ECLI:NL:RBDHA:2018:6959

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2018
Publicatiedatum
13 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1061
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot opvang voor vreemdelingen en procesbelang bij bezwaar

In deze zaak heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de feitelijke weigering van toegang tot de VBL (Vreemdelingenlocatie) in Amsterdam. De rechtbank heeft op 4 mei 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiser niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser had eerder op 14 juli 2016 de toegang tot de VBL geweigerd gekregen, waarna verweerder het bezwaar tegen deze weigering op 31 augustus 2016 ongegrond verklaarde. Dit besluit werd op 25 januari 2018 ingetrokken, waarna verweerder op 6 februari 2018 het bezwaar alsnog gegrond verklaarde en toegang verleende tot de VBL. Eiser stelde echter dat er geen adequate opvang werd geboden, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet relevant was voor de ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank concludeerde dat eiser, nu hij toegang had gekregen, geen procesbelang meer had en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. Tevens werd eiser vrijgesteld van het griffierecht wegens betalingsonmacht, aangezien hij geen vermogen had en niet in Nederland kon werken of een sociale uitkering kon ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1061
V-nummer: [cijfers]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 4 mei 2018 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , eiser
(gemachtigde mr. W.G. Fischer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde H.P. Kallenbach).

Procesverloop

Op 14 juli 2016 is eiser de toegang tot de [locatie] ( [locatie] ) in [plaats] geweigerd. Verweerder heeft het daartegen gemaakte bezwaar met het besluit van 31 augustus 2016 ongegrond verklaard en dit besluit op 25 januari 2018 ingetrokken.
Met het besluit van 6 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard.
Op 15 februari 2018 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2018, waar de zaken AMS 18/2469, AMS 18/2474, AWB 18/793, AWB 18/1061 en AWB 18/1340 gevoegd zijn behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank de gevoegde zaken weer gesplitst.

Overwegingen

1.1.
Eiser heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft op 19 juli 2016 bezwaar gemaakt tegen de weigering hem toe te laten tot de [locatie] ( [locatie] ). Verweerder heeft het bezwaar van eiser hiertegen met het besluit van 31 augustus 2016 ongegrond verklaard.
1.2.
Op 10 november 2017 heeft eiser verweerder een brief gestuurd, waarin hij om beschermd wonen vraagt. Verweerder heeft eiser met het besluit van 22 januari 2018 verwezen naar de [locatie] , waar ook voorzieningen zijn voor medische problematiek als bedoeld in artikel 10 van de Vreemdelingenwet 2000.
1.3.
Met de brief van 25 januari 2018 heeft verweerder het besluit van 31 augustus 2016 ingetrokken en meegedeeld dat hij opnieuw zal beslissen op het bezwaar tegen het weigeren van toegang tot de [locatie] . Deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft met haar uitspraak van 30 maart 2018 [1] het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard en daarbij geoordeeld dat het primaire besluit van 22 januari 2018 (inzake de aanvraag om beschermd wonen) het besluit op bezwaar van 31 augustus 2016 (inzake toegang tot de [locatie] ) niet heeft vervangen, alleen al omdat dit verschillende aanvragen betreft. Verweerder heeft vervolgens bij het bestreden besluit opnieuw beslist op het bezwaarschrift van 19 juli 2016 gericht tegen het niet verlenen van toegang tot de [locatie] .
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder eiser toegang verleend tot de [locatie] , waar verweerder zal laten toetsen of de door eiser aangevoerde psychische problemen zodanig zijn dat hij de reikwijdte van zijn doen of nalaten niet kan overzien.
3. Eiser stelt dat – samengevat – aan dat verweerder niet op de vraag om adequate opvang ingaat. Ten onrechte heeft verweerder geen verdragsrechtelijke toets gemaakt op grond van de persoon van eiser en zijn perspectief voor vertrek.
Beoordeling
4. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Eiser heeft daartoe op 15 februari 2018 een verklaring overgelegd, waarin hij heeft aangegeven dat hij geen vermogen heeft, noch in Nederland, noch in het buitenland en dat hij in Nederland niet over een geldige verblijfsstatus beschikt, waardoor het hem niet is toegestaan om in Nederland te werken of om een sociale uitkering te ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat eiser, gelet op de door hem overgelegde verklaring, aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikt om in staat te zijn het verschuldigde bedrag aan griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt dan ook, waardoor eiser wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen voor de behandeling van zijn beroep.
5. De rechtbank stelt vast dat uit het bezwaarschrift blijkt dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen de feitelijke weigering hem toegang tot de [locatie] te verlenen. Nu verweerder bij het bestreden besluit alsnog de toegang heeft verleend, heeft eiser gekregen waar hij om heeft gevraagd. Dat eiser thans stelt dat hem daarmee geen adequate opvang wordt verleend, doet daar niet aan af. Eiser kan dan ook met de onderhavige procedure niets meer bereiken, zodat hij naar het oordeel van de rechtbank geen procesbelang heeft.
Conclusie
6. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: EKS
D:
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.