ander toekomende prestatie moet worden aangemerkt. Partijen hebben, met inachtneming van hetgeen in de considerans van dit echtscheidingsconvenant is overwogen en dat integraal deel uitmaakt van hetgeen partijen zijn overeengekomen, met elkaar overlegd en hebben een regeling getroffen met als peildatum de dag van der gezamenlijke ondertekening van dit echtscheidingsconvenant. Partijen achten die regeling redelijk en billijk en in overeenstemming met het wederzijdse respect dat zij voor elkaar koesteren en het goeds dat zij elkaar voor de toekomst toewensen. Deze regeling wordt in de navolgende leden van dit artikel weergegeven.
5.3.
De man is enig eigenaar van het aan partijen genoegzaam bekende vakantiehuis. In deze situatie komt geen verandering.
5.4.
De man is enig eigenaar van de aandelen in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A. BV] Het is partijen bekend dat [A. BV] alle aandelen bezit in [B. BV] terwijl [B. BV] de helft van de aandelen bezit in [C. BV] In deze situatie komt geen verandering.
5.5.
De man is enig eigenaar van de zeilboot. In deze situatie komt geen verandering.
5.6.
De vrouw is enig eigenaar van de auto, merk Mini Cooper, aan partijen genoegzaam bekend. In deze situatie komt geen verandering.
5.7.
De gezamenlijke inboedel wordt door partijen in onderling overleg verdeeld.
5.8.
Ieder der partijen behoudt de op eigen naam staande bankrekeningen, schulden, polissen en andere vermogensbestanddelen.
5.9.
Met inachtneming van hetgeen door partijen in dit convenant (de considerans daaronder
uitdrukkelijk mede begrepen) is bepaald stellen partijen ter voorkoming van onzekerheid of
geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt vast dat de vrouw jegens de man, mede
gelet op hetgeen de goederen, gelden en rechten die haar overigens krachtens dit convenant toekomen, gerechtigd is om een bedrag van € 260.000,- (tweehonderd en zestig
duizend euro) te ontvangen.
5.10.
Het in artikel 5.9 bedoelde bedrag zal door de man op verzoek van de vrouw worden
aangewend voor de volledige financiering van het woonhuis aan de [adres 3] , dat aan uitsluitend de vrouw in volledig privé eigendom zal worden geleverd.
5.11.
Partijen verklaren dat buiten hetgeen hiervoor is vermeld, aan hen geen te verrekenen
vermogensbestanddelen bekend zijn. Partijen verklaren dat ieder tot zich heeft genomen
hetgeen van hem of haar is en dat behoudens de in de voorgaande artikelen geregelde
aanspraken, er voor zover hen bekend geen te verrekenen vermogensbestanddelen of
vergoedingsverplichtingen meer bestaan. Nagekomen baten komen toe aan de partij die
deze baten ontvangt.
5.12.
Partijen verklaren dat hen geen andere schulden bekend zijn dan in dit convenant ver
meld. Indien latere schulden blijken zullen deze blijven voor rekening op wiens of wier
naam deze staan.
[…]
Artikel 7 Pensioen
7.1.
Partijen sluiten bij deze de werking van de Wet Verevening Pensioenrechten bij echtscheiding met betrekking tot de door ieder van hen opgebouwde rechten op ouderdomspensioen uit. Er zal derhalve geen pensioenverevening plaatsvinden. Evenmin zal pensioenverrekening plaats vinden conform het arrest van de Hoge Raad van 27 november 1961.
7.2.
Partijen zuilen indien nodig na de totstandkoming van de echtscheiding aan de voormelde pensioenuitvoerder(s) mededeling doen van de echtscheiding en van het tijdstip daarvan, alsmede van de overeenkomst van partijen inhoudende dat zij de toepasselijkheid van de Wet VP hebben uitgesloten, zulks onder toezending van een door hem of haar gewaarmerkt afschrift (desgewenst; uittreksels) van dit convenant.
7.3.
Partijen doen afstand van het voor hen opgebouwde (bijzonder) nabestaandenpensioen. Partijen zullen de pensioenuitvoerder(s) hiervan op de hoogte stellen.
7.4.
