ECLI:NL:RBDHA:2018:7305

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2784
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op IVA-uitkering in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) en de minister van Justitie en Veiligheid, met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid van eiser en zijn recht op een IVA-uitkering. Eiser, die sinds 2012 ziek is door rug- en psychische klachten, heeft een WIA-uitkering aangevraagd en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. De Uwv heeft echter in een herbeoordeling geconcludeerd dat eiser wel volledig arbeidsongeschikt is, maar niet duurzaam, wat betekent dat hij geen recht heeft op een IVA-uitkering. Eiser en de minister hebben hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het procesverloop en de medische rapportages van verschillende deskundigen, waaronder verzekeringsartsen en psychiaters, zorgvuldig bestudeerd. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts b&b, op basis van de beschikbare medische informatie, terecht heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank volgt de deskundige in zijn oordeel dat er nog behandelmogelijkheden zijn en dat de kans op herstel niet uitgesloten kan worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inschatting van de verzekeringsarts over de kans op herstel moet berusten op een concrete afweging van feiten en omstandigheden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de beroepsgronden van eisers geen doel treffen en dat de besluiten van de Uwv terecht zijn. De beroepen zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 16/2784 en 16/3168

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2018 in de zaken tussen

1.
de minister van Justitie en Veiligheid, voorheen de minister van Veiligheid en Justitie (de minister
), te Den Haag,
2.
[eiser], te [plaats ], eiser,
hierna ook gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde in beide zaken: M.J.A. van den Bogaart),
en

de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv),

verweerder
(gemachtigde: mr. J. van Riet).

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de hoogte van eisers loongerelateerde uitkering ingevolge de Werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeids-geschikten (WGA) krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)
ongewijzigd vastgesteld, omdat hij 100% arbeidsongeschikt blijft.
Bij besluit van 19 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de minister en eiser ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De beroepsgronden zijn nadien aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2016. Beide zaken zijn gevoegd behandeld. Namens de minister is verschenen [persoon X], bijgestaan door gemachtigde Van den Bogaart en D.C. Heijstek, medisch adviseur. Eiser Gopalrai is verschenen, eveneens bijgestaan door zijn gemachtigde en D.C. Heijstek en vergezeld van zijn echtgenote [echtgenote] en dochter [dochter]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Spiering-Kalay.
De rechtbank heeft het onderzoek in deze zaken geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen om uiterlijk op 27 oktober 2016 commentaar te geven op het rapport van psychiater dr. N. Kaymaz en de overige ter zitting besproken punten.
Bij brief van 18 november 2016 heeft verweerder een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) overgelegd.
Bij brief van 2 december 2016 hebben eisers op het rapport van de verzekeringsarts b&b gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens psychiater prof. dr. H.J.C. van Marle als deskundige benoemd. De deskundige heeft op 27 september 2017 rapport uitgebracht.
Partijen hebben op het rapport van de deskundige gereageerd.
De deskundige heeft op 27 december 2017 een nader rapport uitgebracht.
Bij brief van 15 januari 2018 heeft verweerder op het nadere rapport van de deskundige gereageerd.
Vervolgens heeft wederom een onderzoek ter zitting plaatsgevonden op 25 mei 2018. Beide zaken zijn gevoegd behandeld. Namens de minister is verschenen D.C. Heijstek, medisch adviseur, vergezeld door [persoon X]. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door D.C. Heijstek. Tevens zijn verschenen eisers echtgenote [echtgenote] en dochter [dochter]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser was werkzaam als [functie] bij Penitentiaire Inrichting [plaats ], gedurende 36 uur per week. Eiser heeft zich op 17 augustus 2012 ziek gemeld wegens rugklachten en psychische klachten. Eiser heeft hervat in aangepast werk tot 20 uur per week. Die werkzaamheden heeft hij moeten beëindigen vanwege een toename van de psychische klachten. Er hebben diverse medische onderzoeken plaatsgevonden door onder meer een neuroloog en psychiater K. Kasi, bij wie eiser onder behandeling is.
