ECLI:NL:RBDHA:2018:7073

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
14 juni 2018
Zaaknummer
C/09/536862 en C/09/545672
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en afwikkeling huwelijksvermogensrecht tussen partijen met internationale elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2018 een beschikking gegeven in het kader van een echtscheiding tussen partijen, die op 19 september 2000 partnerschapsvoorwaarden hebben opgemaakt en later hun geregistreerd partnerschap hebben omgezet in een huwelijk. De vrouw, wonende in Frankrijk, heeft verzocht om echtscheiding en nevenvoorzieningen, waaronder partneralimentatie en de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over het verzoek tot echtscheiding, aangezien beide partijen de Nederlandse nationaliteit hebben. De rechtbank heeft de duurzame ontwrichting van het huwelijk als niet bestreden geacht en heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen.

Wat betreft de partneralimentatie heeft de rechtbank geoordeeld dat de man, die directeur-grootaandeelhouder is van een B.V., een bijdrage van € 46,-- per maand aan de vrouw moet betalen, met inachtneming van zijn draagkracht. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vrouw tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning in Frankrijk en de verkoop van deze woning afgewezen, omdat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft over deze verzoeken. De rechtbank heeft de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime behandeld, waarbij partijen overeenstemming hebben bereikt over de verkoop van de woning in [plaatsnaam echtelijke woning] en de verdeling van de opbrengst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw recht heeft op een bedrag van € 611.631,-- en de man op € 85.740,-- uit de verkoopopbrengst van de aandelen in de SCI die de woning in Frankrijk bezit. De man heeft ook recht op een vergoeding van € 50.627,-- voor de door hem betaalde successierechten. De rechtbank heeft de overige verzoeken van partijen afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 17-5761 (echtscheiding) en FA RK 17-9953 (afwikkeling huwelijksvermogensregime)
Zaaknummers: C/09/536862 (echtscheiding) en C/09/545672 (afwikkeling huwelijksvermogensregime)
Datum beschikking: 7 juni 2018

Scheiding

Beschikking op het op 24 juli 2017 ingekomen verzoek van:

[verzoekster]

de vrouw,
wonende te Frankrijk,
advocaat: mr. A. Vijftigschild te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[belanghebbende] ,

de man,
wonende te [woonplaats man] ,
advocaat: mr. M.R.P. Drielsma te ’s-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- de brief, ingekomen op 18 december 2017, van de zijde van de vrouw, met bijlagen;
- de brief, ingekomen op 20 december 2017, van de zijde van de man, met bijlagen;
- de brief, ingekomen op 30 maart 2018, van de zijde van de man, met bijlagen;
- de brief, ingekomen op 4 april 2018, van de zijde van de vrouw, met bijlagen.
Op 12 april 2018 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw, haar advocaat, de man en zijn advocaat.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
- bepaling dat de man, zolang de woning in Frankrijk nog niet zal zijn verkocht, bijdraagt in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van
€ 2.800,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, althans met een zodanig bedrag en met een zodanige ingangsdatum als de rechtbank juist acht;
- bepaling dat de man, nadat de woning in Frankrijk is verkocht, bijdraagt in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 700,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, althans met een zodanig bedrag en met een zodanige ingangsdatum als de rechtbank juist acht;
- bepaling dat de woning aan de [adres echtelijke woning] te [plaatsnaam echtelijke woning] door partijen onderhands zal worden verkocht en wel door bemiddeling van een door deze rechtbank aan te wijzen makelaar, alsmede met bepaling dat partijen na de verkoop de overwaarde zullen storten op de derdenrekening van Caminada notarissen te [plaatsnaam echtelijke woning] ;
- veroordeling van de man om, samengevat, mee te werken aan de feitelijke verkoop en levering van voornoemde woning, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag dat de man zijn medewerking niet verleent;
- bepaling dat de in deze procedure te wijzen beschikking in de plaats treedt voor dat gedeelte van de akte van verkoop en de akte van levering van voornoemde woning;
- veroordeling van de man om, kort gezegd, voornoemde woning te ontruimen uiterlijk twee weken voordat de notariële akte van levering wordt gepasseerd;
- bepaling dat de woning in Frankrijk door partijen onderhands zal worden verkocht en dat partijen na de verkoop de overwaarde zullen storten op de derdenrekening van Caminada notarissen te [plaatsnaam echtelijke woning] ;
- bepaling dat van de door partijen gestorte bedragen afkomstig van de verkoop van de woningen in [plaatsnaam echtelijke woning] en Frankrijk ten titel van vergoedingsrechten een bedrag van € 459.000,-- ter zake van de woning in Frankrijk en een bedrag van € 80.000,-- ter zake van de woning in [plaatsnaam echtelijke woning] zal worden uitgekeerd aan de vrouw;
- bepaling dat de man ingevolge de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS) de helft van een door een deskundige te berekenen pensioen zal afstorten bij een door de vrouw aan te wijzen pensioenverzekeraar.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de man nog zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling dat de vrouw, samengevat, met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand geen behoefte heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud;
- vaststelling dat de man geen draagkracht heeft voor een (aanvullende) bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw;
- bepaling dat de verdeling van de eenvoudige gemeenschap en de afrekening overeenkomstig het verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden dient plaats te vinden op de wijze zoals in het verweerschrift staat vermeld in de randnummers 47 tot en met 74 en vaststelling van de wijze waarop de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen en van de wijze waarop de verrekening dient plaats te vinden overeenkomstig de huwelijkse voorwaarden, en welk bedrag de ene partij aan de andere partij verschuldigd is, met veroordeling van die partij tot betaling;
- bepaling dat verevening van de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten dient plaats te vinden als vermeld in het verweerschrift vermeld in de randnummers
75 tot en met 78;
- bepaling dat de man jegens de vrouw bevoegd is de bewoning en het gebruik van de echtelijke woning en de tot de inboedel daarvan behorende zaken in Frankrijk gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking, althans tot het moment van verkoop en overdracht van deze woning aan een derde, voort te zetten;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de vrouw verzocht te bepalen dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van de woning in Frankrijk en de tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, althans tot het moment van de verkoop en overdracht aan een derde voort te zetten.