Partijen stellen vast dat hetgeen in de voorgaande leden van dit artikel is bepaald voortvloeit uit hetgeen partijen in (de considerans van) dit convenant, alsmede meer in het bijzonder in artikel 5 hebben vastgesteld. Aan de vrouw komen zodanige vermogensbestanddelen toe dat door partijen is besloten dat de man het door hem in eigen beheer ouderdomspensioen niet zal verevenen. Verder wensen de man en de vrouw dat het opgebouwde (bijzonder) nabestaandenpensioen niet aan de ander zal toekomen.
Artikel 8 Kwijting en vrijwaring
8.1.
Partijen verklaren hierbij dat door uitvoering van de in dit convenant omschreven verdeling van het aan hen in gemeenschap toebehorende woonhuis en door de in dit convenant geregelde verrekening, waartoe zij conform de notariële akte van huwelijksvoorwaarden verplicht zijn, met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid aan de op hen rustende verplichtingen hebben voldaan. Zij verklaren dan ook dat zij, behoudens met betrekking tot de rechten en verplichtingen genoemd in dit convenant, niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen.
8.2.
Partijen verklaren dat zij de in dit convenant vermelde waarde van de te verdelen, respectievelijk te verrekenen vermogensbestanddelen naar beste weten hebben vastgesteld c.q. hebben doen vaststellen. Waardestijgingen en -dalingen komen ten goede aan, respectievelijk ten laste van degene die aan wie een vermogensbestanddeel is toegedeeld, respectievelijk hier eigenaar van is.”
2.8.
[gedaagde] heeft € 246.360 aangewend voor de volledige financiering van de aankoop van een nieuwe woning voor [eiseres] . Daarnaast heeft [eiseres] een bedrag van € 8.243 van de banksaldi van partijen gekregen. In totaal heeft zij een bedrag van € 254.603 van [gedaagde] ontvangen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, na wijziging c.q. vermeerdering van eis, om bij tussenvonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] ex artikel 843a Rv te veroordelen om in het geding te brengen:
- bankafschriften waaruit blijkt waar het bedrag ad € 18.000, zoals dat op 2 april 2011 naar de rekening van [A. BV] is overgemaakt. vandaan kwam en hoe het saldo op de rekening eindigend op -977 is ontstaan;
- de aangifte IB 2009 en 2010 van de man;
- de bankafschriften van de bankrekeningen eindigend op -197 en -977 over de perioden juni 2002-mei 2003 en januari 2009 tot en met 2011, als ook over het jaar 2013;
en om bij eindvonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
II. de afspraken zoals opgenomen in de artikelen 4 en 5 van het echtscheidingsconvenant, zoals door partijen op 20 december 2013 ondertekend, te vernietigen wegens benadeling voor meer dan een kwart, als bedoeld in artikel 1:135 lid 2, jo. 3:196 BW, alsmede vaststelling van het bedrag waarop [eiseres] jegens [gedaagde] aanspraak heeft uit hoofde van afrekening op grond van het periodieke verrekenbeding zoals opgenomen in de akte huwelijkse voorwaarden d.d. 3 februari 1994;
III. te verklaren voor recht dat het echtscheidingsconvenant getekend op 20 december 2013 op grond van vernietiging van de rechtshandeling sub II bedoeld zijn oorzaak heeft verloren en op die grond zijn gelding heeft verloren, voor wat betreft de artikelen 4 en 5 van het echtscheidingsconvenant;
IV. de afspraken zoals opgenomen in artikel 7 van het echtscheidingsconvenant, zoals door partijen op 20 december 2013 ondertekend, te vernietigen op grond van dwaling ex art. 6:228 BW, althans te vernietigen op grond van een gebrek in de totstandkoming ex artikel 3:34, 3:35 en 3:40 BW, bedrog c.q. misbruik van omstandigheden ex artikel 3:44 BW;
subsidiair
V. de afspraken zoals opgenomen in de artikelen 4, 5 en 7 van het echtscheidingsconvenant, zoals door partijen op 20 december 2013 ondertekend, te vernietigen op grond van dwaling ex art. 6:228 BW, althans het echtscheidingsconvenant te vernietigen op grond van een gebrek in de totstandkoming ex artikel 3:34, 3:35 en 3:40 BW, bedrog c.q. misbruik van omstandigheden ex artikel 3:44 BW;
VI. te verklaren voor recht dat het echtscheidingsconvenant getekend op 20 december 2013 op grond van vernietiging van de rechtshandeling sub V bedoeld zijn oorzaak heeft verloren en op die grond zijn gelding heeft verloren, geheel voor wat betreft het echtscheidingsconvenant;
primair en subsidiair
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar vorderingen dan wel tot afwijzing daarvan. [gedaagde] voert aan dat hij ruimschoots teveel heeft betaald in verband met de voldoening aan een op hem rustende natuurlijke verbintenis. Hij betwist dat [eiseres] is benadeeld voor meer dan een kwart en betoogt, voor het geval de rechtbank zou oordelen dat [eiseres] wél voor meer dan een kwart is benadeeld, dat [eiseres] deze benadeling bewust heeft aanvaard en daarmee haar recht op vernietiging van het echtscheidingsconvenant bewust heeft prijsgegeven.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Benadeling voor meer dan een kwart

4.1.
