ECLI:NL:RBDHA:2018:725

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3438
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke regeling tegemoetkoming en ondersteuning slachtoffers blootstelling chroom VI houdende stoffen defensie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Defensie over een tijdelijke regeling voor tegemoetkoming en ondersteuning van slachtoffers van blootstelling aan chroom VI. De rechtbank had eerder op 19 september 2017 een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat het bestreden besluit van de minister op twee punten onvoldoende gemotiveerd was. De minister kreeg de gelegenheid om het gebrek te herstellen. In zijn reactie op de tussenuitspraak heeft de minister een aanvullende motivering gegeven, inclusief een medisch advies van een deskundige. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat er sterke aanwijzingen zijn voor een causaal verband tussen chroom VI en blaaskanker, beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de minister met het overgelegde medische advies voldoende had gemotiveerd waarom er slechts beperkte aanwijzingen zijn voor een causaal verband. De rechtbank oordeelde dat de minister in redelijkheid tot een tegemoetkoming uit categorie III kon komen, en dat er geen aanleiding was voor een verdere toepassing van de hardheidsclausule. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de eiser en werd bepaald dat het betaalde griffierecht vergoed moest worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/3438

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

(gemachtigde: mr. P.J.A. van Kleef),
en

de minister van Defensie, verweerder,

(gemachtigde: mr. W.R.C. Adang).

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 19 september 2017 ( de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek te herstellen.
Bij brief van 8 november 2017 heeft verweerder gereageerd op de tussenuitspraak.
Eiser heeft hierop een schriftelijke zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gesloten.