Feiten

- Partijen hebben op 19 september 2000 bij een notaris partnerschapsvoorwaarden opgemaakt.
- Op [huwelijksdatum] te [woonplaats man] is door de ambtenaar van de burgerlijke stand een akte van omzetting van een partnerschapsregistratie in een huwelijk tussen partijen opgemaakt.
- Deze rechtbank heeft op 28 juni 2017 voorlopige voorzieningen getroffen, inhoudende dat de man voorlopig een bedrag van € 717,-- per maand zal verstrekken tot levensonderhoud van de vrouw.

Beoordeling

Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Echtscheiding
Nu beide echtgenoten de Nederlandse nationaliteit hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe.
De rechtbank zal krachtens artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is over en weer niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat de daarop steunende niet weersproken verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
Partneralimentatie
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het alimentatieverzoek.
Op het verzoek tot alimentatie voor de vrouw zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Het verzoek van de vrouw voor de periode dat de woning in Frankrijk nog niet is verkocht
Behoefte en behoeftigheid van de vrouw
Tussen partijen is in geschil of de vrouw op dit moment naast haar eigen inkomen nog behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage in haar levensonderhoud.
De door de vrouw in het kader van haar behoefte opgevoerde kosten om de woning in Frankrijk verkoopklaar te maken vallen naar het oordeel van de rechtbank niet onder de dagelijkse kosten van levensonderhoud. Dit betreft eigenaarslasten die voor rekening van de SCI (feitelijk: voor beide partijen) komen. Daarbij komt dat de vrouw ter zitting heeft aangegeven dat het onderhoud van de woning in Frankrijk op dit moment goed is en dat de woning reeds verkoopklaar is. De rechtbank begrijpt hieruit dat de vrouw deze kosten niet langer in het kader van haar behoefte opvoert.
Ter zitting heeft de vrouw voorts verklaard dat zij naast haar eigen inkomen een bedrag van
€ 200 tot € 300,-- per maand aanvullend nodig heeft om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien, hetgeen door de man niet, althans onvoldoende is weersproken. Gelet hierop stelt de rechtbank de aanvullende behoefte van de vrouw op een bedrag van gemiddeld € 250,-- netto per maand.
Draagkracht van de man
De rechtbank neemt de meest recente door de man als productie 34 overgelegde draagkrachtberekening als uitgangspunt. De rechtbank zal de door de vrouw weersproken posten beoordelen.
Het inkomen van de man is in geschil. De man stelt zijn inkomen op een bedrag van
€ 45.000,-- bruto per jaar. Dit betreft zijn loon als directeur-grootaandeelhouder in [bedrijfsnaam] B.V. De vrouw stelt zich op het standpunt dat het inkomen van de man gemiddeld € 84.501,-- bruto per jaar bedraagt. Zij baseert dit inkomen op het gemiddelde salaris van de man en de gemiddelde winst uit onderneming over de jaren 2014 tot en met 2016, met een tweetal correcties ten aanzien van de levensloop en huur van kantoorruimte.
De rechtbank ziet geen aanleiding om – zoals door de vrouw wordt gesteld – van een hoger salaris van de man uit te gaan dan het door hem te ontvangen loon als directeur-grootaandeelhouder. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit de overgelegde jaarrekeningen blijkt dat op de balans van de onderneming een post “rekening-courant schuld directie” is opgenomen en dat deze schuld de afgelopen jaren aanzienlijk is gestegen. Op 31 december 2016 bedroeg de schuld volgens deze balans € 112.967,--. Volgens de aangifte inkomstenbelasting over 2017 bedroeg de schuld op 31 december 2017
€ 116.356,--. Uit de jaarrekeningen blijkt voorts dat sprake is van een negatief eigen vermogen van de onderneming. Hoewel in 2015 het resultaat van de onderneming aanzienlijk hoger was dan in de jaren 2014 en 2016, heeft de man naar het oordeel van de rechtbank voldoende aangetoond dat dit een bijzonder jaar was voor de man, aangezien hij een uitzonderlijke opdracht had gekregen met een looptijd van één jaar.
Daarnaast heeft de man in het kader van de pensioenverevening gesteld dat ten aanzien van de pensioenrechten sprake is van onderdekking binnen de onderneming. De vrouw heeft deze stelling niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat van de man niet verwacht kan worden dat hij meer dan het (fiscaal) gebruikelijke loon voor directeur-grootaandeelhouders aan inkomen uit zijn onderneming haalt. Voor de berekening van de draagkracht van de man gaat de rechtbank dan ook uit van zijn salaris als directeur-grootaandeelhouder, een bedrag van € 45.000,-- bruto per jaar.
De rechtbank houdt rekening met de onweersproken premie voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 282,-- per maand, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting en de onweersproken ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) van € 2.543,-- op jaarbasis.
Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man op € 2.534,-- per maand.