Het belangrijkste geschilpunt tussen partijen is of [eiseres] is benadeeld voor meer dan een kwart als bedoeld in artikel 1:135 lid 2 jo. 3:196 BW, zodat het echtscheidingsconvenant niet in stand kan blijven en aan [eiseres] een hoger bedrag toekomt. Daartoe is van belang welk bedrag [eiseres] heeft ontvangen en op welk bedrag zij, ingevolge hetgeen tussen partijen was overeengekomen, recht had.
4.2.
[eiseres] stelt hiertoe dat er bij de berekening van het in artikel 5.9 van het convenant genoemde bedrag van € 260.000 ten onrechte is uitgegaan van een te lage waarde van de voormalige echtelijke woning aan de [adres 2] en ten onrechte geen rekening is gehouden met de op basis van het verrekenbeding tussen haar en [gedaagde] te verrekenen waardes van de aandelen van de holding van [gedaagde] ( [A. BV] ), de zeilboot, de vakantiewoning en de saldi van de bankrekeningen, nu deze vermogensbestanddelen uit overgespaarde inkomsten zijn aangeschaft dan wel ontstaan. Ook maakt zij alsnog aanspraak op het door [gedaagde] opgebouwde ouderdoms- en nabestaandenpensioen waarvan zij met het ondertekenen van het convenant afstand heeft gedaan. Indien bij de berekening van het aan [eiseres] toekomende bedrag wél met het voorgaande rekening zou zijn gehouden, dan had zij in plaats van het bedrag van € 254.603 een bedrag van € 354.284 moeten ontvangen, zodat zij € 99.681 – derhalve meer dan een kwart van de helft van de totaal te verrekenen dan wel te verdelen waarde – te weinig heeft ontvangen. [eiseres] heeft een en ander ter comparitie toegelicht aan de hand van de volgende vermogensstaat:
4.3.
Hieromtrent geldt dat, uitgaande van de door [eiseres] zelf gehanteerde bedragen, haar betoog dat zij voor meer dan een kwart is benadeeld, alleen dan kan slagen, indien komt vast te staan dat de waarde van de aandelen in de holding van [gedaagde] (die volgens haar minimaal € 503.889 bedraagt) inderdaad tussen partijen verrekend had moeten worden, zoals [eiseres] stelt. De rechtbank zal deze post daarom als eerste beoordelen.
4.4.
Vaststaat dat [gedaagde] de holding staande huwelijk heeft opgericht. [gedaagde] betwist dat de waarde van de aandelen daarvan verrekend had moeten worden, nu hij de holding uitsluitend met privégeld, te weten door middel van een zogenaamd ‘kasrondje’, heeft opgericht, en er geen te verrekenen overgespaarde netto-inkomsten in de BV zijn geïnvesteerd.
4.5.
De rechtbank stelt als onbetwist vast dat [gedaagde] het voor de oprichting van [A. BV] vereiste minimumkapitaal van € 18.000 (op 2 april 2011) heeft geleend van zijn privébankrekening met nummer [nummer] en dit na de oprichting (op 17 april 2011) weer op diezelfde privébankrekening heeft teruggestort. De holding is dus, zoals [gedaagde] ook stelt, door middel van een ‘kasrondje’ opgericht onder aanwending van privégeld van [gedaagde] . Zelfs indien ervan uit zou moeten worden uitgegaan dat het bedrag van € 18.000 geen privégeld, maar overgespaarde inkomsten betrof, zoals [eiseres] heeft gesteld, zou ook dat er niet toe kunnen leiden dat de waarde van de aandelen in de holding tussen partijen dient te worden verrekend. Dit bedrag van € 18.000 is immers aan de holding verstrekt ten titel van geldlening en na twee weken weer terugbetaald, zodat niet geoordeeld kan worden dat de aandelen in de holding in de plaats zijn gekomen van de € 18.000 aan overgespaarde inkomsten.