Overwegingen

1. Voor een overzicht van de feiten en de achtergrond van dit geschil wordt verwezen naar de tussenuitspraak. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het bestreden besluit op twee punten onvoldoende gemotiveerd geacht. Er is – kort gezegd – onvoldoende gemotiveerd waarom er slechts beperkte aanwijzingen zijn voor een causaal verband tussen blootstelling aan chroom VI en blaaskanker en waarom er geen toepassing is gegeven aan de hardheidsclausule, terwijl er bij eiser sprake is van meerdere aandoeningen.
2 Verweerder heeft bij brief van 8 november 2017 een aanvullende motivering ingebracht. Bij de brief van verweerder is een medisch advies van [persoon A] van Yellow Factory BV van 6 november 2017 gevoegd. Daarin wordt onder meer door
[persoon A] gemotiveerd waarom (slechts) beperkt bewijs is voor een oorzakelijk verband tussen blootstelling aan chroom VI en het ontstaan van blaaskanker bij eiser. Gelet op het medisch advies komt verweerder tot de conclusie dat in het geval van eiser sprake is van een drietal aandoeningen die in min of meerdere mate zijn te relateren aan de blootstelling aan chroom VI: een aandoening uit categorie II, een aandoening vergelijkenderwijs uit categorie III en een aandoening vergelijkenderwijs uit categorie IV. Gelet op het bepaalde in artikel 2.4, vijfde lid, van de Coulanceregeling stelt verweerder zich thans op het standpunt dat eiser in aanmerking komt voor een tegemoetkoming uit categorie III, te weten € 7.500,-.
3 Eiser stelt zich onder verwijzing naar de studie uit 2016 van Wise S.S. et al. en het IARC-rapport dat er sterke aanwijzingen zijn voor een causaal verband tussen blaaskanker en chroom VI. Vanwege die sterke aanwijzingen, alsmede het gegeven dat erkend wordt dat eiser drie aan chroom VI gerelateerde aandoeningen heeft, is er volgens eiser voldoende grond om zijn beroep op de hardheidsclausule te honoreren en hem een tegemoetkoming uit categorie I, te weten € 15.000,-, toe te kennen.
4.1
De rechtbank komt de volgende beoordeling.
In het overgelegde medische advies van [persoon A] staat onder andere:
“ (…)
De studie van Wise e.a. is verricht met menselijk urotheel cellijnen, waarbij men cellen onder gecontroleerde omstandigheden laat groeien buiten het lichaam, dus in laboratorium omstandigheden. Gezien de carcinogene omstandigheden van chroom VI is het niet verwonderlijk dat er afwijkingen te vinden zijn in het DNA van deze cellen, die tot de conclusie leiden dat ‘Cr (VI) had as strong likelyhood of initiating carcenogenic events leading to bladder cancer’. Deze constatering betekent niet dat Chroom 6 in de praktijk ook daadwerkelijk leidt tot een grote kans op blaaskanker. (…)
Een verklaring voor het feit dat blaaskanker zich in de praktijk niet vaker voordoet na Chroom 6 blootstelling kan zijn dat in het lichaam Chroom 6 niet in aanraking komt met de urotheelcellen, omdat het al eerder wordt omgezet in het niet kandkerverwekkende chroom 3 voordat het wordt uitgescheiden via de nieren. De conclusie blijft dus dat er beperkt bewijs is voor een oorzakelijk verband tussen blootstelling aan Chroom 6 en het ontstaan van blaaskanker bij [eiser].(...)”
Eiser verwijst onder andere naar pagina 207 van het IARC-rapport. In de laatste zin van de passage die door eiser wordt geciteerd staat:
“(…)
[The Working Group noted that the possibility of recall bias was high, since the risk ratios for 24/25 exposures exceeded unity.]
Hieruit blijkt dat de mogelijkheid van verstoring van de resultaten hoog is.
De rechtbank is van oordeel dat, anders dan eiser stelt, het IARC-rapport geen epidemiologisch bewijs is voor sterke aanwijzingen van causaal verband tussen blootstelling aan chroom VI en blaaskanker.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het overgelegde medische advies van
[persoon A] voldoende heeft gemotiveerd waarom er slechts beperkte aanwijzingen zijn voor een causaal verband tussen blootstelling aan chroom VI en blaaskanker.
4.2
Anders dan in het bestreden besluit komt verweerder in de brief van 8 november 2017 tot een tegemoetkoming conform categorie III. Daarbij heeft verweerder eisers (allergische beroeps) astma aangemerkt als een aandoening uit categorie II, de blaaskanker met toepassing van de hardheidsclausule aangemerkt als een aandoening vergelijkenderwijs uit categorie III en het verlies aan reukvermogen met toepassing van de hardheidsclausele aangemerkt als een aandoening vergelijkenderwijs uit categorie IV. Voor wat betret de neuspoliepen heeft verweerder zich, onder verwijzing naar het advies van [persoon A] op het standpunt gesteld dat er geen verband is met blootstelling aan Chroom 6. Ten aanzien van de dyspnoe heeft verweerder zich onder verwijzing naar dit advies op het standpunt gesteld dat dit geen aparte aandoening is maar een symptoom van astma. De rechtbank volgt verweerder in deze standpunten. Omdat sprake is van meerdere aandoeningen uit bijlage I, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid met toepassing van artikel 2.4, vijfde lid, van de Coulanceregeling tot een tegemoetkoming van categorie III, zijnde het bedrag behorende bij de hoogte categorie heeft kunnen komen. Er bestaat daarom geen aanleiding voor een verdere toepassing van de hardheidsclausule, zoals verweerder afdoende in zijn brief van 8 november 2017 heeft gemotiveerd.
5 Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het beroep gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd vanwege een ondeugdelijke motivering. Verweerder heeft in zijn reactie op de tussenuitspraak het aldaar geconstateerde gebrek hersteld. De reactie van verweerder is tevens een aanvullend besluit, omdat verweerder hierin aan eiser een hogere tegemoetkoming toekent dan in het bestreden besluit. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, aangevuld bij brief van 8 november 2017, in stand.
6.1
Nu het beroep tegen het bestreden besluit gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.254,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0.5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
6.2
Daarnaast heeft eiser verzocht om vergoeding van de kosten van de door hem ingeschakelde verzekeringsarts E.C. van der Eijk van Triage voor het uitbrengen van een medisch advies. Deze kosten komen eveneens voor vergoeding in aanmerking. Gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb en artikel 6, aanhef, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 wordt daarbij uitgegaan van een uurtarief van € 121,95 met afronding op halve en hele uren. Uit de door eiser overgelegde facturen blijkt dat het opstellen van het advies 4 uur in beslag heeft genomen, zodat de vergoeding € 590,24 (vermeerderd met 21% BTW) bedraagt.
7 De rechtbank bepaalt voorts dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit, aangevuld bij brief van 8 november 2017, in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 2844,74
(€ 2.254,50+ € 590,24) te betalen aan eiser;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. L.B.M. Klein Tank, voorzitter, mr. J.L.E. Bakels, en kapitein ter zee (A) b.d. mr. H.T. Wagenaar, leden, in aanwezigheid van mr. B.J. Dekker, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2018.
de griffier is verhinderd
te tekenen
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.