De rechtbank neemt de volgende niet – dan wel onvoldoende – betwiste maandelijkse lasten in aanmerking:
  • huur van € 930,--;
  • de premie basisverzekering ZVW van € 143,--;
  • het verplicht eigen risico van € 32,--.
De vrouw heeft de volgende opgevoerde maandelijkse lasten betwist:
  • andere bijzondere kosten van € 288,--;
  • aflossing schulden van € 275,--;
  • overige kosten van € 300,--.
Andere bijzondere kosten
De man heeft onder deze post de bijdrage voor verzekeringen en belastingen van de woning in Frankrijk opgenomen. Hij heeft hierbij opgemerkt dat in de voorlopige voorzieningenprocedure de rechtbank er vanuit is gegaan dat de vrouw deze lasten vanuit de partneralimentatie dient te voldoen. De vrouw heeft aangegeven dat de man deze lasten niet betaalt.
De rechtbank zal met dit bedrag geen rekening houden, nu niet is komen vast te staan dat de man daadwerkelijk degene is die deze kosten draagt. Voorts is het de intentie van partijen om de woning in Frankrijk te verkopen zodat het niet gaat om structurele lasten in de toekomst.
Aflossing schulden
Onder deze post heeft de man de maandelijkse rentelasten opgenomen die hij is verschuldigd over de rekening-courantschuld aan de B.V. De vrouw heeft in eerste instantie aangegeven dat zij vindt dat hiermee geen rekening dient te worden gehouden, omdat de man geen betaalbewijzen heeft overgelegd. Ter zitting heeft de vrouw verklaard niet te ontkennen dat de man rente dient te voldoen, maar dat zij er van uit gaat dat deze last nog gedurende negen maanden op de man rust, zodat er daarna geen grond meer is om met deze last rekening te houden.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw haar stelling dat deze last nog gedurende negen maanden op de man rust, niet althans onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank zal daarom onverkort rekening houden met deze last.
Overige kosten
De man voert een totaal bedrag van € 300,-- per maand aan kosten van levensonderhoud op voor zijn meerderjarige kinderen [meerderjarig kind] (€ 200,-- per maand) en [meerderjarige kind] (€ 100,-- per maand). De vrouw heeft in eerste instantie aangegeven dat deze kosten geen voorrang hebben op de verplichting te voorzien in haar levensonderhoud. Ter zitting heeft de vrouw aangegeven dat de man ten tijde van hun gezamenlijke huishouden de meerderjarige [meerderjarig kind] met grote bedragen heeft ondersteund . De vrouw heeft aangegeven er begrip voor te hebben dat de man [meerderjarig kind] ondersteunt in zijn levensonderhoud.
Ingevolge artikel 1:400 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw in beginsel geen voorrang boven de onderhoudsverplichting van de man jegens zijn meerderjarige kinderen. Derhalve dient aan de hand van de omstandigheden van het geval te worden beoordeeld of en welke onderhoudsverplichting dient te prevaleren.
Gelet op de verklaring van de vrouw ter zitting ten aanzien van [meerderjarig kind] en gelet op de onweersproken stelling van de man dat [meerderjarige kind] nog studeert, is de rechtbank van oordeel dat rekening moet worden gehouden met de betalingen die de man ten behoeve van zijn meerderjarige kinderen verricht. De rechtbank acht het redelijk om, in plaats van een last van € 300,-- bij de draagkracht van de man mee te nemen, de hierna te berekenen beschikbare draagkrachtruimte van de man over drie personen te verdelen.
De rechtbank corrigeert het opgevoerde bedrag van de nominale premie ZVW met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel van € 35,-- per maand en de opgevoerde woonlast met de in de bijstandsnorm begrepen gemiddelde basishuur van € 222,-- per maand.
Voor de man geldt de bijstandsnorm van een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60.
Gezien het voorgaande, gelet op de fiscale gevolgen en bij verdeling van de beschikbare draagkrachtruimte over drie personen is de rechtbank van oordeel dat de man in staat is een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw te voldoen van € 47,-- per maand. De rechtbank zal deze bijdrage dan ook vaststellen. De rechtbank verwijst naar de aangehechte berekening.
Het verzoek van de vrouw voor de periode nadat de woning in Frankrijk is verkocht
De vrouw heeft in haar verzoekschrift verzocht te bepalen dat de man nadat de woning in Frankrijk is verkocht, bijdraagt in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 700,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, althans met een zodanig bedrag en met een zodanige ingangsdatum als de rechtbank juist acht.
Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat zij nadat de woning in Frankrijk is verkocht en het geld uit deze woning vrij komt, in Nederland geen behoefte meer heeft aan een aanvullende bijdrage in haar levensonderhoud door de man. Kennelijk maakt zij niet langer aanspraak op partneralimentatie voor de periode nadat de woning in Frankrijk is verkocht. De rechtbank ziet derhalve geen grond voor het toewijzen van partneralimentatie voor de periode na de verkoop van de woning in Frankrijk.
Voor zover er meer of anders door partijen in het kader van de partneralimentatie is verzocht, zal dit worden afgewezen.
Voortgezet gebruik van de echtelijke woning
Zowel de man als de vrouw verzoekt het voortgezet gebruik van de echtelijke woning in Frankrijk.
Nu te dier zake geen verordening of verdrag van toepassing is, zal naar Nederlands recht worden nagegaan of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
Krachtens artikel 4, lid 3, onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toe om te beslissen op de verzoeken tot toekenning van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning, nu de desbetreffende woning zich in Frankrijk bevindt.