4.6.
De rechtbank komt daarom toe aan de beoordeling van de subsidiaire stelling van [eiseres] dat de opgepotte winsten van de holding op grond van de huwelijkse voorwaarden bij de verrekening hadden moeten worden betrokken. De rechtbank ziet zich daarmee voor de vraag gesteld of de winsten in de holding van [gedaagde] als netto-inkomen in de zin van het verrekenbeding tussen partijen verrekend dienen te worden, voor zover er winsten in de onderneming zijn gereserveerd en deze niet in de vorm van salaris of dividend aan [gedaagde] zijn uitgekeerd. In zijn arrest van 6 oktober 2006 heeft de Hoge Raad overwogen dat de wetgever de invulling van het begrip ‘inkomen’ aan partijen in samenspraak met hun notaris heeft overgelaten en dat, indien de (ex-)echtgenoten het niet eens zijn over wat het verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden inhoudt, uitleg zal moeten plaatsvinden aan de hand van het Haviltex-criterium (HR 6 oktober 2006, NJ 2008/565; ECLI:NL:HR:2006:AX8847). Het komt dan aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Hoge Raad 13 maart 1981, NJ 1981/635, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, (Haviltex)).
4.7.
Het in de huwelijkse voorwaarden gebruikte inkomensbegrip is niet toegespitst op inkomen uit loon of uit arbeid en over de onderneming van de man wordt bij het inkomensbegrip niet gerept. Op zichzelf laat dat begrip daarom ruimte voor het standpunt van de vrouw dat partijen niet hebben beoogd ondernemingswinsten uit te sluiten. De rechtbank heeft partijen ter zitting bevraagd over de redenen waarom zij de huwelijkse voorwaarden hebben gesloten en hetgeen zij daarmee hebben beoogd.
4.8.
[eiseres] heeft daarop verklaard zich weinig meer te kunnen herinneren van het gesprek over de huwelijkse voorwaarden bij de notaris. [gedaagde] daarentegen heeft ter zitting onweersproken gesteld dat hij, toen hij met [eiseres] trouwde, voor een kwart mede-eigenaar van het familiebedrijf was en dat het uitdrukkelijk de bedoeling was dat zijn huwelijk het familiebedrijf niet in gevaar zou brengen. Het familiebedrijf en ook de ondernemingswinsten daaruit, waarin [gedaagde] een aandeel had, dienden daarom buiten iedere gemeenschap met [eiseres] te blijven. Juist om deze reden is hij op huwelijkse voorwaarden met [eiseres] getrouwd en is het familiebedrijf of enig aandeel daarin op de lijst van aanbrengsten gezet. [eiseres] ontving toen geen inkomen uit ondernemingswinst: de ondernemingswinsten werden nooit uitgekeerd, maar bleven in het familiebedrijf en werden aangewend om vernieuwingen te bekostigen. [gedaagde] had het voorts niet zijn macht om te bepalen of er winsten werden uitgekeerd, nu hij slechts voor een kwart mede-eigenaar van het familiebedrijf was. Het salaris dat [gedaagde] uit het familiebedrijf ontving, viel derhalve wel onder het verrekenbeding, maar de niet uitgekeerde, in het familiebedrijf blijvende, winsten niet, aldus [gedaagde] . Anders zou de onderneming via een omweg alsnog in de verrekening betrokken worden.
4.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op de intentie van partijen, zoals daarvan uit het voorgaande blijkt, is de rechtbank van oordeel dat het in de huwelijkse voorwaarden opgenomen verrekenbeding moet worden opgevat in de zin zoals door [gedaagde] verwoord, te weten dat het de bedoeling van partijen was niet uitgekeerde, in de onderneming van de man blijvende, ondernemerswinsten buiten het verrekenbeding te houden. De rechtbank is daarom met [gedaagde] van oordeel dat ook de winsten in de staande huwelijk opgerichte holding van [gedaagde] niet onder het in de huwelijkse voorwaarden opgenomen verrekenbeding vallen en derhalve niet tussen partijen verrekend dienen te worden. De post van € 503.889 komt dus te vervallen.
