1.3.Met de brief van 25 januari 2018 heeft verweerder het besluit van 31 augustus 2016 ingetrokken en meegedeeld dat hij opnieuw zal beslissen op het bezwaar tegen het weigeren van toegang tot de [locatie] . Deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft met haar uitspraak van 30 maart 2018het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard en daarbij geoordeeld dat het primaire besluit van 22 januari 2018 (inzake de aanvraag om beschermd wonen) het besluit op bezwaar van 31 augustus 2016 (inzake toegang tot de [locatie] ) niet heeft vervangen, alleen al omdat dit verschillende aanvragen betreft. Verweerder heeft vervolgens bij het bestreden besluit opnieuw beslist op het bezwaarschrift van 19 juli 2016 gericht tegen het niet verlenen van toegang tot de [locatie] .
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder eiser toegang verleend tot de [locatie] , waar verweerder zal laten toetsen of de door eiser aangevoerde psychische problemen zodanig zijn dat hij de reikwijdte van zijn doen of nalaten niet kan overzien.
3. Eiser stelt dat – samengevat – aan dat verweerder niet op de vraag om adequate opvang ingaat. Ten onrechte heeft verweerder geen verdragsrechtelijke toets gemaakt op grond van de persoon van eiser en zijn perspectief voor vertrek.
Beoordeling
4. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Eiser heeft daartoe op 15 februari 2018 een verklaring overgelegd, waarin hij heeft aangegeven dat hij geen vermogen heeft, noch in Nederland, noch in het buitenland en dat hij in Nederland niet over een geldige verblijfsstatus beschikt, waardoor het hem niet is toegestaan om in Nederland te werken of om een sociale uitkering te ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat eiser, gelet op de door hem overgelegde verklaring, aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikt om in staat te zijn het verschuldigde bedrag aan griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt dan ook, waardoor eiser wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen voor de behandeling van zijn beroep.
5. De rechtbank stelt vast dat uit het bezwaarschrift blijkt dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen de feitelijke weigering hem toegang tot de [locatie] te verlenen. Nu verweerder bij het bestreden besluit alsnog de toegang heeft verleend, heeft eiser gekregen waar hij om heeft gevraagd. Dat eiser thans stelt dat hem daarmee geen adequate opvang wordt verleend, doet daar niet aan af. Eiser kan dan ook met de onderhavige procedure niets meer bereiken, zodat hij naar het oordeel van de rechtbank geen procesbelang heeft.
Conclusie
6. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.