Afwikkeling huwelijksvermogensregime
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot afwikkeling van het huwelijksvermogensregime van partijen.
Partijen hebben met het oog op het door hun af te sluiten geregistreerd partnerschap op
19 september 2000 partnerschapsvoorwaarden afgesloten.
Partijen hebben nadien hun geregistreerd partnerschap omgezet in een huwelijk. Tussen partijen is niet in geschil dat de door hen afgesloten partnerschapsvoorwaarden onverkort – thans als huwelijkse voorwaarden – hun gelding hebben.
In artikel 10 van de voorwaarden wordt voor het partnerschapsgoederenregime het Nederlandse recht van toepassing verklaard.
In artikel 1 van de voorwaarden wordt elke partnerregistratievermogensrechtelijke gemeenschap uitgesloten.
Artikel 6 behelst een regeling van (periodieke) verrekening van inkomens. Hier is bepaald dat na afloop van elk kalenderjaar en nadat de eigen inkomens van de partners zijn vastgesteld conform het bepaalde in artikel 4 de partners bijeen voegen hetgeen van het door ieder van hen in dat jaar genoten eigen inkomen resteert na toepassing van de in artikel 5 bedoelde regels omtrent de bijdrageplicht van iedere partner aan de in dat jaar voldane kosten van de huishouding. Hetgeen na toepassing van het in de vorige zin bepaalde is overgebleven wordt tussen de partners op zodanige wijze verdeeld dat ieder van hen voor een gelijk deel tot de som van de resterende eigen inkomens gerechtigd is dan wel – indien de som van de resterende eigen inkomens negatief is – voor een gelijk deel daarin bijdraagt.
Tussen partijen staat vast dat dit periodiek verrekenbeding niet is uitgevoerd.
In artikel 1:141 lid 1 BW is bepaald dat, indien een verrekenplicht betrekking heeft op een in de huwelijkse voorwaarden omschreven tijdvak van het huwelijk en over dat tijdvak niet is afgerekend, de verplichting tot verrekening over dat tijdvak in stand blijft en deze zich uitstrekt over het saldo, ontstaan door belegging en herbelegging van hetgeen niet verrekend is, alsmede over de vruchten daarvan.
Op grond van artikel 1:141 lid 3 BW wordt, indien bij het einde van het huwelijk aan een bij huwelijkse voorwaarden overeengekomen periodieke verrekenplicht als bedoeld in het eerste lid niet is voldaan, het alsdan aanwezige vermogen vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit.
Partijen zijn het eens over de peildatum voor de omvang en samenstelling van de te verrekenen vermogensbestanddelen, te weten de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding met een nevenvoorziening ten aanzien van de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime. Deze datum is 24 juli 2017.
Tevens staat vast dat partijen nog bestanddelen in eenvoudige gemeenschap hebben.
De rechtbank zal hieronder de door partijen opgevoerde bestanddelen beoordelen. Zoals ter zitting met partijen is besproken, is de complicerende factor daarbij dat partijen in hun processtukken zijn voorbijgegaan aan het bepaalde in artikel 1:141 lid 3 BW. De rechtbank gaat bij de beoordeling daarom uit van de stellingen zoals partijen die ter zitting in het licht van deze bepaling ter zitting hebben ingenomen.
De woning in Frankrijk
De vrouw verzoekt te bepalen dat de woning in Frankrijk door partijen onderhands zal worden verkocht en dat partijen na de verkoop de overwaarde zullen storten op de derdenrekening van Caminada notarissen te [plaatsnaam echtelijke woning] .
De man stelt zich eveneens op het standpunt dat deze woning dient te worden verkocht.
De rechtbank stelt vast dat de woning in Frankrijk is ondergebracht in een “société civile immobilière (SCI)”. Een SCI is een rechtspersoon naar Frans recht die het mogelijk maakt voor twee of meer personen om gezamenlijk onroerend goed aan te schaffen. De SCI is eigenaar van het onroerend goed. De rechtbank stelt vast dat niet de man en de vrouw gezamenlijk eigenaar zijn van deze woning, maar dat zij ieder voor 50% aandeelhouder zijn van de SCI. Partijen hebben ter zitting bevestigd dat de woning in de SCI valt en dat zij ieder aandeelhouder hiervan zijn. Zij zijn het erover eens dat de SCI moet worden geliquideerd en dat de woning moet worden verkocht.
Gelet op het feit dat de woning is ondergebracht in een Franse rechtspersoon, die geen partij is in deze procedure, kan de vrouw in haar verzoek(en) met betrekking tot de eigendom van de woning in Frankrijk niet worden ontvangen.
Eenvoudige gemeenschappen
Tussen partijen is niet in geschil dat zij de volgende bestanddelen in eenvoudige gemeenschap hebben:
de woning in [plaatsnaam echtelijke woning] , [adres echtelijke woning] ;
(gemeenschappelijke) inboedel.
Ten aanzien van 1: de woning in [plaatsnaam echtelijke woning]
Vaststaat dat ieder van partijen voor de helft eigenaar is van de woning. Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat deze woning moet worden verkocht. Zij hebben afgesproken dat Makelaarsland de woning zal verkopen. In onderling overleg met de makelaar zullen partijen de laatprijs van de woning bepalen. Partijen zullen de overwaarde van deze woning bij helfte verdelen.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat partijen na de verkoop de overwaarde zullen storten op de derdenrekening van Caminada notarissen in Rijswijk. De man heeft hiertegen geen verweer gevoerd. Dit verzoek zal dan ook als niet weersproken worden toegewezen.