4.10.
Verder heeft de vrouw ten onrechte in haar vermogensstaat (opgenomen in 4.3) betrokken het ouderdomspensioen, nu daarop de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing is en daarover op grond van de huwelijkse voorwaarden niet behoeft te worden verrekend. Ook deze post à € 65.000 moet worden geschrapt.
4.11.
Voor het overige uitgaande van de vermogensstaat van [eiseres] (zonder dat de rechtbank zich daarmee uitspreekt over de juistheid daarvan), betekent het voorgaande dat, in plaats van het door [eiseres] gestelde bedrag van € 708.568, over een bedrag van € 139.679 (€ 708.568 minus € 503.889 en minus € 65.000) tussen partijen diende te worden verrekend. [eiseres] zou dan recht hebben gehad op een bedrag van
€ 69.839,50 (zijnde de helft van € 139.679). Vaststaat echter dat [eiseres] een woning ter waarde van € 246.360 en een bedrag van € 8.243 van de bankrekeningen van partijen heeft gekregen. Bovendien heeft [eiseres] nog een Mini Cooper ter waarde van minimaal € 2.000 gekregen, die zij niet op de vermogensstaat vermeld heeft. De vrouw heeft in haar reactie op het proces-verbaal gesteld € 258.719 te hebben ontvangen. Van enige benadeling – laat staan van meer dan een kwart – is dan ook allerminst sprake. Integendeel, [eiseres] is in aanzienlijke mate overbedeeld.
4.12.
De rechtbank komt daarom niet toe aan bespreking van de overige op de vermogensstaat van [eiseres] opgenomen posten die tussen partijen in geschil zijn. Ook het verweer van [gedaagde] dat [eiseres] de benadeling met meer dan een kwart bewust heeft aanvaard, behoeft om die reden geen bespreking meer.
4.13.
Dit betekent verder dat [eiseres] geen belang meer heeft bij haar vordering om [gedaagde] op grond van artikel 843a Rv te veroordelen de hiervoor genoemde bescheiden in het geding te brengen, omdat de gevorderde stukken niet tot de slotsom kunnen leiden dat er wel sprake is van benadeling voor meer dan een kwart.
4.14.
[eiseres] is aanzienlijk overbedeeld. Nu zij niet heeft gesteld dat zij, als geen sprake was geweest van dwaling, bedrog, of misbruik van omstandigheden, met [gedaagde] in het convenant een regeling zou hebben getroffen die haar aanspraak zou geven op een (meer dan aanzienlijk) hoger bedrag dan waarop zij rechtens recht kon doen gelden, moeten al haar overige vorderingen bij gebrek aan belang worden afgewezen. Volledigheidshalve zij vermeld dat, zelfs in het geval het door [eiseres] genoemde bedrag aan ouderdomspensioen (€ 65.000) ten onrechte niet tussen partijen is verevend, zij ook in dat geval in totaal nog aanzienlijk meer heeft gekregen dan waarop zij recht had. Zij had dan immers op grond van verrekening moeten ontvangen € 69.839,50 vermeerderd met haar aandeel in het ouderdomspensioen (€ 65.000 : 2 =) € 32.500, dus € 102.339, terwijl zij
stelt € 258.719 te hebben ontvangen. Alle vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen.
Proceskosten
4.15.
[gedaagde] heeft verzocht om [eiseres] te veroordelen in de proceskosten van [gedaagde] , omdat [eiseres] niet zou hebben voldaan aan de substantiëringsplicht door onder meer een brief van zes pagina’s van [gedaagde] met uitleg over de betalingen uit privégelden niet in de dagvaarding te vermelden en daarop niet reeds in de dagvaarding in te gaan.
4.16.
Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat het op de weg [eiseres] had gelegen om het standpunt [gedaagde] , zoals haar uit de genoemde brief bekend was, tenminste bij dagvaarding te vermelden. Hierin ziet de rechtbank echter onvoldoende aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat, gelet op de familierelatie tussen partijen, de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Alt-van Endt, mr. B. Meijer en mr. I.C. Kranenburg en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2018.