1.2
Op 16 mei 2014 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. Op 11 juli 2014 heeft een medische beoordeling plaatsgevonden, waarbij is geconcludeerd dat eiser ten gevolge van een ernstige stoornis, waardoor onvermogen in het persoonlijk en sociaal functioneren bestaat, geen benutbare mogelijkheden heeft als rechtstreeks en objectiveerbaar gevolg van ziekte of gebrek. Voorts is een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, die vanaf 11 juli 2014 geldig is.
1.3
Bij besluit van 16 juli 2014 heeft verweerder eiser met ingang van 15 augustus 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat hij voor 100% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.4
De minister heeft vervolgens verweerder verzocht een herbeoordeling uit te voeren. Op 4 februari 2015 heeft een medische herbeoordeling plaatsgevonden.
1.5
Bij het primaire besluit heeft verweerder de hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering van eiser tot en met 14 mei 2017 ongewijzigd vastgesteld, omdat hij volgens verweerder 100% arbeidsongeschikt blijft.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de verzekeringsarts b&b tot de conclusie is gekomen dat eiser wel volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Daarom heeft eiser vanaf 5 februari 2016 geen recht op een IVA-uitkering, aldus verweerder.
3. Eisers voeren aan dat niet alleen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, maar ook van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid. Zij zijn -anders dan de verzekeringsarts b&b- van mening dat eiser adequaat is behandeld en zich bij hem een therapieresistente vorm van een ernstige depressie voordoet. Ondanks behandeling door een psychiater en een psycholoog verslechtert eiser in het bijzonder op cognitief gebied.
Naar de mening van eisers had de verzekeringsarts b&b in overleg met de behandelend psychiater van eiser moeten treden over de gevolgde behandelmethode in de afgelopen drie jaar. Eisers wijzen er daarnaast op dat de psychiater van Psyon, die de expertise heeft verricht, niet beschikte over informatie van de behandelend psychiater van eiser, als gevolg waarvan een te optimistisch beeld van de behandelmogelijkheden van eiser is geschetst.
Ter onderbouwing van hun standpunt hebben eisers een - ongedateerde - door dr. N. Kaymaz uitgevoerde psychiatrische expertise overgelegd.
4.1
Niet in geschil is dat eiser volledig arbeidsongeschikt is. Eisers en verweerder verschillen echter van mening over de vraag of sprake is van duurzame blijvende arbeidsongeschiktheid.
4.2
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid van dit artikel wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3
Voor het onderzoek naar de vraag of sprake is van duurzaamheid heeft het Uwv een beoordelingskader genaamd “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (hierna: het beoordelingskader) vastgesteld. Ingevolge dit beoordelingskader worden arbeidsbeperkingen duurzaam genoemd:
1. als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of
2. als verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten.
Door de verzekeringsarts wordt aan de hand van een stappenplan een prognose over de arbeidsbeperkingen van een betrokkene gegeven, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling.
4.4
Voorts bevat het beoordelingskader, voor zover van belang, het volgende:
“De verzekeringsarts spreekt zich uit over de prognose van de arbeidsbeperkingen van cliënt, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling.
De verzekeringsarts doorloopt hierbij de volgende stappen:
Stap 1: De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van:
a.. een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of
b.. een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Stap 2: Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
a.. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
b.. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Als voor de keuze tussen 2.a en 2.b doorslaggevende argumenten ontbreken gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
Toelichting bij stap 2.a
In een deel van de gevallen is zonder meer duidelijk dat er een redelijke of goede verwachting bestaat ten aanzien van verbetering van de belastbaarheid in het eerstkomende jaar. Hetzij spontaan, hetzij met hulp van een – zo nodig nog op te starten – behandeling. In dat geval kan de verzekeringsarts meteen concluderen dat de arbeidsbeperkingen niet duurzaam zijn.”
4.5
De rechtbank acht dit beoordelingskader van verweerder, in navolging van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie bijvoorbeeld de uitspraken van
4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) en 28 september 2012 (ECLI:NL:CRVB: 2012:BX8628), niet in strijd met een juiste uitleg van artikel 4 van de Wet WIA.
4.6
In lijn met eerstgenoemde uitspraak van de CRvB overweegt de rechtbank verder nog dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.7
Aan het standpunt van verweerder dat bij eiser geen sprake is van duurzaamheid van de volledige arbeidsongeschiktheid ligt een rapport van verzekeringsarts b&b De Brouwer van 15 februari 2016 ten grondslag.