De vrouw heeft daarnaast in dit kader – samengevat – nog verzocht de man te veroordelen om mee te werken aan de feitelijke verkoop en levering van voornoemde woning, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag dat de man zijn medewerking niet verleent. Zij heeft verzocht te bepalen dat de in deze procedure te wijzen beschikking in de plaats treedt voor dat gedeelte van de akte van verkoop en de akte van levering van voornoemde woning en dat de man wordt veroordeeld om twee weken voorafgaande aan de notariële akte van levering voornoemde woning te ontruimen.
De rechtbank stelt vast dat partijen het ter zitting erover eens zijn geworden dat deze woning dient te worden verkocht. Gelet op de overeenstemming van partijen en nu niet is gebleken dat de man zijn medewerking aan de ontruiming van de woning en de verkoop en levering hiervan niet zal verlenen, zal de rechtbank deze verzoeken van de vrouw bij gebrek aan belang afwijzen.
Ten aanzien van 2: de inboedel
Partijen hebben overeenstemming over de verdeling van de inboedel. Zij hebben afgesproken dat de gemeenschappelijk aangeschafte inboedelgoederen in de beide woningen aan de vrouw kunnen worden toegedeeld en dat de zakelijke goederen van de man en de muziekinstrumenten aan de man kunnen worden toegedeeld. Ten aanzien van de gereedschappen, machines en voertuigen in Frankrijk hebben partijen afgesproken dat deze zullen worden verkocht en dat de opbrengst hiervan bij helfte zal worden gedeeld, met dien verstande dat de grote maaimachine in Frankrijk pas wordt verkocht nadat de woning is verkocht. De rechtbank zal overeenkomstig deze afspraken tussen partijen beslissen.
Het te verrekenen vermogen
Het resterende verzoek van de vrouw in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden betreft – behoudens haar verzoek omtrent pensioenverevening – haar verzoek te bepalen dat van de door partijen gestorte bedragen afkomstig van de verkoop van de woningen in [plaatsnaam echtelijke woning] en Frankrijk ten titel van vergoedingsrechten een bedrag van
€ 459.000,-- ter zake de woning in Frankrijk en een bedrag van € 80.000,-- ter zake de woning in [plaatsnaam echtelijke woning] zullen worden uitgekeerd aan de vrouw.
De man heeft in het kader van de afwikkeling – voor zover hier aan de orde – verzocht te bepalen dat de afrekening overeenkomstig het verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden dient plaats te vinden als in het verweerschrift staat vermeld in de randnummers 47 tot en met 74 en dat wordt vastgesteld op welke wijze verrekening overeenkomstig de huwelijkse voorwaarden dient plaats te vinden en welk bedrag welke partij aan de andere partij verschuldigd is met veroordeling van die partij tot betaling.
De rechtbank stelt voorop dat – zoals hiervoor reeds vermeld – uitgangspunt in geval van een niet uitgevoerd periodiek verrekenbeding is, dat het bij het einde van het huwelijk aanwezige vermogen, behoudens tegenbewijs, wordt vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit (artikel 1:141 lid 3 BW).
Op grond van artikel 1:133 BW heeft de verrekenplicht geen betrekking op vermogen dat krachtens erfopvolging bij versterf, making, lastbevoordeling of gift wordt verkregen.
Ter zitting zijn de over en weer gedane verzoeken met partijen besproken. Daarbij heeft de rechtbank opgemerkt dat het verzoek van de man, mede in het licht van voormelde wettelijke bepalingen, zeer ruim en niet concreet is geformuleerd.
Uit de standpunten van partijen ter zitting en de door hen ingediende stukken maakt de rechtbank op dat tussen partijen niet in geschil is dat de aandelen in de SCI (ongeacht de tenaamstelling) en de voor de aankoop van de in deze rechtsvorm ingebrachte woning in Frankrijk benodigde gelden mede zijn gefinancierd met overgespaard inkomen, zodat uitgangspunt is dat de waarde van de aandelen, die feitelijk neerkomt op de waarde van de woning in Frankrijk, tot het te verrekenen vermogen behoort.
Beide partijen stellen echter dat zij privévermogen hebben ingebracht bij de aankoop van de woning en de verbetering van de woning, welk vermogen buiten de verrekening dient te blijven. Hieruit volgt dat het te verrekenen vermogen dient te worden bepaald aan de hand van de waarde van de aandelen van de SCI, te verminderen met de investeringen uit privévermogen.
De rechtbank zal hieronder beoordelen of er in hoeverre de door beide partijen opgevoerde bedragen al dan niet tot het te verrekenen vermogen behoren.
Nalatenschap vader van de vrouw
De vrouw voert een bedrag van € 33.756,-- op uit de erfenis van haar vader, welk bedrag door haar in de woning is geïnvesteerd. De man heeft aangegeven geen aanspraak te maken op deze erfenis en heeft niet weersproken dat dit bedrag door de vrouw is geïnvesteerd. De rechtbank stelt dan ook vast dat dit bedrag buiten het te verrekenen vermogen dient te blijven.
Nalatenschap moeder van de vrouw
De vrouw heeft in de stukken een bedrag van € 152.362,-- als nalatenschap van haar moeder opgevoerd. De man heeft aangegeven geen aanspraak te maken op deze erfenis. Ter zitting heeft de man evenwel de hoogte van dit bedrag weersproken en aangegeven dat de vrouw dit bedrag nog niet volledig heeft ontvangen. De vrouw heeft vervolgens onweersproken gesteld dat zij rond de peildatum een bedrag van € 136.000,-- heeft uitgekeerd gekregen.
Tussen partijen is niet in geschil dat van de erfenis van de moeder van de vrouw een bedrag van € 50.000,-- is aangewend ter aflossing van een gezamenlijke lening van partijen. Daarnaast stelt de vrouw dat zij een bedrag van € 20.000,-- heeft uitgegeven ten behoeve van gezamenlijke investeringen. De man heeft dit bedrag weersproken en heeft aangegeven dat het gaat om een bedrag van € 12.000 à € 15.000,--. De rechtbank zal bij gebrek aan nader bewijs het bedrag dat door de vrouw vanuit de door haar ontvangen erfenis is geïnvesteerd schattenderwijs bepalen op € 16.000,--.
Uit het voorgaande volgt dat een bedrag van in totaal € 66.000,-- (€ 50.000,-- aflossing lening en € 16.000,-- investering in de woning) buiten het te verrekenen vermogen valt.
De man heeft in dit kader aangeven dat het resterende bedrag van de erfenis van de moeder van de vrouw op de privébankrekening van de vrouw stond. De vrouw heeft bevestigd dat op de peildatum een bedrag van € 86.000,-- op haar bankrekening stond. Nu niet in geschil is dat dit bedrag van € 86.000,-- afkomstig is uit de erfenis van de moeder van de vrouw valt dit bedrag buiten het te verrekenen vermogen.
Nalatenschap tante van de vrouw
De vrouw voert een bedrag van € 61.321,-- op dat door haar in de woning in Frankrijk is geïnvesteerd. De man heeft aangegeven geen aanspraak te maken op deze erfenis, heeft bevestigd dat dit de hoogte van de erfenis van de tante was en heeft niet weersproken dat dit bedrag is geïnvesteerd in de woning in Frankrijk. De rechtbank stelt dan ook vast dat dit bedrag buiten het te verrekenen vermogen valt.
Schenking tante van de vrouw in 2013
De vrouw stelt dat een bedrag van € 97.943,-- door haar tante aan haar in privé is geschonken in de vorm van een kwijtgescholden lening en dat zij dit bedrag in de woning in Frankrijk heeft geïnvesteerd. De man stelt zich op het standpunt dat deze schenking aan de vrouw en de man gezamenlijk is gedaan en dat ieder van partijen derhalve voor de helft van dit bedrag aan privévermogen heeft geïnvesteerd in de woning in Frankrijk.
De rechtbank overweegt als volgt.
Tussen partijen is dus niet in geschil dat het bedrag van € 97.943,-- door de tante is geschonken en dat dit bedrag buiten het te verrekenen vermogen valt. In geschil is of deze schenking alleen aan de vrouw danwel aan partijen gezamenlijk is gedaan. De vrouw heeft als productie 19 een leningsovereenkomst tussen de tante en partijen overgelegd. Op deze overeenkomst is met pen het volgende aangetekend: “
Deel lening woning kwijt geschonken op 25-12-2013 waarvan 97.943 EUR aan [verzoekster]”. Doorgehaald met pen is de vervolgtekst hierop, te weten: “
en 100.000 EUR aan [belanghebbende]”. Hieronder staan volgens partijen de handtekening van de vrouw, de man en de moeder van de vrouw. Tussen partijen is niet in geschil dat het in eerste instantie de bedoeling van de tante was dat de man en de vrouw ieder een ton van de tante geschonken zou krijgen, maar dat dit in verband met fiscale regelingen niet mogelijk, althans niet voordelig, bleek.
De rechtbank is van oordeel dat de man niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd en aangetoond dat, ondanks voormelde doorhaling van de vermelding van de schenking aan hem op de leningsovereenkomst, desalniettemin enig bedrag aan hem in persoon is geschonken.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank aan de zijde van de vrouw rekening houdt met een schenking aan haar in privé van een bedrag van € 97.943,--. Vast staat dat dit bedrag door de vrouw is geïnvesteerd in de woning in Frankrijk. Dit bedrag valt dan ook buiten het te verrekenen vermogen.
Overige schenkingen tante van de vrouw en schenkingen ouders van de vrouw
De vrouw heeft een bedrag van € 18.757,-- aan schenkingen van haar tante opgevoerd en een bedrag van € 62.036,-- van haar ouders. De man heeft deze bedragen niet weersproken en ter zitting bevestigd dat deze bedragen aan de vrouw zijn geschonken. Volgens de vrouw zijn deze bedragen geïnvesteerd in de woning in Frankrijk. Volgens de man zijn deze schenkingen opgegaan aan kosten van de huishouding.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat de betreffende schenkingen aan het einde van het huwelijk nog aanwezig waren (doordat zij zijn geïnvesteerd in de woning in Frankrijk) en daarmee buiten het te verrekenen vermogen dient te blijven. Deze bedragen komen dan ook niet in mindering op het te verrekenen vermogen.
Verkoop woning [woonplaats man] , [woning verzoekster]
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat zij bij de verkoop van haar woning aan de [woning verzoekster] een bedrag van € 352.611,-- aan overwaarde heeft ontvangen. De man heeft dit ter zitting bevestigd.