5.1
De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts P.H.M. Tielemans blijkens zijn rapport van 4 februari 2015 over medische informatie van een neuropsychologisch onderzoek van het Erasmus MC van 11 augustus 2014 kon beschikken en over een door eiser ingevulde vragenlijst. Voorts heeft deze verzekeringsarts telefonisch contact gehad met eiser. Deze verzekeringsarts heeft op basis van die informatie en zijn eerdere medische rapport van 15 juli 2014 de diagnose DD organisch psychosyndroom, depressie en artrose van de wervelkolom gesteld en geconcludeerd dat sprake is van een ernstige psychiatrische problematiek. Voorts zijn er forse cognitieve beperkingen geobjectiveerd. Daarnaast heeft hij een FML opgesteld, die vanaf 4 februari 2015 geldig is. Op basis van de verkregen informatie van de neuropsycholoog kan volgens de verzekeringsarts niet worden uitgesloten dat verbetering nog mogelijk is.
5.2
Op verzoek van verzekeringsarts b&b J.H.M. de Brouwer heeft psychiater/neuro-psycholoog drs. I. Visser, verbonden aan Psyon te Amsterdam, op 7 januari 2015 (lees: 2016) een psychiatrisch expertiserapport uitgebracht. In dit kader is eiser op 20 november 2015 psychisch onderzocht. In dit rapport is geconcludeerd dat sprake is van een depressieve stoornis, gepaard gaand met cognitieve stoornissen, alsmede dat een adequate behandeling een verbeterde belastbaarheid met zich mee kan brengen.
5.3
Voorts stelt de rechtbank vast dat eiser in het kader van de bezwaarprocedure op 28 januari 2016 is gezien door verzekeringsarts b&b De Brouwer. Deze verzekeringsarts is blijkens zijn rapport van 15 februari 2016 op basis van de dossiergegevens, de hoorzitting, zijn medisch onderzoek en de psychiatrische expertise van Psyon tot de conclusie gekomen dat de arbeidsbeperkingen van eiser niet duurzaam zijn. Volgens hem is er geen reële reden om een neurologische oorzaak voor de cognitieve stoornissen aannemelijk te achten, omdat die ook door de vastgestelde psychiatrische stoornis kunnen worden verklaard. Daarnaast heeft de psychiater van Psyon een zorgvuldig en uitgebreid onderzoek uitgevoerd en naar zijn mening afdoende duidelijk gemaakt dat er nog behandelmogelijkheden zijn. Uit de brief van de behandelend psychiater van 25 januari 2016 leidt de verzekeringsarts b&b niet af dat er een geprotocolleerde medicamenteuze behandeling van eiser heeft plaatsgevonden, zodat reeds daarom aangenomen mag worden dat er nog behandelmogelijkheden zijn.
5.4
In het door eisers overgelegde expertiserapport van psychiater dr. N. Kaymaz is geconcludeerd dat eiser klachten heeft passend bij een depressieve stoornis, inmiddels chronisch van aard. Daarnaast is in dit rapport vermeld dat eiser ten gevolge van zijn lichamelijke aandoeningen compleet ondersteund moet worden in zijn algemene en bijkomende dagelijkse activiteiten. Voorts is eiser ten gevolge van de depressieve klachten volgens deze psychiater somber, geniet hij weinig van dingen, onderneemt hij weinig dingen, trekt hij zich sociaal terug, is hij lusteloos en heeft hij weinig energie. Daarnaast heeft zij in haar rapport opgemerkt dat eiser geheugenproblemen heeft, die door de depressie en de vele medicatie die hij gebruikt te verklaren zijn. Verder is hierin vermeld dat de psychische klachten sinds zes tot zeven jaar bij eiser bestaan. Voor deze klachten is hij tot vorig jaar onder behandeling geweest bij een psychiater. Die behandeling is gestaakt, omdat er weinig tot geen veranderingen waren in de chronisch depressieve klachten van eiser. De huidige toestand met ernstige restklachten is het maximaal haalbare geweest in therapie, aldus deze psychiater. Daarbij heeft zij aangegeven dat eiser verschillende antidepressiva voorgeschreven heeft gekregen conform de richtlijnen, waar hij weinig tot geen effect van heeft ondervonden. Tot slot is deze psychiater tot de conclusie gekomen dat verdere interventies om eisers belastbaarheid te vergroten ook niet haalbaar zijn en dat eiser een medische eindfase heeft bereikt zowel op psychisch als mogelijk ook op fysiek vlak.