Volgens de vrouw is deze overwaarde geïnvesteerd in de woning in Frankrijk. De man heeft dit niet weersproken, maar stelt zich op het standpunt dat de overwaarde op de woning [woning verzoekster] door beide partijen is opgebouwd. Volgens hem was de overwaarde aan het begin van hun geregistreerd partnerschap slechts € 95.000,-- en is de overwaarde door de verbouwing(en) aan deze woning opgelopen tot € 352.611,--. De rechtbank begrijpt hieruit dat de man zich op het standpunt stelt dat de overwaarde in deze woning niet (volledig) is gevormd uit privé-vermogen van de vrouw. De vrouw heeft een en ander gemotiveerd weersproken. Zij heeft onder meer aangegeven dat de man nooit verantwoordelijk is geweest voor hypothecaire schulden van de vrouw op de [woning verzoekster] .
De rechtbank is van oordeel dat de man – in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw – niet heeft aangetoond noch aannemelijk gemaakt dat de overwaarde op de woning aan de [woning verzoekster] te [woonplaats man] mede is gevormd uit privé-vermogen van de man of uit gezamenlijk vermogen. De rechtbank stelt dan ook vast dat de vrouw met privévermogen ter hoogte van voormelde overwaarde heeft geïnvesteerd in de woning in Frankrijk, zodat dit bedrag buiten het te verrekenen vermogen blijft.
Rekening-courantschuld B.V.
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de onderneming van de man buiten het te verreken vermogen valt.
De man heeft aangegeven dat de rekening-courantschuld aan zijn onderneming is opgelopen vanwege uitgaven voor de woningen van partijen. Volgens de man was deze schuld op de peildatum € 127.500,--. De vrouw heeft gesteld de hoogte van de schuld niet te weten. Volgens haar had de man bij het aangaan van hun geregistreerd partnerschap al een schuld van 60.000 gulden.
Niet in geschil is dat de man middels zijn rekening-courant van zijn onderneming privévermogen heeft geïnvesteerd in de woning(en) van partijen. In geschil is de hoogte hiervan . Uit de als productie 41 overgelegde jaarrekening blijkt dat de schuld op 31 december 2016 € 112.967,-- bedroeg. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat bij het aangaan van het geregistreerd partnerschap tussen partijen deze schuld 60.000 gulden bedroeg, omgerekend € 27.226,81. Nu er geen gegevens zijn omtrent de rekening-courantschuld op de peildatum gaat de rechtbank uit van voornoemd bedrag op
31 december 2016. De rechtbank zal gelet op het voorgaande rekening houden met een rekening-courantschuld van per saldo afgerond € 85.740,--. Dit bedrag strekt in mindering op het te verrekenen vermogen van partijen.
Conclusie
Uit het voorgaande kan het volgende worden geconcludeerd.
Het te verrekenen vermogen bestaat uit de waarde van de aandelen in de SCI, welke waarde feitelijk zal bestaan uit de netto-verkoopopbrengst van het huis in Frankrijk, verminderd met de investeringen uit privé vermogen van partijen.
Aan de zijde van de vrouw valt buiten het te verrekenen vermogen:
  • € 33.746,-- (erfenis vader van de vrouw)
  • € 66.000,-- (erfenis moeder van de vrouw)
  • € 61.321,05 (erfenis tante van de vrouw)
  • € 97.943,-- (schenking van de vrouw tante 2013)
  • € 352.611,-- (Overwaarde woning [woonplaats man] )
Totaal: € 611.631,--.
Aan de zijde van de man valt buiten het te verrekenen vermogen:
- € 85.740,--, ( € 85.740,--, (inbreng uit rekening-courant).
Voor zover de verkoopprijs van de woning het niet toelaat om voormelde bedragen aan de vrouw en de man te doen toekomen stelt de rechtbank vast dat uit die opbrengst aan de vrouw toekomt ([€ 611.631 : € 697.371] x 100% =) 88% van de waarde van de aandelen, dat wil zeggen de (netto) opbrengst van de verkoop van de woning in Frankrijk, en dat de man recht heeft op ([€ 85.740 : € 697.371] x 100% =) 12%.
Voor het geval dat de verkoopprijs hoger is dan de inbreng van beide partijen, dan komt der partijen zijn of haar eigen inbreng toe en daarnaast ieder de helft van die meeropbrengst.
Pensioenverevening
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man ingevolge de WVPS de helft van een door een deskundige te berekenen pensioen zal afstorten bij een door de vrouw aan te wijzen pensioenverzekeraar.
De man verzoekt te bepalen dat verevening van de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten dient plaats te vinden als in het verweerschrift vermeld in de randnummers 75 tot en met 78.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de man pensioen in eigen beheer van de B.V. heeft opgebouwd en dat tussen hen de WVPS van toepassing is. In artikel 9 van de voorwaarden is ook bepaald dat eventuele aanspraken op pensioenrechten zullen worden verevend conform hetgeen daartoe in geval van scheiding van gehuwden is bepaald in de WVPS.
De rechtbank begrijp dat de man zelfstandig verzoekt te bepalen dat verevening conform de WVPS zal plaatsvinden. Nu dit reeds volgt uit de huwelijkse voorwaarden en rechtstreeks voortvloeit uit de WVPS, zal de rechtbank dit verzoek van de man bij gebrek aan belang afwijzen.
De vrouw wenst afstorting van het opgebouwde pensioen bij een externe verzekeraar van het kapitaal dat nodig is ter dekking van dat deel van de pensioenaanspraak dat aan haar als vereveningsgerechtigde echtgenoot dient te worden uitbetaald. De vrouw is van mening dat de rechtbank een deskundige dient te benoemen die de hoogte van de pensioenverevening zal berekenen. Zij is van oordeel dat van haar niet kan worden gevergd dat zij bij voortduring afhankelijk blijft van het beleid dat de man ten aanzien van de betrokken rechtspersoon [bedrijfsnaam] voert en het risico moet blijven dragen dat het in eigen beheer opgebouwde pensioen niet kan worden betaald. De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen mee dat de vrouw kan verlangen dat de man de verplichting heeft om het aan de vrouw toekomende deel van het pensioen af te storen bij een externe verzekeraar, aldus de vrouw.