5.5
De rechtbank stelt voorts vast dat de deskundige eiser heeft onderzocht en in zijn rapport van 27 september 2017 als diagnose een conversiestoornis met gemengde symptomen en een depressieve stoornis, eenmalige episode, in volledige remissie heeft gesteld. Daarnaast heeft de deskundige vastgesteld dat er sinds juli 2017 sprake is van een verbetering van de medische toestand, omdat eiser niet meer bedlegerig is. Verder heeft de deskundige aangegeven dat hij het met de beoordeling door de verzekeringsarts ten aanzien van het persoonlijk functioneren eens is. Ten aanzien van het sociaal functioneren acht de deskundige aanscherping op een aantal aspecten wenselijk. De deskundige heeft de conclusie van de verzekeringsarts bevestigd dat arbeid niet van toepassing is. Voorts is de deskundige tot de conclusie gekomen dat bij de huidige classificatie er nog geen sprake kan zijn van een eindtoestand. In zijn huidige onderzoek heeft de deskundige een redelijke vooruitgang geobserveerd ten opzichte van een jaar eerder. Volgens de deskundige dient overwogen te worden of eiser niet alsnog zou kunnen profiteren van een opname in een revalidatiecentrum.
5.6
De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport van 2 november 2017 naar voren gebrachtdat de deskundige onderschrijft dat de arbeidsbeperkingen en daarmee de arbeidsongeschiktheid van eiser niet duurzaam is.
5.7
Eiser heeft in reactie op het rapport van de deskundige naar voren gebracht dat psychiater dr. N. Kaymaz blijkens haar reactie van 31 oktober 2017 bij haar standpunt blijft dat sprake is van een medische eindsituatie.
5.8
In zijn aanvullende rapport van 27 december 2017 heeft de deskundige zijn conclusie dat geen sprake is van een medische eindsituatie gehandhaafd. Hij heeft in dit rapport uiteengezet dat er bij eiser ten tijde van zijn onderzoek geen aanwijzingen voor een depressieve stoornis waren. Verder heeft de deskundige hierin vermeld dat te behandelen valt binnen het psychiatrisch domein. Behandeling van de conversiestoornis heeft volgens de deskundige nog niet plaatsgevonden, terwijl de conversiestoornis op dit moment het volledige klinisch beeld van eiser bepaalt, nu de depressieve stoornis in volledige remissie is, aldus de deskundige.
6.1
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de CRvB het oordeel van de door de rechter ingeschakelde onafhankelijke deskundige dient te worden gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van dat oordeel af te wijken, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 maart 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4350). Het is immers bij uitstek de taak van de deskundige om bij verschil van inzicht tussen partijen over de medische beperkingen een beslissend advies te geven.
6.2
De rechtbank ziet geen aanleiding om de conclusies van de door haar geraadpleegde deskundige niet te volgen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het onderzoek van de deskundige zorgvuldig en volledig is geweest en dat de conclusies in beide rapportages van zijn hand afdoende zijn gemotiveerd. Daarbij is verder van belang dat de deskundige eiser heeft onderzocht, dat hij alle in het dossier aanwezige medische informatie, waaronder rapportages van psychiater dr. N. Kaymaz, bij zijn oordeel heeft betrokken. De deskundige heeft voorts zijn bevindingen in beide rapporten op een inzichtelijke wijze uiteengezet.
6.3
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de medische situatie van eiser op de datum in geding overeenkwam met de situatie, zoals omschreven in stap 2 van het beoordelingskader. Dit betekent dat verweerder zich bij het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat er bij eiser op de in geding zijnde datum geen sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.
7. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat ingevolge artikel 4 van de Wet WIA geen recht op een IVA-uitkering is ontstaan. Dit betekent dat de beroepsgronden van eisers geen doel treffen.
8. De beroepen zijn dan ook ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P.M. Meskers, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.