De man voert verweer. Hij geeft aan dat er binnen de vennootschap sprake is van onderdekking. Er zijn niet voldoende middelen om de totale pensioenaanspraken te dekken. Ook zijn er onvoldoende middelen om enige afstorting te kunnen doen. De man heeft aangegeven wel bereid te zijn mee te werken, maar verbindt hier de voorwaarde aan dat de hiervoor benodigde liquiditeiten voor de B.V. beschikbaar komen door terugbetaling van de man op de rekening-courantschuld vanuit de middelen die de man verkrijgt uit de opbrengst van de verkoop van de woning van partijen in Frankrijk.
De rechtbank stelt voorop dat de eisen van redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen ex-echtgenoten beheersen in het algemeen zullen meebrengen dat de tot verevening verplichte echtgenoot die als directeur en enig aandeelhouder de rechtspersoon beheerst waarin de te verevenen pensioenaanspraak is ondergebracht, dient zorg te dragen voor afstorting bij een externe pensioenverzekeraar van het kapitaal dat nodig is voor het aan de andere echtgenoot toekomende deel van de pensioenaanspraak. De beantwoording van de vraag of op de verplichting tot afstorting in een concreet geval aanspraak kan worden gemaakt, moet geschieden met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Daarbij zal de omstandigheid dat onvoldoende liquide middelen aanwezig zijn om de afstorting te effectueren slechts dan tot ontkennende beantwoording van die vraag kunnen leiden indien de vereveningsplichtige stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat de benodigde liquide middelen ook niet kunnen worden vrijgemaakt of van elders verkregen zonder de continuïteit van de bedrijfsvoering van de rechtspersoon en de onderneming waaraan deze is verbonden in gevaar te brengen (vgl. HR 9 februari 2007, NJ, 2007, 306, ECLI:NL:HR:2007:AZ2658).
De rechtbank stelt vast dat de vrouw de stellingen van de man dat er op dit moment sprake is van onderdekking in de vennootschap en dat er onvoldoende middelen zijn om enige afstorting te kunnen doen niet dan wel onvoldoende heeft weersproken. Onder deze omstandigheden gaat de rechtbank er vanuit dat de man noch in privé, noch zakelijk over voldoende liquide middelen beschikt of thans kan beschikken om de onderdekking aan te zuiveren en/of het aandeel van de vrouw in de tijdens huwelijk opgebouwde pensioenaanspraken af te storten. Dit verzoek van de vrouw zal dan ook worden afgewezen.
Vergoedingsrechten
Ter terechtzitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de man ten laste van zijn vermogen een schuld van de vrouw, te weten de successierechten in verband met de erfenis van de tante van de vrouw, heeft voldaan. De vrouw heeft bevestigd dat te dier zake aan de man een vergoeding toekomt. De rechtbank komt tot het oordeel dat gelet op artikel 1:87, eerste lid BW de man aldus een vergoeding van € 50.627,-- toekomt en zal aldus bepalen.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [woonplaats man] op [huwelijksdatum] ;
*
bepaalt dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 46,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
*
verklaart dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt ten aanzien van de over en weer gedane verzoeken tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning in Frankrijk;
*
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek(en) omtrent de verkoop van de woning in Frankrijk;
*
stelt de verdeling van de overige goederen die partijen in gemeenschappelijke eigendom hebben als volgt vast:
1. aan de man worden toegedeeld:
1.1.
de helft van de overwaarde van de verkoop van de woning [adres echtelijke woning] ;
1.2.
de zakelijke goederen van de man en de muziekinstrumenten;
2. aan de vrouw worden toegedeeld:
2.1.
de helft van de overwaarde van de verkoop van de woning [adres echtelijke woning] ;
2.2.
de gemeenschappelijk aangeschafte inboedelgoederen in de beide woningen;
en verklaart deze vaststelling uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt ten aanzien van de gemeenschappelijke gereedschappen, machines en voertuigen in Frankrijk dat deze zullen worden verkocht en dat de opbrengst hiervan bij helfte zal worden gedeeld, met dien verstande dat de grote maaimachine in Frankrijk pas wordt verkocht indien de woning zal worden verkocht; en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
*
stelt in het kader van de vermogensrechtelijke afwikkeling vast dat bepaalt dat aan ieder der partijen toekomt de helft van de (netto-) waarde van de aandelen van de SCI, met dien verstande dat – voor zover de verkoopopbrengst dit toelaat – op deze waarde in mindering strekt de inbreng van ieder der partijen, zijnde, aan de zijde van de vrouw € 611.631,-- en aan de zijde van de man € 85.740,-- ;
indien de verkoopopbrengst lager is dan het saldo van beide voornoemde bedragen, komt van de waarde van de aandelen in de SCI aan de vrouw toe een bedrag ter grootte van 88% van deze waarde en aan de man een bedrag ter grootte van 12% van deze waarde;
*
bepaalt dat de vrouw daarnaast aan de man dient te vergoeden een bedrag van € 50.627,--;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.C. Olland, C.G. Meeder en C.J-A. Seinen, bijgestaan door mr. M.T.E. Krijger-van Huut als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 juni 2018.